deren en Nederland? In een boek over de Nederlandse natie dat vorig jaar verscheen heb ik over de veranderende Belgische staatsstruktuur in de zich ontwikkelende Europese Gemeenschap een aantal opmerkingen gemaakt die aansloten bij datgene wat ik in 1962 in een boek over de Nederlandse Politieke partijen en de nationale gedachte, en in 1964 in een brochure over de kulturele integratie van de Nederlanden heb geschreven en later zowel in het Nederlandse als in het Europese Parlement herhaaldelijk als mijn standpunt naar voren heb gebracht. De veranderende staatsstruktuur in België roept de vraag op naar de gevolgen van deze pre-federalisering voor de toekomstige verhouding tussen Vlaanderen en Nederland.
In ons land heeft men voor die relatie nooit zo bijster veel belangstelling getoond. De Belgische minister voor de Nederlandse Cultuur Mevrouw De Backervan Ocken trok drie jaar geleden in Brugge een vergelijking tussen Vlamingen en Nederlanders. De Vlamingen waren als de slotvoogdes die de kruisvaarder, de Nederlanders, na lange jaren van afwezigheid terugkerend, ontmoet en in haar armen sluit en vraagt: ‘En mijn ridder, zijt gij mij trouw gebleven?’ De ridder antwoordt: ‘Ik ben U vaak heel trouw gebleven’. Een gaaf voorbeeld van beider houding tegenover het gemeenschappelijke erfgoed.
Toch is er meer aandacht gekomen. De toenemende kontakten tussen bewindslieden en parlementariërs uit Vlaanderen en Nederland en de afnemende vrees zich te mengen in de zogenaamde binnenlandse zaken van een bevriende nabuurstaat hebben daarin wel een rol gespeeld.
Met name tijdens de behandeling in 1979 van de Nota Internationale Kulturele Betrekkingen in de Tweede Kamer zien we een duidelijke interesse voor de relatie tussen Vlaanderen en Nederland in het algemen en voor de Stichting van een Nederlands Huis in Brussel en de totstandkoming van de Taalunie in het bijzonder.
De relatie Nederland-Vlaanderen in algemene zin kwam uitvoerig aan de orde in mijn betoog. Ik stelde mij op het standpunt, dat Vlaanderen niet gerekend kan worden tot de internationale kulturele betrekkingen van Nederland, omdat het hier niet gaat om betrekkingen van staat tot staat, maar om betrekkingen tussen een samenhangend kultuur- en taalgebied.
Gelukkig boeten de staatsgrenzen binnen de Europese Gemeenschap sterk aan betekenis in en bieden zij geen tegenstand meer aan kulturele betrekkingen over de staatsgrenzen heen. Zij bieden in openheid mogelijkheden tot groei, samenspraak en samenwerking voor wat van nature bij elkaar hoort. Daarbij komt dat zij, wat de toekomst betreft, weleens meer op elkaar aangewezen zullen zijn dan wij thans beseffen, want binnen de groei in de Europese Gemeenschap zijn er wel degelijk gevaren die de Nederlandse taal en kultuur bedreigen. Ik vervolgde met de opmerking: ‘Wat de samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen betreft, vraag ik mij af of de regering voldoende inzicht heeft in de fundamenteel veranderde staatsrechtelijke positie van de taalgemeenschappen binnen de Belgische staat. De federalisering welke op gang is gekomen, kent uiteraard moeilijkheden, tegenslagen en kabinetskrisis, maar zij gaat onafwendbaar voort.
Dat betekent dat de Nederlandse regering er niet langer van uit kan gaan, dat het Brusselse België de toon aangeeft: zij heeft rekening te houden met de Vlaamse deelstaat, met de Kultuurraad voor Vlaanderen’.
Welke oplossing de Belgen vinden, het zal ook onze oplossing zijn. Ik bedoel daarmee dat Nederland elke oplossing die de Belgen vinden als een gegeven aanvaardt. Zo behoort het ook te zijn.
Dat neemt niet weg dat ik toch een paar stellingen aan u zou willen voorleggen als een bijdrage tot de diskussie:
1. | de Vlaamse deelregering zal haar bevoegdheden op het terrein van ruimtelijke ordening, milieu, landschapsvernieuwing en natuurbehoud, huisvesting, waterbeleid, ekonomisch beleid, energie, werkgelegenheidsbeleid en toegepast onderzoek slechts goed tot gelding kunnen brengen in enge samenwerking met de Nederlandse regering; |
| |
2. | Om dat te kunnen doen dient de Vlaamse deelregering op dit punt een eigen buitenlands beleid te kunnen voeren; |
| |
3. | Dat buitenlandse beleid vraagt om een eigen vertegenwoordiging in Den Haag en om een Nederlandse missie bij de Vlaamse regering in Antwerpen; |
| |
4. | Kernpunten in de diskussie tussen Vlaanderen en Nederland zullen op het gebied van Buitenlandse Zaken en Defensie zijn: de mogelijkheid van bevordering van alternatieve defensie-aktiviteiten met name sociale verdediging en geweldloze konfliktoplossing, het Zuid-Afrika-beleid, het mensenrechten-beleid, de stationering van kernwapens op
|