hij de Nederlandse versie van Sint-Franciscus van Chesterton) en hield talrijke voordrachten die hem als een der beste Vlaamse sprekers deden waarderen. Tevens trad hij op de voorgrond als scheppend kunstenaar en criticus, zodat hij spoedig als de leider van het humanitair expressionisme werd beschouwd.
Zijn verzenbundels Opgang (1922) en Landing (1923) vertoonden een evolutie naar een duidelijker godsdienstige lyriek in barokke taal. Om zijn opvattingen meer kracht bij te zetten, richtte hij zijn eigen maandblad op, Pogen, dat het twee jaar en twee maanden zou volhouden (1923-1925). In 1930 gaf hij Poëzie uit, een herdruk van vroegere verzen met toevoeging van enkele nieuwe gedichten. Onderwerp van zijn poëzie in die tijd waren de huwelijksliefde, een optimistische levensbeaming en de verheerlijking van de Vlaamse volksstrijd.
In overeenstemming met de gerichtheid van zijn persoonlijkheid raakte hij van 1926 af meer en meer in de praktische politiek gemengd. Van zijn knapenjaren tot zijn oude dag heeft hij als met een lineaal één vaste lijn getrokken: de Vlamingen moeten onafhankelijk over eigen lot en toekomst beslissen, om in samenwerking met gelijkgezinden uit het Noorden een Grootnederlandse staat te vestigen. Een ‘Dietsland’ zonder de Walen, wel met de Frans-Vlamingen erbij en in nauwe verbondenheid met de taal- en stamverwante Afrikaners. Later heeft hij in Onze volksche Adel (1942) daaraan toegevoegd dat hij ons volk ‘met de volste inzet onzer krachten (zag) bouwen aan het grote, dat Duitsland in dit kontinent wil verwezenlijken’.
Aanvankelijk heeft Wies Moens, zoals Joris van Severen, gehoopt dat hun ideaal langs parlementaire weg, zoniet ineens dan toch geleidelijk kon verwezenlijkt worden. Maar toen hij in 1929 als eerste kandidaat op de nationalistische Kamerlijst voor Gent-Eeklo niet verkozen werd en Van Severen in Roeselare-Tielt zijn zetel verloor, zagen zij in het demokratische systeem een hinderpaal tot het bereiken van hun doelstelling.
Het reformisme van de gesmade ‘minimalisten’ o.l.v. Frans Van Cauwelaert kon volgens hen wel enige taalwetten afdwingen, maar zou daardoor het bestaan van de Belgische staat versterken. Zij trokken zich terug uit het Algemeen Nationaal Verbond en richtten (met Ward Hermans) een nieuwe politieke formatie op: het Verbond der Dietsche Solidaristen (Verdinaso), dat buiten de volksvertegenwoordiging een korporatief georganizeerd ‘Dietsland’ zou uitbouwen.