de vergaderingen na de lunch nl. De Nederlanden in de Wereld, Toerisme, Economie, De Franse Nederlanden, Media, Vormings- en Ontwikkelingswerk kregen een ruime belangstelling.
Tussen de vergaderingen door werd in de gangen de boekententoonstelling rond de Noord-Zuid thematiek bezocht en zette men de gesprekken voort tijdens de koffie in het foyer.
In de Vlaamse Raad werd om 17 u. een receptie aangeboden. De congresgangers werden verwelkomd door voorzitter R. Boel van de Vlaamse Raad. Naar aanleiding van de opening van het Algemeen-Nederlands Congres werden ook de Visser-Neerlandia prijzen uitgereikt.
De eerste congresdag werd afgesloten met een optreden van de groep Rum en een gezellig samenzijn in de feestzaal van de ‘Graaf van Egmont’ te Brussel.
De tweede congresdag vergaderden de sectoren Sport, Leefmilieu en Onderwijs, en ook de werkgroepen De Franse Nederlanden, Leefmilieu en Onderwijs-Vormingswerk zetten de werkzaamheden voort.
In de namiddag legde de werkgroep De Nederlanden in de Wereld zijn stellingen voor aan een panel van vijf volksvertegenwoordigers uit het Europarlement.
De sector Taalunie en Overheidsstructuren besprak zijn ontwerpresoluties m.b.t. de Taalunie met o.a. de heren B.J.E.M. de Hoogh, J. Fleerackers en A.W. Willemsen.
De sector Universiteit en Wetenschappen stelde die namiddag o.a. de publicatie voor met betrekking tot het belangwekkend vergelijkend overzicht van het universitair onderwijs in Nederland en Vlaanderen.
Tijdens de slotzitting hield J. Fleerackers een opgemerkte slottoespraak onder de titel ‘Van Taalunie naar Gemenebest’. Hierin bevestigde hij nogmaals, vooral tegen de achtergrond van deze krisistijd, dat het Taalunieverdrag enkel maar het begin kan zijn van een samenwerking op vele andere terreinen dan de taal alleen. Kultuur is immers meer dan een fraaie taal of schone letteren, zij is nl. ‘een opvatting over de mens’. Hij verheugde er zich dan ook over dat het 38ste Algemeen-Nederlands Congres de cultuur-integratie in zo ruim mogelijke zin heeft opengetrokken. Hij riep de volgende congressen op tot de opbouw van een ‘Nederlands Gemenebest’ en eindigde zijn toespraak met een bijzonder verzoek tot het congresbestuur, nl. ‘een oproep te doen tot de vele verenigingen en particulieren die dit Congres hebben helpen realiseren’ om het standbeeld van Jan Frans Willems, dat totaal vervallen erbij staat in Boechout bij Lier ‘... opnieuw het aanschijn te geven waarop deze vaderlander recht heeft’, want ‘Een land zonder standbeelden is een volk zonder geheugen’.
De rapporteurs brachten vervolgens verslag uit over de werkzaamheden in de diverse sectoren en gaven ter illustratie een korte bloemlezing uit de resoluties. Voor de afzonderlijke resoluties wordt verwezen naar het Algemeen-Nederlands Jaarboek.
Dr. jur. G.R. Pirijns las daarna de algemene congres-resoluties voor (zie verder in deze N.B.).
De afgevaardigde van de Nederlandse Minister voor Onderwijs en Wetenschappen Van Kemenade, B.J.E.M. de Hoogh, deelde mede dat Nederland klaar staat voor samenwerking met Vlaanderen, en dat de Nederlandse regering met grote belangstelling de resultaten van het 38ste Algemeen-Nederlands Congres zal onderzoeken.
Hij spoorde het congres aan in de toekomst wat ‘minder braaf’ te zijn. Tenslotte herinnerde de Algemeen-Voorzitter Prof. em. dr. H. Fayat in zijn slottoespraak aan de voorgaande congressen. Hij begrondde de noodzaak van de huidige en van latere Congressen, noemde het 38ste Congres een voortreffelijke aanvang voor bredere actie, en verwees daarbij naar de diverse werkgroepen.
Hij kondigde nieuwe werkgroepen aan, alsook de intensivering van het bestaande onderzoekswerk.
Om dit alles mogelijk te maken wees hij op de noodzaak van de bestendiging van het Congressecretariaat door een vaste structuur. ‘Dit zijn wij aan de toekomst van onze cultuurgemeenschap verschuldigd’, zo meende hij. Tevens kondigde hij het 39ste Congres aan dat in 1985 een dubbele zitting zal houden, nl. één in Antwerpen en één in Amsterdam, en dit omdat ‘wij niet mogen aflaten dit grote werk van culturele hereniging voort te zetten tot wij, door onze herwonnen eenheid, een eigen en eendrachtig gelaat aan Europa en aan de wereld kunnen tonen’.
I. DESMET