Neerlandia. Jaargang 85
(1981)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||||
De Nederlandse natieOnder redactie van prof. S.W. Couwenberg verscheen als AulapocketGa naar eind(1) het honderdste themanummer van ‘Civis Mundi’, tijdschrift voor burgerschapskunde. In zijn voorwoord wijst de redacteur erop, dat deze uitgave de huidige problematiek van de Nederlandse natie behandelt, in het bijzonder de spanning tussen continuïteit en verandering die zich in die natie manifesteert. En hij voegt eraan toe: ‘In de internationaal-idealistische traditie die het politieke denken in Nederland zo sterk beïnvloedt, is er een neiging de nationale dimensie en de daarmee verbonden problematiek te veronachtzamen. Voor problemen van nationale identiteit is weinig serieuze aandacht...’ Deze problemen worden door negen auteurs van uiteenlopende politieke overtuigingen behandeld, elk vanuit een eigen vraagstelling. De eerste bijdrage van de redacteur zelf analyseert de verhouding tussen continuïteit en verandering in de Nederlandse samenleving. De continuïteit zoals deze o.m. gestalte krijgt in het nationaal besef, heeft in ons land vooral een staatkundige signatuur gekregen. De culturele component is altijd zwak geweest. Die staatkundige traditie van ons natiebesef heeft geleid tot de klein-Nederlandse traditie in onze staatkunde en geschiedschrijving, die de historicus Geyl gepoogd heeft te doorbreken. Politieke conflicten, aldus Couwenberg, hebben in Nederland nauwelijks betrekking op culturele problemen maar veeleer op economische en religieus-zedelijke zaken. Ten aanzien van het buitenlands beleid is er sprake enerzijds van een sterk moralisme en anderzijds van een commercieel-pragmatisch internationalisme, dat gedragen wordt door de Hollandse koopmanstraditie. Verderop in zijn bijdrage signaleert de schrijver een aantal negatieve verschijnselen in de Nederlandse samenleving. Hiertoe rekent hij ook het gebrek aan belangstelling voor de eigen taal. Er is steeds minder reden voor Noord-Nederlanders om neerbuigend naar het zuiden van hun taalgebied te kijken. Zoals bekend heeft Huizinga o.m. in zijn ‘Nederlands geestesmerk’ ons land gekarakteriseerd als een burgerlijke natie. Couwenberg constateert evenwel een verval van het burgerlijk levensbesef. Hij citeert prof. Chorus waar deze wijst op het verdwijnen van typisch burgerlijke deugden, tot uiting komend in de verminderde spaarzaamheid, toenemende slordigheid, nonchalance in menselijke relaties, infantilisme en sensatiezucht. Couwenberg wijst bovendien op verschijnselen als de geringere waardering voor arbeid en plichtsbesef, voor huwelijk en gezin. Toch meent hij dat Nederland nog altijd een harde burgerlijke kern heeft. Tot slot wijst hij op de crisis waarin de verzorgingsstaat zich thans bevindt. In deze bijdrage worden verschillende aspecten behandeld die door de andere auteurs voor een belangrijk deel verder worden uitgewerkt. Prof. A. Chorus, schrijver van ‘De Nederlander uiterlijk en innerlijk’, accentueert in zijn artikel ‘De Nederlandse volksaard’ een aantal verschijnselen die z.i. kenmerkend zijn voor de huidige Nederlandse samenleving m.n.:
Terecht wijst Chorus voorts op de tot defaitisme voerende jeugdwerkloosheid. Maar hij constateert ook positieve elementen: meer welvaart voor iedereen, meer vrije tijd, meer recreatie, meer terechte inspraak, meer emancipatie voor jonge mensen en vooral voor vrouwen, meer mededogen met het leed in de wereld. Wel ziet hij duidelijke problemen bij de integratie van buitenlanders, vooral van de islamitische groeperingen. In zijn erg summiere bibliografie vermeldt de auteur helaas niet het boekje van Jan Romein ‘Beschouwingen over het Nederlandse volkskarakter’ (1942). In zijn bijdrage wijst dr. H.J.G. Waltmans erop, dat in de literatuur over de Nederlandse politieke partijen de nationale gedachte praktisch een vergeten hoofdstuk is geworden hetgeen te begrijpen valt in het licht van het mondialiserings- en internationaliseringsproces. De veranderende staatsstructuur van België en de zich ontwikkelende Europese gemeenschap zullen ook in Nederland hun invloed doen gelden. Waltmans wijst evenals de twee vorige auteurs op de toenemende betekenis van etnische minderheden. Ook binnen Europa spelen nationale minderheden een steeds grotere rolGa naar eind(2). Hij vergelijkt de partijprogramma's van de verschillende Europese partijen ten aanzien van de minderhedenproblematiek. Hij betrekt in zijn beschouwingen ook de veranderde situatie in België waardoor Nederland nu rekening moet houden met de Vlaamse deelstaat, met de Cultuurraad voor Vlaanderen. Hierbij komt eveneens de positie van het Nederlands en de Taalunie ter sprake. In verband met de ontwikkeling naar een multiraciale samenleving vergelijkt Waltmans voorts de Nederlandse partijprogramma's op het stuk van de minderhedenproblematiek. De dit jaar overleden prof. J.P. van Praag, auteur van het boek ‘Grondslagen van humanisme’ (Meppel, Boom, 1978), vraagt zich af of Nederland nog wel een christelijke natie genoemd kan worden. Hij constateert dat de traditionele godsdienstigheid haar greep op het | |||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||
grootste deel van de bevolking verloren heeft zodat niet langer gesproken kan worden van een protestantse of christelijke natie. Maar ook signaleert hij de opkomst van een nieuw geloofstype, beïnvloed door de politisering van de maatschappelijke vragen en de radicale maatschappijkritiek. Hij pleit in het voetspoor van M.A. Thung (‘Naar een publiek ethos’, Leiden, 1980) voor de ontwikkeling van een publiek ethos, dat voor enkeling en samenleving een richtsnoer kan zijn voor werkelijke veranderingen in de maatschappelijke en culturele structuren. Te weinig blijkt uit de beschouwingen van Van Praag dat het humanisme reeds sinds eeuwen een invloedrijke stroming in het Nederlandse geestesleven vertegenwoordigt naast het calvinisme. Ik behoef slechts te herinneren aan namen als Erasmus, Spinoza, Van Vloten, Multatuli, Busken Huet, Allard Pierson, Clara Meijer-Wichmann en Bart de Ligt (vgl. A.L. Constandse ‘Geschiedenis van het humanisme in Nederland’, Den Haag, 1967). De econoom prof. F. Hartog wijst in zijn bijdrage over ‘De Nederlandse koopmanstraditie’ op de voorwaarden voor de ontwikkeling van de Nederlandse handel: ‘Vrijheid, zich onbelemmerd kunnen ontplooien, de kansen die zich voordoen kunnen grijpen, afwezigheid van willekeur van machthebbers schiepen het klimaat dat nodig was voor de ontwikkeling van de handel ... Voor een koopman zijn alle mensen gelijk, namelijk om geld aan te verdienen...’ De auteur gaat nader in op de verhouding van handel en industrie en op de ongunstige concurrentiepositie van Nederland gepaard gaande met een verslechterend ondernemingsklimaat. Prof. J.J.C. Voorhoeve analyseert in zijn bijdrage op boeiende wijze de verhouding tussen idealisme en realisme in het Nederlandse buitenlandse beleid (Couwenberg spreekt van moralisme en commercieel-pragmatisch internationalisme). Hij merkt op dat het internationaal idealisme van Nederland doorklinkt in ons beleid in de VN en de ontwikkelingspolitiek, alsmede in het mensenrechtenbeleid. Het is sterk present in de Tweede Kamer en in buitenlands-politieke actiegroepen. Het Nederlandse mondialisme houdt verband met de sterk toegenomen interdependentie, veroorzaakt door de moderne communicatietechnologie en de economische groei van de jaren '50 en '60. Als belangrijkste Nederlandse waarden en belangen ziet hij:
Prof. J.J. Vis wijdt aandacht aan dezelfde problematiek van moralisme en pragmatisme maar dan met betrekking tot de binnenlandse politiek. Opmerkelijk is zijn verdediging van de polarisatie, die in Nederland sterk negatief wordt beoordeeld. Polarisatie is z.i. wezenlijk voor de moderne massademocratie. Actueel is zijn kritiek op de onzekerheid die er voor de kiezers bestaat. Men kan slechts raden welke partijen na de verkiezingen een coalitie zullen vormen, welke kleur het beleid zal hebben en welke partijen op de onderscheidene ministeries het beleid zullen bepalen. De socioloog prof. J. Berting wijst in zijn artikel ‘Nederland als industriële samenleving’ op enkele belangrijke ontwikkelingen m.n.: 1. Opkomst van de grote organisatie. 2. Verwetenschappelijking van de samenleving. 3. Veranderde positie van de arbeid. 4. Professionalisering. 5. Toenemende complexiteit van de maatschappelijke verhoudingen. Berting benadrukt terecht de noodzaak van internationale vergelijkingen: ‘Jammer genoeg is er in de sociaal-wetenschappelijke wereld weinig aandacht voor macrosociale vergelijkingen... Het is evenwel duidelijk, dat grondige comparatieve studies tussen landen als bijv. Nederland en België een grote hoeveelheid inzichten kunnen opleveren omtrent het functioneren van beide landen...’ De auteur wijst hier op een merkwaardige lacune. Ondanks Benelux, Taalunie enz. blijken vergelijkende studies tussen Nederland en België zeer schaars te zijn. ‘Continuïteit en verandering in de Nederlandse natie’Bij de ‘Nachtwacht’ van Rembrandt. - Culturele aspecten van de Nederlandse identiteit: stof voor een interessant onderzoek.
| |||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||
is de titel van de bijdrage van prof. P. Thoenes. Ook hij wijst op het burgerlijk karakter van de Nederlandse samenleving, nauw verbonden met individualisme en onafhankelijkheid. De burger zoekt de heroïek niet en is redelijk tolerant, wèl moraliserend maar zelden op imperialistische wijze. De auteur ziet veranderingen in het Nederlandse volkskarakter mede onder invloed van de verzorgingsstaat: ‘Welvarend, maar niet onbezorgd; vlijtig, maar niet fanatiek; verdraagzaam, maar niet gezichtloos; intellectueel à niveau, maar niet voldaan, het zijn allemaal disposities die een goede uitgangsstelling vormen in het Europa van morgen’. Eén aspect bleef in deze bundel onbesproken: De invloed van de demografische ontwikkeling en de vergrijzing op de politiek, de mentaliteit en de verzorgingsstaat. Ook aan de culturele aspecten van de Nederlandse identiteit is nauwelijks aandacht besteed. Maar hierover is elders het nodige gepubliceerd. Ik denk slechts aan het boek ‘De Nederlandse geest’ door J.D. Bierens de Haan e.a. (1941), aan de beide Aulapockets ‘Cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw’ (1964) door prof. P.J. Bouman en ‘Cultuurgeschiedenis van Nederland in vogelvlucht’ (1965) van dr. H.A. Enno van Gelder. Het belangrijkste is echter dat genoemde schrijvers elk op hun wijze aspecten van de Nederlandse identiteit hebben belicht, die over het algemeen in beschouwingen over Nederland en de Nederlandse verhoudingen te weinig aandacht krijgen. Misschien had ook nog gewezen kunnen worden op het pluralisme, dat kenmerkend is voor de Nederlandse samenleving en cultuur en ook voor het Westen in het algemeenGa naar eind(3). Zeker is wel dat deze uitgave een welkome aanvulling vormt op bekende publikaties als van G.J. Renier ‘De Noord-Nederlandse natie’ (1948) en J. Huizinga ‘De Nederlandse natie’ (1960). P. KRUG Veere in Zeeland
|