Op de leestafel
Toeristisch beleid in de Lage Landen
Op 20 juni 1981 verschijnt bij de uitgeverij Vuga te 's Gravenhage een boek betreffende het toeristisch beleid van België en Nederland. Het boek is het eerste in een reeks over toerisme, recreatie en vrije tijd die Vuga in de loop der jaren hoopt uit te geven en waaraan Nederlandse en Vlaamse auteurs hun medewerking verlenen.
Dit was ook het geval voor dit eerste werk nl. het ‘Toeristisch beleid in de Lage Landen’ dat tot stand kwam in een samenwerking tussen twee Nederlanders en een Vlaming.
De drie auteurs kwamen met elkaar in contact via de werkgroep Toerisme van het Algemeen-Nederlands Congres.
De heren Joseph van Doorn, wetenschappelijk medewerker aan de Technische Hogeschool, Twente afdeling bestuurskunde, waar hij zich voornamelijk bezighoudt met planning, beleid en toekomstonderzoek, Martinus J. Kosters, adjunct-directeur van het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie in Breda, en Karel de Meulemeester, algemeen-directeur van de Vlaamse Toeristenbond en vrijetijdsagoog, hebben vanuit hun geïnteresseerde waarnemingsfunctie, de ontwikkelingen met betrekking tot het toeristisch beleid in België en Nederland weergegeven.
Maar laten we het boek even van dichterbij bekijken. Het ± 240 blz. tellende werk onderscheidt 4 grote delen.
- In het algemeen gedeelte wordt uiteengezet wat beleid is, waarom beleid wordt gevoerd en uit welke elementen het beleid bestaat. Daarna worden de overheidstaken en het specifieke beleid inzake het toerisme belicht. Vervolgens wordt aangegeven wat toerisme is, welke doelstellingen voor het toerisme gelden en wordt een doelstellingenstructuur gegeven.
- In het tweede gedeelte komt het toeristisch beleid van Nederland aan de orde, en dit voornamelijk aan de hand van de Nota Toeristisch Beleid van 1979 van het Ministerie van Economische Zaken. Een grondige inventarisatie van de auteurs brengt aan het licht dat nagenoeg alle ministeries in feite bij het toerisme zijn betrokken, zonder dat de betrokken ambtenaren en politici zich dat (altijd) realiseren. Het beleid ten aanzien van het toerisme blijkt dan ook verre van geïntegreerd te zijn en dat is bepaald geen Nederlandse kwaal. Aan de hand van de eerder genoemde Nota als beleidsinstrument wordt geanalyseerd hoe het beleid in Nederland in het verleden was gestructureerd en wordt getracht een schets te geven hoe dat beleid er in de tachtiger jaren uit zal moeten zien. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de organisaties die bij de beleidsvorming betrokken dienen te worden.
- In het derde gedeelte komt het toeristisch beleid van België aan bod. Begonnen wordt met een proloog waarin wordt duidelijk gemaakt hoe onachtzaam sommige auteurs van toeristische (reis)-gidsen met gegevens over Vlaanderen omspringen.
Vervolgens wordt een schets gegeven van de structuren, wetten en instellingen van het toerisme in de Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschap. In het eerste
J.W.M. van Doorn
M.J. Kosters
K. de Meulemeester
hoofdstuk van dit Belgische deel komt ondermeer de werkwijze van het Commissariaat-Generaal en de commissariaten voor Toerisme aan de orde.
Daarop volgt een hoofdstuk met de stand van zaken en de knelpunten, waarbij onderwerpen als de negatieve reisverkeersbalans, wie gaan er in België met vakantie, het faillissement van een der grootste touroperators en de gevolgen daarvan (o.a. Sabena), de relatie sport en toerisme, het statuut van de reisbureaus, en het toeristisch onderwijs in België worden behandeld.
Ook het Belgisch deel wordt besloten met een hoofdstuk met suggesties voor oplossingen.
- In het laatste deel wordt een hoofdstukje gewijd aan de internationale toeristische politieke betrekkingen.
In het slothoofdstuk wordt in een kort maar helder overzicht een beeld van de verschillen en de overeenkomsten ten aanzien van het toeristisch beleid van Nederland en België gegeven. Daaruit kan men concluderen dat er zeer grote verschillen tussen de beide landen bestaan ook al zijn er ook overeenkomsten op toeristisch gebied. De auteurs trekken verder de conclusie dat het merkwaardig is dat er geen geintegreerd toeristisch beleid voor de gebieden aan weerszijden van de gemeenschappelijke grens wordt gevoerd. Vooral samenwerking tussen Nederland en de Vlaamse Gemeenschap zou ook hier voor de hand moeten liggen.
- Zelden of nooit zijn tot nog toe in België of Nederland publicaties aan het toeristisch beleid gewijd. De auteurs hebben dan ook een onbekend veld in kaart gebracht dat leerzaam is voor iedere bestuurder of ambtenaar die ook maar iets met toeristisch beleid te maken heeft. Tevens biedt het boek interessante lectuur voor eenieder (Nederlander of Vlaming) die interesse heeft voor de toeristische beleidssituatie bij zijn zuider- of noorderbuur. Terecht is het boek dus een primeur zowel wat betreft het thema als de unieke samenwerking tussen de auteurs, die allen werkzaam zijn op het vlak van de Noord-Zuid integratie o.m. binnen het kader van het Algemeen-Nederlands Congres.
I. DESMET
- Het boek ‘Toeristisch beleid in de Lage Landen’ van de auteurs K. de Meule-