| |
| |
| |
Europa, een bakermat van cultuur en kunst
De doorsnee-krantenlezer wordt met de Europese gedachte geconfronteerd als de EEG in deze nieuwsbron ter sprake komt. In dit instituut verdwijnen de ideële motieven achter economische belangen, achter het huishoudboekje van de individuele burger van de aangesloten landen. Dat dit een negatieve factor kan zijn bleek onlangs nog bij de toetreding van het laatste lid Griekenland, in welk land nogal wat oppositie tegen de aansluiting gevoerd werd. Is het samengaan binnen dit Europees verband beperkt tot de tot hetzelfde politieke blok behorende naties, met de Europese landen uit het andere politieke kamp worden de economische contacten en de uitwisseling via culturele akkoorden geleidelijk aan intensiever. Daar het functioneren hiervan echter maar al te vaak door politiek opportunisme ingegeven wordt, zijn vrije en spontane op het individu gerichte activiteiten tot nu toe illusoir gebleven. Deze situatie dringt het besef, dat al de landen van dit continent in cultureel opzicht een eenheid vormen, althans voor een groot deel dezelfde culturele basis hebben, op de achtergrond. Dat dit werelddeel intussen een hoogst belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van de mensheid geleverd heeft, zal wel door niemand betwist worden. Zijn culturele verworvenheden, de daar ontstane uitingen van kunst zijn tot in de uithoeken van de aarde doorgedrongen en drukken hun stempel op de dragers van andere culturen. De reactie hierop van de kant van bewoners van landen met een ander cultuurpatroon is, met name in de laatste tijd, niet altijd even vreedzaam, zoals de krantenlezer of tv-kijker weet. Binnen de grenzen van Europa zelf, o.a, in de westelijke landen, is een cultureel verschil duidelijk merkbaar in het gedrag van de leden van de vele culturele minderheden, die in de ‘villawijk van de wereld’ hun toevlucht gezocht hebben. Door sommige autochtonen wordt dit nauwelijks opgemerkt, anderen zullen de problematiek onderkennen en dan als iets onvermijdelijks
accepteren. Het kan echter ook een positief effect hebben inzoverre dat er een bewustzijnsproces op gang gebracht wordt, dat uitmondt in een groeiende waardering en zelfs bewondering voor dat, wat Europa op cultureel gebied gepresteerd heeft.
Een bijzonder effectief middel om een dergelijke houding te verkrijgen wordt door de Stiftung F.V.S. te Hamburg en de Johann-Wolfgang-von Goethe-Stiftung te Basel aangewend, die beide reeds tussen de beide wereldoorlogen op dit terrein actief waren. Ze stellen zich namelijk in Europees verband ten doel werkzaam te zijn ‘dans le domaine culturel, scientifique ou social, dans celui de l'économie agraire et forestière, celui de la protection de la nature et l'environnement et celui de la sauvegarde des monuments’, zoals de Franse versie luidt. Of, in het Nederlands gezegd, op het gebied van cultuur, wetenschap, het sociale leven, land en bosbouw. Daarnaast trachten ze de natuur en het milieu en het monument te beschermen tegen aantasting van buiten.
Het citaat ontlenen wij aan het voor dat doel sinds 1974 door de beide stichtingen uitgegeven tijdschrift, dat de drievoudige titel ‘Cahiers Européens, Europäische Hefte, Notes from Europe’ draagt en de belangstellende lezer ‘die europäische Kulturgemeinschaft bewusst machen’ wil. De in dit driemaandelijkse periodiek opgenomen artikelen zijn allemaal ‘in Deutsch, Englisch, Französisch oder in einer anderen romanischen Sprache’ geschreven. Waarbij opgemerkt dient te worden, dat wij ook het Nederlands als medium aantroffen. Sinds het eerste nummer van januari 1974 zijn er nu een 28-tal afleveringen verschenen. De auteurs zijn zonder uitzondering autoriteiten op het gebied van het door hen behandelde onderwerp, velen met een internationale reputatie. Er zijn bekende politici onderen vertegenwoordigers van wetenschap en kunst. Verreweg de meeste artikelen zijn ondergebracht in nummers, die onderwerpen behandelen, die verschillende Europese landen betreffen. Daarnaast zijn een drietal nummers gewijd aan een bepaald land. Zo bevatten de afleveringen 2/1977, 1/1979 en 1/1980 alleen bijdragen over resp. Polen, Hongarije en Rusland. Dat het om landen achter het IJzeren Gordijn gaat is zeer waarschijnlijk niet toevallig. Wellicht wil de politiek strikt neutrale redactie er hiermee de nadruk op leggen, dat ook deze landen ondanks de kunstmatig opgeworpen barrières deel uitmaken van de Europese familie van volkeren, die door dezelfde geestelijke tradities gevoed worden.
De bijdragen bevatten een schat aan zakelijke informatie en een reeks interessante beschouwingen over zeer uiteenlopende onderwerpen. Dat het door de genoemde stichtingen genomen initiatief ook van officiële zijde belangrijk geacht wordt blijkt wel uit het feit, dat de directeur-generaal van de UNESCO, de Fransman René Maheu, het eerste artikel voor zijn rekening genomen heeft. In ‘Pour une Europe ouverte’ (1/74) stelt hij vast, dat de UNESCO in vele opzichten beschouwd dient te worden als een ‘création typique de l'esprit européen, plus exactement de l'esprit occidental’. Maar dit gegeven mag Europa niet ertoe verleiden zich af te sluiten voor andere culturen en zijn erfgoed als het meest waardevolle model ook aan dragers van andere culturen op te dringen. De vrijheid van het individu, zo'n karakte- | |
| |
ristiek Europees, met name West-Europees verschijnsel, moet ook aan dezen gegund blijven.
Een grote bezorgdheid voor het verlies van dat, wat door Europa in cultureel opzicht tot stand gebracht was, maakte zich na de tweede wereldoorlog van de verantwoordelijke Europese politici meester. Geconfronteerd met de gevolgen van een nationalistisch denken, dat dit werelddeel zijn fysieke en psychische krachten had laten besteden aan een vorm van zelfvernietiging, ondertekenden staatslieden uit de 18 Europese staten in 1949 het statuut van de Raad van Europa. Het doel ervan was de Europese integratie door onderlinge samenwerking o.a. op sociaal-economisch en cultureel terrein te bevorderen. De zetel ervan werd in Straatsburg gevestigd. In 2/74 zet de burgemeester van deze stad, Pierre Pflimlin, uiteen dat
juist deze ‘Stadt der Strassen’ zoals hij etymologisch verklaart, daarvoor het meest in aanmerking komt. Liggend in het centrum van West-Europa, in een gebied, waar de nationale culturen van de twee aartsrivalen, Duitsland en Frankrijk, samenkomen, is deze stad een teken en een wegwijzer op de weg naar de Europese eenheid. De grote pleitbezorger hiervan is de in dit gebied geboren en aan Franse en Duitse universiteiten opgeleide Fransman Robert Schuman, die als de ‘Vader van Europa’ de geschiedenis is ingegaan. Hij was een van de drijvende krachten achter de EGKS, waarvan de geboorteakte van 9 mei 1950 dateert, zoals Jean Monnet, een andere fervente voorvechter, in 2/75 in herinnering brengt.
Al deze en andere, ten dele vroegere initiatieven werden als de wegbereiders van de ‘Verenigde Staten van Europa’ gezien, die via een eigen Europees parlement en een eigen Europese regering de nationale staten moesten doen opgaan in een eenheidsstaat.
Dat was het ideaal van de eerste tijd, dat echter nog steeds geen werkelijkheid geworden is. De nationale belangen van de afzonderlijke staten blijken steeds weer sterker te zijn dan het besef, dat de overlevingskansen van Europa alleen door een dergelijke staatsvorm gegarandeerd worden. In een opstel van Otto von Habsburg, de laatste telg uit het Habsburgse Huis, wordt dit probleem in ‘Europa-Wende oder Ende’ (4/74) aangesneden. Als president van de ‘Paneuropabewegung’ betoogt hij, dat slechts een aaneensluiting van alle Europese volken de ondergang van Europa en zijn cultuur kan verhinderen. Met een zeker scepticisme, dat echter niet van werkelijkheidszin ontbloot is, bekijkt Raymon Aron in ‘Europe, avenir d'un mythe’ (3/75) de vroegere idealen. Hij maakt een korte balans op van de bereikte resultaten en komt tot de conclusie, dat 25 jaar werken aan het ideaal nog geen ‘Verenigde Staten van Europa’ opgeleverd heeft. Al zal dit voorlopig wel een droom blijven, het blijft een dringende eis de strijd voor het behoud van de persoonlijke vrijheden, waarvoor dit continent gestreden heeft, in eensgezindheid voort te zetten. In een door de zeer erudiete Spaanse wetenschapsman Pedro Lain Entralgo geschreven verhandeling ‘Triptychon vom Wesen Europas’ (2/78) verlangt hij van dit werelddeel ‘Natur, Intelligenz und Freiheit’. Hij waarschuwt met kracht tegen een geest van defaitisme en wijst op ‘die dreifache Gefahr der Fäulnis, des Ausdörrens und der Katastrophe’ die het bedreigen. Ook aan de historische dimensie in het culturele Europese ontwikkelingsproces wordt in het tijdschrift aandacht besteed. Als belangrijke initiatoren ervan worden in 2/79 de 16-de eeuwse Eras- | |
| |
mus, en in 2/80 de in de 8ste eeuw werkzame Bonifatius behandeld. Op de verbondenheid van Griekenland met Europa en zijn aandeel in diens geestelijk leven wordt door de Griekse
ministerpresident Constantin Karamanlis gewezen (3/80); dit naar aanleiding van Griekenlands nauwere aansluiting op de eerste dag van het dan volgende jaar.
Het aantal bijdragen, waarin zoals in de boven aangehaalde het thema Europa direct aan de orde komt, is over het geheel genomen betrekkelijk gering. In de meeste gevallen wordt hier dan aandacht besteed aan de politieke samenwerking van de demokratische landen van West-Europa. Dat aan deze artikelen door ons relatief veel ruimte besteed is wordt verklaard door de omstandigheid, dat juist langs deze weg het brede publiek telkens weer geattendeerd wordt op de culturele eenheid, die deze landen als deel van Europa verbindt.
Naast Bonifatius en Erasmus, die tot de grondleggers van de Europese cultuur behoren, worden ook Europeanen uit het recente verleden besproken, die als exponenten van het culturele leven op dat continent kunnen gelden. Zo wordt hier de in Rusland opgeleide en zowel in Duitsland als in Frankrijk en in Engeland als wetenschaps- en zakenman actieve Alfred Nobel voor het voetlicht gehaald (3/74). Zoals bekend liet deze Zweed in 1895 een testament na, waarin hij een fonds instelde, waaruit geldprijzen ter beschikking gesteld werden aan hen, die zich op verschillende terreinen voor de mensheid verdienstelijk hadden gemaakt. Het jaar 1975 werd naar Albert Schweitzer, de ‘wonderdokter van Lambarene’, vernoemd. Dit ter herinnering aan de in 1875 in de Elzas geboren en in 1965 in Gabon overleden Fransman, wiens liefde voor het leven o.a. in zijn opofferende zorg voor de evennaaste gestalte heeft gekregen. In ‘Humanitäres Werk und humanistisches Denken bei Albert Schweitzer’ geeft de Belg Raymond van der Elst een indruk van de drijfveren, die deze man bezield hebben (1/75).
Ook de jeugd, die de toekomst heeft, wordt niet vergeten, zoals blijkt uit een dertiental artikelen, die aan opvoeding en onderwijs gewijd zijn. De belangrijke taak van het onderwijs bij de opvoeding in Europese en mondiale zin wordt door een Fransman en een Engelsman als deskundigen belicht (1/78 resp. 1/76).
Met het doel bij de Duitse en Franse jeugd kunstmatig opgewekte en aangewakkerde nationale tegenstellingen te vermijden of te neutraliseren wordt er jaarlijks tussen de beide landen een jeugduitwisseling georganiseerd, waarvoor telkens weer een aanzienlijk aantal deelnemers te vinden is (2/74). Een brug tussen de twee culturen kan de ‘Ecole alsacienne de Paris’ vormen, gesticht voor kinderen uit de Elzas in een tijd toen dit gebied onder Duits bestuur stond (3/77). ‘Errungenschaften und Probleme’ van de jeugd van de Sowjetunie worden door Friedrich Filippow aan de orde gesteld (1/80). Een gymnasium in Oslo, waar men de democratie op een eigentijdse wijze tracht te doen functioneren en het beroemde instituut voor de opleiding van tolken en vertalers in Genève zijn onderwerp van andere bijdragen (3/76 en 2/80). Tenslotte willen wij in dit verband nog de aandacht vestigen op verschillende projecten op het gebied van het muziekonderwijs aan kleine kinderen (3/74, 4/79), dat vandaag de dag in het centrum van de belangstelling staat.
Straatsburg: wegwijzer naar eenheid.
| |
| |
De sector kunst in haast al zijn facetten wordt in het tijdschrift met een groot aantal artikelen ruim bedeeld. Deze variëren van beschouwingen over bepaalde aspecten van de kunst tot besprekingen van kunstenaars en hun werk. We zullen er in het onderstaande maar zeer terloops op kunnen ingaan.
De verhouding ‘Dichtung und Wahrheit’, een aloud controversieel gegeven in de kunstbeschouwing, is punt van diepgaande overweging voor de Spaanse dichter Salvador de Madariaga (2/74). In ‘Art et liberté’ (2/75) door Arturo Schwarz komt de Tsjechische kunstenaar Jiri Kolár aan het woord. Een andere theoretische uiteenzetting is die over ‘Peinture et mystique’ van Jean Guitton (2/79). Een meer concrete gerichtheid verraden titels als ‘Die Orgelbaukunst aus europäischer Sicht’, ‘Der Volkstanz und seine Renaissance’, ‘Das Puppenspiel in den europäischen Ländern’ (alle drie in 1/75), verder ‘The Organ as a Concert Instrument’ (2/78) of ‘Die Photographie als europäische Leistung’ (3/74) waarin vaak originele zienswijzen vertolkt worden op een wijze, die het overdenken alleszins meer dan de moeite waard is.
Erasmus van Rotterdam, H. Holbein D.J.
Op de nog jonge kunst der fotografie wordt, behalve in de genoemde bijdrage, door diverse auteurs de schijnwerper gericht, evenals op het uit ongeveer dezelfde tijd daterende zusje ervan, de filmkust. We noemen hier een onderwerp als ‘Jugendstil-Photographie in Europa’ (4/76), een verhandeling over een van de belangrijke grondleggers ervan, de Engelsman William Henry Fox Talbot (4/77), en over Otto Steinert, de ‘Initiator einer fotografischen Bewegung’ (4/79). De film en zijn maker staan in het middelpunt in ‘Sette chiavi per Federico Fellini’, of ‘Sieben Schlüssel zu Federico Fellini’. De regisseur kreeg wereldvermaardheid door zijn ‘Nieuwe realisme’. Algemene informatie over het ontstaan en de eerste jaren van dit fenomeen geeft ‘Der Film und seine Väter’ door Fritz Kempe (3/75).
Over de Italiaanse filmkomedie als een voortzetting van de ‘commedia dell'arte, die ook de nationale literaturen van andere Europese landen beïnvloed heeft handelt het artikel ‘Commedia cinematografica all d'italiana er commedia dell'arte’ (4/79). Op de eigen aard en mogelijkheden van de filmproductie in Hongarije en Finland wordt door Pierre Moortgat (1/79) en door Kari Uusitalo (4/78) de aandacht gevestigd.
De korte indringende studie ‘Filmusik-Musik im Film’ (4/78) brengt ons in contact met een andere kunstuiting, de muziek, die in Europa zo'n hoge vlucht genomen heeft. Hierover wordt uitvoerig gepubliceerd. Naast de reeds boven aangehaalde thema's muziek-kind en die over het bouwen van orgels en de toepassing ervan als concertinstrument, memoreren we het lezenswaardige stuk ‘Scottish Opera’, dat op de belangrijke plaats wijst die deze instelling in Glasgow in het Schotse muziekleven inneemt (4/75). De bijdragen ‘Jan Racek, grand musicologue tchèque’ (1/76), ‘Un musicien hongrois d'aujourd'hui György Kurtág’ (1/79) en ‘Ralph Vaughan Williams’ (4/80) geven een goede indruk van het werk en de betekenis van deze moderne componisten en theoretici. Een oriënterend overzicht over situaties van de muziek of onderdelen ervan in bepaalde landen verschaffen ons ‘La chanson polonaise contemporaine’ (2/77) en ‘Finnlands Musikleben’ (3/78). Over de zo nauw met de muziek gelieerde danskunst wordt gerefereerd in stukken over de beroemde Engelse balletdanseres Margot Fonteyn, prima ballerina van het Londense Saddler's Wells Ballet (1/78) en over ‘The Folk Dance Ensemble Béla Bartók’ (1/79), dat uit Tsjechoslowakije afkomstig is en veel oude tradities vasthoudt en doet herleven.
Enige tientallen artikelen zijn gewijd aan Europese kunstenaars, die in hun tijd en op hun vakgebied tot
| |
| |
de toonaangevende vertegenwoordigers van bepaalde stromingen behoord hebben of nog behoren. Veel van de door hen gehuldigde opvattingen zijn ook in het werk van anderen terug te vinden. Van de behandelde schrijvers of dichters noemen wij de namen van de Catalaan Salvador Espriu (4/74), de Duitser Thomas Mann (4/75), de Oostenrijker Franz Kafka (4/77), de Italianen Pirandello (2/78) en Ignazio Silone (2/79), de Portugees Fernando Pessoa (4/79) en diens 16de eeuwse landgenoot Camoês (4/80), de Rus Juri Trifonow (1/80), de Duitser Theodor Fontane (2/80). Een meer algemene indruk over bepaalde figuren, gebieden of aspecten van het literaire leven bieden o.a. ‘Russlands Lyrik’ (1/76), ‘Polnische Lyrik’ (2/77), ‘Goethe in unserer Zeit’ (4/76), ‘Idée sur les lettres polonaises d'aujourd'hui’ (2/77) ‘Littérature finlandaise d'hier et daujourd'hui’ (4/78) en ‘Le roman néo-réaliste portugais’ (3/79).
Uit de categorie beeldende en grafische kunstenaars en architecten passeren o.a. de revue de Duitser Kokoschka (1/74) en zijn landgenoten Rolf Nesch (2/74), Friedrich Wield (3/76), Paula Modersohn-Becker (4/76) en Heinrich Tessonw (2/78), verder de in Griekenland werkzame Janis Spyropoulos (2/78) en de Fin Alvar Aalto (3/78). De toneelkunst is vertegenwoordigd door impressies over de regisseurs Max Reinhardt (1/74) en Rolf Liebermann (4/74) en de Britse acteur en Shakespearevertolker Paul Scofield (2/74).
Met het citeren van bovenstaande namen en titels is het aantal bijdragen, waarin de kunst centraal staat, niet uitgeput. We menen echter van het releveren van de andere te kunnen afzien, daar het nauwelijks tot een beter inzicht in de aard van het tijdschrift kan bijdragen.
Onlosmakelijk met literaire kunst verbonden is de taal, zonder welke er überhaupt geen geschreven kunst mogelijk is. In dit verband willen we als afsluiting van deze reeks besproken artikelen wijzen op het bijzonder interessante ‘La langue, c'est la nation’ (1/79) door de Hongaar Gyulla lllyes, dat een voor de Hongaren door de eeuwen heen actueel gegeven gebleven is. Naast stimulering van algemeen culturele en artistieke activiteiten, zoals dat uit het bovenstaande naar voren komt, behoort de zorg voor het monument tot de taken, die de uitgevers van de ‘Europäische Hefte’ vrijwillig op zich genomen hebben. Deze zorg strekt zich uit over het herstel en de instandhouding van door de oorlog verwoeste of door ouderdom of wanbeheer vervallen gebouwen of gebouwencomplexen. Ze wordt geschraagd o.a. door de wetenschap, dat cultuur een ontwikkelingsproces is en dat vroegere fasen ervan op een zelfde waardering aanspraak kunnen maken als de daaruit nu resulterende producten. Deze zorg was na de tweede wereldoorlog in Europa bijzonder actueel gezien de vele verwoestingen die er aangericht waren. Over de aan het herstel en de wederopbouw verbonden problematiek schreef Walter Trodl in 2/76 ‘Idee und Verwirklichung in der Denkmalpflege’, dat enig inzicht verschaft in de vele moeilijkheden, waarvoor de restaurator zich geplaatst ziet.
Dat monumentenzorg in Europa niet alleen van deze tijd is blijkt uit een artikel over de 19 de eeuwse dichter Adalbert Stifter in Oostenrijk, die op dat terrein ook zijn sporen verdiend heeft (2/80). In de reeks bijdragen, gewijd aan de wederopbouw van de door oorlogshandelingen verwoeste steden is de eerste gewijd aan Warschau (1/74). Dit werd, zoals bekend, in de laatste maanden voor het einde van de oorlog door de Duitse troepen haast volledig vernield. Van de andere steden, die ook door oorlogshandelingen getroffen werden, worden Nurenberg (1/74), Hamburg (2/74) en Leningrad (4/74) besproken. Ook de restauratiewerkzaamheden in niet direct door de oorlog geteisterde steden zijn onderwerp van uitvoerige beschouwing. Zo wordt b.v. het herstel van
Scheepsmodel, 17e eeuw, Fehmarn.
| |
| |
bouwwerken in het Franse Colmar (3/75), het Hongaarse Sopron (4/75), het Deense Svaneke op het eiland Bornholm (2/76), het Hongaarse Boeda (1/79) door deskundigen gedocumenteerd. Over het Europese karakter van de laatstgenoemde stad wordt in een opstel van Iván Boldiszár ‘Budapest-a European City’ (3/74) uitvoerig ingegaan.
Ook de bescherming van het landschap en het milieu, die de laatste tientallen jaren door de voortschrijdende urbanisering en motorisering van Europa aan verontrustende belastingen zijn blootgesteld, zijn voor de beide stichtingen aanleiding tot grote waakzaamheid.
Zij geven hieraan uiting door het entameren of stimuleren van adequate acties. Door het verlenen van prijzen aan hen, die zich voor dit doel effectief inzetten, wordt telkens weer de aandacht van het grote publiek op de dreigende gevaren gevestigd. De hierop betrekking hebbende serie bijdragen wordt met een verhandeling over het landschapsbeheer in Groot-Brittannië geopend (1/74). In 3/77 wordt de Nederlander Pieter Gerbrand van Tienhoven als een der grondleggers van de natuurbescherming voor het voetlicht gehaald. Door diverse nationale regeringen in Europa wordt de noodzaak van het behoud van een goed evenwicht in de natuur gezien. Dit uit zich o.a. door het aanwijzen van bepaalde gebieden tot landschapsparken, zoals b.v. in Montenegro (4/74), Roemenië (4/76), Polen (2/77), Hongarije (1/79).
Andere officieel beschermde landschappen zijn het Baikalmeer in Rusland (4/76), het eiland Mainau in Zuid-Duitsland met subtropische vegetatie (1/76), verder projecten in IJsland (4/76), Zweden (1/77), Oostenrijk (1/78), Duitsland (3/78; 2/79), waaraan in de telkens tussen haakjes geplaatste nummers ruime aandacht gegeven wordt. Een Overzicht over ‘Landscape and Wildlife in Europe’ van R.E. Boote (1/78) besluit de reeks het landschap betreffende stukken.
Tot zover ons beschrijvend overzicht van in de ‘Cahiers européens’, om nu eens de Franse titel te gebruiken, opgenomen bijdragen. Deze roepen het beeld op van een continent, dat op artistiek en cultureel terrein, het laatste in een zeer uitgebreide zin van het woord, tot grootse prestaties in staat is. Het is wel niet overdreven te stellen, dat er nog nooit in de geschiedenis der mensheid op zo'n beperkt gebied zo'n intensieve geestelijke activiteit ontplooid is. Nog nooit waren ergens de mogelijkheden voor ontwikkeling en scholing op elk niveau zo overvloedig aanwezig als in dit deel van de wereld, nog nooit kon de mens zo volop genieten van wat hij tot stand gebracht had.
Maar dit helaas niet onbekommerd, niet zonder vrees voor dat wat de toekomst brengt. Want donkere wolken pakken zich voor velen aan de horizon samen. Het technische vernuft van de mens heeft namelijk ook de middelen verschaft die via kernsplitsing de wereld in zijn geheel aan de totale vernietiging prijsgeven.
Voor tallozen is nu al het hen omgevende milieu zodanig bedorven, dat een gezond leven er nauwelijks nog mogelijk is. Op dit continent zijn politieke en militaire machtsconcentraties ontstaan, die de geestelijke vrijheid, de motor van cultuur en kunst, dreigen te verstikken. Er worden bij bepaalde groepen binnen de verschillende naties anarchistische tendensen waargenomen, die mede in de groeiende economische malaise hun oorzaak vinden.
Moge het Europa gegeven zijn voor de mensheid uit de dreigende impasse een wegwijzer te kunnen zijn. Het daarvoor beschikbare arsenaal aan inventiviteit en kunde is volop aanwezig. De ‘Europäische Hefte’ leveren er het sprekende bewijs voor.
Dr. H.J. LELOUX
Foto's: Europaïsche Hefte, Kunstmuseum Basel.
|
|