Neerlandia. Jaargang 85
(1981)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Begint het in Brussel te dagen?Het gebeurt vrij zelden, en in elk geval te weinig, dat door Noord-Nederlanders een juiste beoordeling wordt gegeven, en daaruit voortvloeiend, een juist begrip wordt opgebracht voor de situatie van de Vlamingen in de Belgische context in het algemeen en van Brussel in het bijzonder. Zulk een correcte beoordeling wordt overigens ook zelden door de Vlamingen zelf gegeven, al hebben zij die wel voor een hele reeks deelaspecten. Bijdragen van de hand van Noord-Nederlanders over de strijdpositie of de complexe situatie van de Vlamingen te Brussel worden in het Zuiden dan ook doorgaans met enige argwaan bejegend. Alhoewel het laatste woord over Brussel nog niet geschreven is, geloven wij toch dat redak- teur Marten Heida erin geslaagd is om, met enige afstandelijkheid, en alhoewel uit het Noorden, toch niet vanuit de hoogte, op een rustige manier een aantal niet onaardige, en naar ook sommige Vlamingen durven hopen, niet onjuiste accenten te leggen.
In het begin van de zeventiger jaren gaf Henri Simonet, burgemeester van Anderlecht, één van de 19 gemeenten waaruit de Brusselse agglomeratie bestaat, als zijn mening te kennen dat de verfransing van Brussel een onomkeerbaar proces was. In deze mening stond hij bepaald niet alleen; hij was alleen maar de vertolker geweest van het gedachtengoed dat omtrent deze aangelegenheid onder de meerderheid van de Brusselaars leefde. En hij kon als zodanig optreden, omdat de feiten van dat ogenblik de Brusselse Franstaligen in alle opzichten in het gelijk schenen te stellen. Immers, hadden de verkiezingen voor de Agglomeratieraad, die in 1971 voor het eerst werden gehouden, met gebruikmaking van enig kunsten vliegwerk (Nederlandstaiigen lieten zich op een verkiesbare plaats op de lijst van het R.B. plaatsen), niet een grote overwinning opgeleverd voor het door het Front der Franstaligen beheerste Rassemblement Bruxellois? Vanuit de aldus verworven meerderheidspositie konden ze de zaken in Groot-Brussel naar hun hand zetten. Deze overwinning werd bij de daarop volgende verkiezingen voor de gemeenteraad in niet onbelangrijke mate versterkt; het F.d.F. slaagde erin in ruim het derde deel van de Brusselse gemeenten de touwtjes in handen te krijgen en wel door de burgemeestersplaats op grond van de verkiezingsuitslag toebedeeld te krijgen. Trouwens ook in de randgemeenten, waar de Franstaligen ‘beschermd’ worden tegen Nederlandstalig ‘cultuurimperialisme’ door de faciliteitenwet (deze wet waarborgt bepaalde rechten op taalgebied binnen het anderstalige domein), had deze nogal geruchtmakende politieke groepering van zich doen spreken; in verschillende van deze gemeenten waren ze erin geslaagd een aantal raadsze- tels te bemachtigen. Hierdoor dacht men een poces op gang te kunnen brengen, dat er uiteindelijk toe zou moeten leiden dat de Brusselse olievlek verder ging uitvloeien over het omliggende grondgebied van Vlaams-Brabant. Er was dan ook alleszins aanleiding voor de heer Simonet zijn opmerking over de onomkeerbaarheid van het verfransingsproces in en rond Brussel te maken. | |
Brusselse zorgenMaar vandaag wordt er in de Franstalige kringen in Brussel aanmerkelijk minder hoog van de toren geblazen. En als er nog eens geschetterd wordt, dan klinkt de voortgebrachte toon lang niet altijd even zuiver. Wie namelijk vandaag in de Belgische hoofdstad zijn oor te luisteren legt, zal niet erg veel geluiden meer opvangen, die doen herinneren aan de jubelstemming van een tiental jaren geleden. Ik wil hiermee niet beweren dat het optimisme van toen plaats heeft ingeruimd voor een evengroot pessimisme; zover is de negatieve ontwikkeling die zich bezig is te voltrekken nog niet gevorderd. Uiteraard mag niet uit het oog verloren worden dat ook in deze stad mensen rondlopen met oogkleppen op; mensen die maar niet kunnen begrijpen dat anderen zwaar in de zorgen zitten. Want wie er moeite voor doet een kijkje te nemen achter de schermen, ontdekt dat er nogal wat dingen zijn waarover de Brusselse Franstaligen zich zorgen maken.
Allereerst is daar de Franstalige toekomst van het hoofdstedelijk gebied; en die dan gezien in het perspectief van het Belgische staatsverband dat óf zal uitlopen op een federatieve samenwerkingsvorm van de twee belangrijkste gemeenschappen óf (als blijkt dat dit stadium al gepasseerd is) uiteen zal gaan vallen in zijn delen. Maar zelfs als de Belgische staat blijft doorkrukken op de manier zoals dat nu al jaren het geval is (omdat het het enige befaamde haalbare Belgische compromis is, waarvan overigens iedereen weet dat het niemand bevredigt), ook dan fronsen de Brusselaars hun voorhoofd als ze zich uitspreken over de toekomst van hun stad.
Of men het wil erkennen of niet, de werkelijkheid van dit ogenblik is, dat de uitvloeiing van de Brusselse olievlek over het omliggende Vlaamse land wel vergeten kan worden. Voor een niet onbelangrijk deel hebben de Franstalige Brusselaars dit aan zichzelf te wijten. Hun wijze van actie-voeren heeft niet na- | |
[pagina 19]
| |
gelaten reacties op te roepen bij de bevolking uit dit bedreigde gebied van Vlaams-Brabant. Door hun vaak fanatieke optreden hebben ze er in belangrijke mate toe bijgedragen dat deze bevolking de wacht ging betrekken bij het eigen erfgoed; ze hebben een proces van bewustwording in de hand gewerkt. Lieten de Vlamingen zich vroeger in de meeste gevallen de kaas van het brood eten (doorgaans door de Franstalige broodheren), dat begint duidelijk een aflopende zaak te worden. Voor de Vlamingen uit de Brusselse randgemeenten is het van de grootste morele betekenis, dat in dit proces de noodzakelijke stimulerende leiding uitgaat van met name de lagere overheden. Daarom is het feit dat in september 1980 de burgemeester van St.-Genesius-Rode verbood de vergadering van de partijraad van het F.d.F.-R.W. binnen deze gemeente te beleggen, kenmerkend voor de zich voltrekkende ontwikkeling.
Maar niet alleen in de Brusselse rand is sprake van een veranderende houding tegenover de vaak arrogant optredende Brusselse Franstaligen. Ook binnen de grenzen van de agglomeratie zijn er tekenen aanwijsbaar die op een keer duiden. Het duidelijkst blijkt dat uit de tweetaligheid die langzaam gestalte gaat krijgen. Jaren geleden werd deze aangelegenheid wettelijk geregeld. De Vlamingen hebben er zelfs hun meerderheid voor opgeofferd, maar zij werd altijd in het nadeel van de Nederlandstalige minderheid gesaboteerd. Dit feit mag dan nog wel niets veranderen aan de houding van de Franstalige Brusselse overheidspersonen tegenover alles wat met de Nederlandse taal en cultuur te maken heeft, om de werkelijkheid ervan kan men onmogelijk meer heen.
En dan is er nog een zaak, waarvan de Franstaligen aanvankelijk gedacht hebben, dat die zich wel zou gaan ontwikkelen in hun voordeel. Ik heb op het oog het grote aantal vreemdelingen, dat in de zestiger en zeventiger jaren in de Brusselse agglomeratie is neergestreken. Hierbij moet ik de opmerking maken, dat ze niet allemaal over dezelfde kam geschoren mogen worden. Er is duidelijk sprake van twee stromingen.
De ene bestaat uit de velen die in dienst zijn bij de internationale of Europese organen die in Brussel hun zetel hebbenGa naar voetnoot1. De andere wordt gevoed door degenen die in het spraakgebruik de naam ‘gastarbeider’ toebedeeld gekregen hebben; deze mensen zijn voor het merendeel (voor wat Brussel betreft) afkomstig uit Marokko en Turkije. Hun totale aantal bedraagt op dit ogenblik ruwweg geschat het vijfde deel van de Grootbrusselse bevolking; en bij dit deel zal het zeker niet blijven. Daar komt nog bij dat de statistieken uitwijzen dat de totale bevolking van de agglomeratie van jaar op jaar vermindert; vooral de uitwijking van de ‘oorspronkelijke’ (veelal met een Vlaamse afkomst als echte oorsprong) Franssprekende bevolking neemt steeds grotere vormen aan. Het gevolg is dat hele wijken in de Belgische hoofdstad een Marokkaans of Turks uitzicht gaan krijgen. Het mag dan waar zijn dat Brussel leefbaar wordt gehouden door deze vreemdelingen, de vraag stelt zich wel hoe lang deze ongezonde ontwikkeling kan blijven voortduren. Is het een wonder dat er wel eens met zorg wordt gedacht aan het ogenblik, dat deze massa van sociaal-ontwortelden zich zal gaan keren tegen hen, die hen hebben aangetrokken? Ik weet wel dat dit niet een specifiek Brussels probleem is (het speelt in de grote steden en industrie-centra in Nederland evenzeer), maar het krijgt in deze stad een extra versterking door de politieke verscheurdheid van dit land. | |
In de verdedigingHet is nu ruim 15 jaar dat het Front der Franstaligen in de Brusselse samenleving een rol van grote betekenis speelt. Voortvloeiend uit het karakter van deze hoofdstedelijke politieke groepering heeft het optreden van haar vertegenwoordigers in de diverse bestuurslagen zich al die jaren gekenmerkt door het doelgerichte streven zowel het hoofdstedelijk gebied als een zo groot mogelijk aantal omringende gemeenten te verfransen. Ging het tot voor kort eigenlijk steeds van een leien dakje, door middel van het bovenstaande hoop ik voldoende duidelijk te hebben aangetoond dat het niet meer een vanzelfsprekende zaak is, ja, dat men zelfs steeds meer te maken krijgt met vormen van politieke tegenwind. In zo'n situatie kan het een zeer goede zaak zijn, eens een blik te werpen op de balans, vooral als die is opgemaakt door één van de leidende figuren, in dit geval André Lagasse, de F.d.F.-gekleurde Agglomeratieraadsvoorzitter.
Het eerste wat na kennisneming van de uitgestalde gegevens kan worden vastgesteld, is, dat het F.d.F. op dit ogenblik aanmerkelijk minder wind in de zeilen heeft dan tot voor kort nog .het geval was. Deze slinkende belangstelling is een aantal maanden geleden voor sommige F.d.F.-burgemeesters aanleiding | |
[pagina 20]
| |
geweest door middel van een soort volksraadpleging het vuur van de geestdrift weer wat te doen aanwakkeren. Het begint er echter steeds meer op te lijken, dat het enige resultaat is geweest dat het F.d.F. zichzelf voor schut gezet heeft. Voor de politieke beeldvorming bij het kiezerspubliek is een dergelijke afgang natuurlijk een bijzonder slechte zaak. Vandaar dat men in deze partij-gelederen dan ook bepaald niet gerust is op de uitslag als er nu verkiezingen gehouden zouden worden. Wat de verwezenlijking betreft van de hoog in het vaandel staande doel-stellingen, zou deze uitslag wel eens tot gevolg kunnen hebben, dat men zich bezig moet gaan houden met afschrijven. Het zal de leidende figuren van het F.d.F. zeker niet gemakkeiijk vallen aan deze vorm van politiek-bedrijven gewend te raken, er een zinvolle inhoud aan te geven. Maar willen ze greep houden op de ontwikkelingen binnen de Brusselse Agglomeratie, dan zullen ze er toch goed aan doen te luisteren naar de waarschuwende woorden van hun voorman. Kort samengevat kwamen die er op neer, dat het geen vanzelfsprekende zaak meer is, dat het F.d.F. de Brusselse zaken naar zijn hand kan zetten. | |
Toch omkeerbaar?Ik keer terug naar de vraag, die ik als opschrift boven dit artikel geplaatst heb. Het ‘dagen’ slaat uiteraard op de aangehaalde bewering van de heer Simonet. Naar aanleiding van het bovenstaande dringt de vraag zich op of moet worden vastgesteld, dat hij mogelijk te boud is geweest in zijn bewering. Anders gezegd: kan gesteld worden dat de verfransingsdrift in het Brusselse over haar hoogtepunt heen is? En als dit inderdaad het geval zou blijken te zijn, mag daaruit dan de slotsom getrokken worden dat de onomkeerbaarheid van dit proces een door de ontwikkelingen achterhaalde zaak is geworden? Begint het werkelijk in Brussel te dagen? Wie let op de huidige macht van de verfransingsmachinerie in de Belgische hoofdstad zal niet direct geneigd zijn deze laatste vragen bevestigend te beantwoorden. Nog onlangs is in een studie*note* aangetoond wat de twee voornaamste oorzaken van verfransing van dit ogenblik zijn, te weten de keuze van de huwelijkspartner en de woongemeente. Op korte termijn zal er zeker geen eind komen aan de verfransing van Groot-Brussel. Maar wat de toekomst betreft ben ik beslist niet somber gestemd. Er is in de huidige Brusselse samenleving duidelijk sprake van een tegenovergesteld op elkaar inwerken van twee krachtvelden. Het ene veld is de uitdrukking van de Franstalige macht, die er zich in toenemende mate van bewust wordt, dat de glorietijd voorbij is; het andere is dat van de veranderende gezindheid bij een steeds groter wordend aantal in Brussel woonachtige Vlamingen. Nu mag het tegenovergestelde op elkaar inwerken een proces zijn, dat zich onttrekt aan de directe waarneming, dat geldt niet voor het resultaat; daarmee bedoel ik de gestage groei naar een tweetalige toestand. Het is mijn stellige overtuiging dat deze groei het begin is van een klimaatsverandering, die (achteraf beschouwd) een bijzonder belangrijke halteplaats zal blijken geweest te zijn op de nog af te leggen weg naar de gezondmaking van de verziekte Brusselse taalsituatie. Zoals het zich laat aanzien, zal het een proces van lange adem zijn, dat bovendien gepaard zal gaan met veel spanningen. In deze gang van zaken mag het achterland het Nederlandstalige Brussel niet alleen laten staan. Meer nog dan tot nu toe het geval geweest is, zal men er in het hele Nederlandse taalgebied van doordrongen moeten zijn, welke sociale en culturele belangen er uiteindelijk in Brussel op het spel staan. Bij de verdediging daarvan zullen we ons allemaal betrokken moeten weten. Nederland mag dit niet aan Vlaanderen overlaten; dat is in het verleden maar al te vaak gebeurd. De onomkeerbaarheid van het verfransingsproces is op dit ogenblik nog niet een door de ontwikkelingen achterhaalde zaak. Dat is zeker; maar even zeker is, dat er een bres zichtbaar is geworden in het ogenschijnlijk zo hechte Franstalige bastion. Het is de gezamenlijke opdracht van het hele Nederlandse taalgebied ervoor te zorgen dat op het kerend tij wordt ingespeeld. Alleen op deze wijze zal voor Brussel de weg naar omkeerbaarheid van de taalsituatie verder ontsloten kunnen worden. Zo zou Brussel wel eens de toetssteen kunnen worden als het gaat om gestalte te geven aan de daadwerkelijke samenwerking tussen de twee delen van het ene taalgebied om zo in eendracht aan de anderstalige buitenwereld te laten zien, dat het veiligstellen van het culturele erfgoed ons een gezamenlijke inzet waard is. MARTEN HEIDA |
|