ken, zorgden de taxichauffeurs met een actie dat dit niet doorging. ‘Dokter’, zei een taxichauffeur tegen Chris Engels, ‘ik rijd mijn klanten naar de hoeren, maar ik wil dat mijn kinderen naar het museum gaan’.
Chris Engels kon niet zien, dat Curaçao ergens een tekort aan had. Cola Debrot stelde terecht vast, dat hij leed aan een ‘horror vacui’. Tussen 1940 en 1969 werd hij daardoor de onbetwiste ongekroonde culturele koning van Curaçao. Ik heb het verhaal gehoord, dat er geen concert begon, voordat Chris Engels - gekleed in paarse smoking - zijn plaats had ingenomen. Componist was Chris Engels overigens óók, en ook al niet onverdienstelijk, want mensen als Eric Landerer hadden werk van hem op hun repor- toire.
In de jaren zeventig kwam de kritiek op Chris Engels. Jongere Antillianen verweten hem een exponent van de Hollandse culturele invloed te zijn, maar velen van hen hebben zijn werk niet gelezen, want anders zouden ze zijn cosmopolitisme niet verwarren met eng nationalisme. Hij wilde ten koste van alles voorkomen, dat het kleine Curaçao cultureel weg zou zinken naar het niveau van een dorp en dat bracht hem in conflict met mensen die niet verder wilden kijken dan de grenzen van het eiland.
Chris Engels heeft juist een scherp oog gehad voor de culturele rijkdom van Curaçao. Zijn schilderen, dichten en componeren werd er sterk door beïnvloed. Zijn mening over de verhouding tussen de Westerse
Curaçaos Museum
cultuur en andere culturen heeft hij, achteraf gezien niet lang voor zijn dood, in een interview met Radio Nederland Wereldomroep op 1 augustus 1980 zó geformuleerd: ‘Ik vind dat de Westerse cultuur zeker veel te leren heeft van andere culturen, maar daarom nog niet hoeft te verdwijnen. Dit zijn juist de rijkdommen die de aarde kan voortbrengen en ik vind het jammer als we ons beperken. Ik ben geen bewonderaar van het brahmanisme b.v., want daar heb ik onvoldoende beleving mee, maar ik wil graag dat deze levensmomenten overal levendig zijn en niet onder het Westen komen. Want als ze onder het Westen komen, dan begint die vernieling die het Westen bijzonder vaak heeft laten komen’. En wijzend op Bolivar, de bevrijder van Zuid-Amerika, zei Chris Engels: ‘Wat ik mis bij vele andere Curaçaose dichters, is dat ze deze motieven die rondom hen liggen en waar ze een eenheid mee zijn, dikwijls nationaliseren in de zin, dat Curaçao tot een kleiner gezin wordt teruggebracht. Dat vind ik jammer, want als ze iets meer willen, dan hebben ze rondom zich heen al die prachtige motieven liggen. Maar dan moeten ze die vrijheid van het vreemde dóór durven laten in hun poezie’.
Wat Chris Engels pijn gedaan heeft, is dat de erkenning van buiten Curaçao uitbleef. De Nederlandse literaire kritiek lag niet aan zijn voeten, terwijl hij toch een voorloper van de vijftigers was. Chris Engels had er de tijd en de plaats niet voor mee. Na de oorlog was Nederland te zeer met zichzelf bezig dan dat het oog kon hebben voor het feit dat de vernieuwende literaire tendenzen eerder op Curaçao aanwezig waren dan in Nederland. Daar komt nog bij dat Chris Engels zijn literaire werk altijd in eigen beheer op Curaçao uitgaf in dikwijls prachtige uitgaven. Maar bekendheid kreeg het daardoor in Nederland niet.
Ook kon hij moeilijk in eigen werk schiften tussen wat nog in portefeuille gehouden moest worden en wat uitgegeven kon worden. In zijn drang naar grootse daden was hij vaak te snel met publikatie, zoals met een gedicht over de ruzie tussen de Nederlandse zwembond en de Antilliaanse Enith Brigitha over een merk badpak. Je kon met hem praten over zo'n overhaaste publikatie, alleen maar om te horen te krijgen dat je het heroïeke van Eniths strijd niet inzag.
Door zijn betrekkelijke onbekendheid buiten Curaçao vroegen veel Nederlanders me in de loop der jaren, of Chris Engels nu een miskend kunstenaar was, of dat hij éénoog in het land der blinden was. Maar de vraag is zo niet juist gesteld. De vraag zou moeten zijn: Wat betekende Curaçao voor Chris Engels? Mijn antwoord is: Door Curaçao werd hij wie hij was.