| |
| |
| |
[Nummer 1]
Wat hebben de culturele minderheden te verwachten van Europa?
Welke kan de verantwoording zijn te handelen over minderheden en over Europese instellingen? Zijn de gerechtvaardigde inzet voor een eigen volksbestaan, eigen taal en cultuur niet een ander werkveld dan de zgn. Europese Beweging? Meer nog, werd ons niet reeds meermalen verweten dat juist de veelheid van culturen en verscheidenheid der volkeren het onoverkomelijke struikelblok is voor het tot stand- komen van een Verenigd Europa?
Ons antwoord op deze tegenwerpingen is vrij eenvoudig. Federalisten, regionalisten, autonomisten, strijden ook voor Europa, maar wel een ander Europa dan de schuchtere pogingen van het ogenblik te zien geven. Ons Europees model, waarin alle volkeren en culturen aan bod komen, steunt op de beginselen van het federalisme, dat ruimte biedt zowel voor autonomie aan de basis als solidariteit aan de top. De flexibiliteit is het essentiële kenmerk ervan en tevens noodzakelijk omdat elk volk verschilt in mentaliteit, aanleg, taal, godsdienst, cultuur enz...
Vanuit hun eigenheid reageren deze volkeren dan ook vrij verschillend op de hedendaagse Europese politieke structuren, De ene werken aan een geleidelijke uitholling van de staatsmacht, terwijl de andere ze met alle middelen zo vlug mogelijk omver willen werpen, Het nieuwe Europa moet in ieder geval resoluut het staatsnationalisme afzweren. De structuren die worden uitgebouwd moeten veeleer de uitdrukking zijn van het feit dat de burger geen afgezonderde enkeling is, maar altijd onderdeel van de gemeenschap, waarin hij zich bewust moet inschakelen en verantwoordelijkheid dragen. De aangewezen gemeenschap waarin de burger zich ten volle kan ontplooien is het volk waartoe hij behoort en waarmee hij zich verbonden acht. De identiteit ervan wordt bepaald door een aantal gemeenschappelijke criteria die wijzen op een historische, culturele, geografische of economische homogeniteit. Aldus verleent de volksgemeenschap aan haar burgers saamhorigheid in het zoeken naar gemeenschappelijke doelstellingen, in het verlangen voort te bestaan en als dusdanig als een eenheid te worden beschouwd. De enige positieve manier om naar de Europese dimensie te groeien is dus gegrondvest op de volkeren.
Dit veronderstelt ondubbelzinnig de afbraak van de gevestigde staten, enerzijds door het overhevelen van bevoegdheden naar het nieuwe Europese niveau, anderzijds door het erkennen van de autonomie der volksgemeenschappen.
Zich inzetten voor een Europa der volkeren is dus hoegenaamd geen bekrompen dorpspolitiek voeren. Diegenen die vragen: ‘Hoe kunnen mensen die alleen aan eigen taal, cultuur en volk denken ooit meewerken aan de opbouw van een verenigd Europa?’, slaan duidelijk de bal mis. Europa moet en zal immers de eigenheid in verscheidenheid vrijwaren, want indien Europese Eenmaking zou betekenen Europese eenvormigheid of gelijkschakeling, dan bedanken wij voor zulk Europa.
Met Denis de Rougemont, Guy Héraud, Hendrik Brugmans, en zovele anderen verklaren wij dus ‘Europese eenheid en autonomie der regio's is eenzelfde strijd’.
Wij meenden dat deze inleidende beschouwingen noodzakelijk waren om onze verdere uiteenzetting in haar juist perspectief te plaatsen.
| |
De raad van Europa
Het Europees Handvest voor de Rechten van de Mens
Terwijl de oorlog nog over het oude kontinent woedde kreeg de idee van een Verenigd Europa nieuwe impulsen vanuit de gemeenschappelijke strijd voor democratie en vrijheid. Voortbouwende op dit entoesiasme vindt in 1948 te Den Haag een congres plaats van een duizendtal Europese militanten, vakbondsleiders, politici en economen begaan met de toekomst van Europa.
Uit de ideeënstroom voortgebracht door dit Congres zal de Raad van Europa ontstaan het daaropvolgende jaar. Deze instelling bleef weliswaar verre beneden de verwachtingen van de congressisten - geen federale structuur, geen overdracht van soevereiniteit -, maar realiseerde op één gebied toch vrij goed de wensen van het Congres van Den Haag, met name de ondertekening van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, gepaard gaande met de installatie van een gelijknamige Commissie en een Hof ten einde de naleving ervan te waarborgen. Dit verdrag reikt alleen reeds daardoor veel verder dan de gelijkaardige Verklaring van de Verenigde Naties (1948).
Onder de ruime opsomming van grondrechten die voorkomen in het verdrag, citeren wij deze die in essentie van belang zijn voor de rechten der etnische groepen:
- | het recht op een eerlijke rechtsbedeling; |
- | het recht op vrijheid van overtuiging en meningsuiting; |
| |
| |
- | het recht van beroep tegen inbreuken gepleegd tegen het Verdrag, ook door ambtenaren in funktie van een der partijen; |
- | het recht op educatie in overeenstemming met de religieuze en filosofische overtuiging der ouders; |
- | algemeen verbod op enigerlei discriminatie an sich. |
Het bijzonder belang van het Verdrag ligt hem echter niet in eerste instantie in de aard van de gevrijwaarde rechten, maar wel in het feit dat bij het Verdrag ook een juridische structuur hoort die over de toepassing ervan moet waken, met name in uitvoering van artikel 19.
Dit artikel stelt een Commissie en een Hof van de Rechten van de Mens in. Elke zaak komt eerst bij de Commissie die oordeelt of ze gewettigd is en ze dan doorstuurt naar het Hof. De Commissie heeft een ruime bevoegdheid: ze kijkt toe of de Verdragsluitende partijen het Verdrag ook toepassen. Zij kan optreden op aanvraag van een der partijen (art. 24)
Help Europa een handje: voor de lokale en regionale besturen in Europa blijft de Europese gemeenschap een uitdaging.
en het belangwekkende is dat een partij niet alleen in relatie tot haar eigen burgers kan optreden, maar ook in relatie tot burgers van een andere partij. Als voorbeeld moge gelden de klacht van Oostenrijk tegen Italië i.v.m. de berechting van een aantal Zuid-Tyroolse autonomisten.
Maar boven alles staat zonder twijfel het individuele klachtrecht, in uitvoering van artikel 25 van het Verdrag; het meest originele aspect ervan.
Voor de eerste maal in de geschiedenis kan een burger zich onmiddellijk tot een internationaal organisme wenden met zijn klachten betreffende eventuele discriminaties. Dit recht geldt jammer genoeg alleen voor die Landen, die het ook expliciet hebben erkend. Wij zijn aldus genoopt vast te stellen dat onder de Landen die dit recht NIET erkennen, juist deze zijn die doelbewust het bestaan van binnen hun grenzen wonende volkeren en minderheden negeren.
Aldus hebben volgende zeven Landen dit recht niet erkend:
- | Cyprus |
- | Frankrijk |
- | Griekenland |
- | Malta |
- | Spanje |
- | Turkije |
- | Liechtenstein. |
Afgezien van dit laatste microland, dat nog maar pas lid is geworden van de Raad van Europa en in deze kontekst geen rol speelt, moeten wij dus concluderen dat noch Bretoenen noch Corsicanen, Catalanen zo min als Occitaniërs, Elzassers noch Basken, en ook niet de Koerden, en Grieks- en/of Turks-Cyprioten van dit recht gebruik kunnen maken om zich te verweren tegen de eventuele willekeur van het staatsbestel waarin zij zich goedschiks kwaadschiks bevinden.
Het is bijgevolg niet meer dan gerechtigd te ijveren om deze Staten, die art. 25 nog niet onderschreven hebben, met alle middelen daartoe te brengen, door ze aan te klagen voor het wereldforum.
Is het immers niet een schuldbekentenis dit artikel a priori niet te willen, of moeten wij zeggen te ‘durven’ onderschrijven?
Het toppunt is dan nog de argumentatie die daarvoor wordt aangewend door bijvoorbeeld Frankrijk. In de toelichting tot de ratificering van het Verdrag door dat land kunnen wij lezen: ‘La France est sans doute
| |
| |
le pays d'Europe oü les libertés individuelles bénéficient des plus grandes garanties judicières et l'ouverture aux individus d'une possibilité de recours a des mécanismes internationaux ne paratt pas indispensable’.
Einde citaat. Dat er nog andere, dan individuele rechten te beschermen vallen, komt natuurlijk niet op bij de Franse wetgevers.
Een bijzonder punt van aandacht moge verder nog wezen: de eventuele ratificering door de Europese Gemeenschap als dusdanig van dit Verdrag. Door de onmiddellijkheid van de rechtsorde van de Gemeenschap zou dit meteen ook alle lidstaten binden en bovendien aan het Europees Parlement een referentiekader verschaffen, wanneer het over de vrijwaring der grondrechten debatteert. Het zou meteen ook de supranationaliteit van de Gemeenschap verder benadrukken. Het Parlement zelf heeft om deze stap gevraagd bij zijn resolutie van 16 november 1977, vervolledigd door die van 13 april 1978. Op een conferentie te Firenze eind 1978 is echter gebleken dat deze materie veel complexer is dan eerst gedacht.
Toch worden vorderingen in de gevraagde zin gemaakt. In april 1979 heeft de Commissie een memorandum goedgekeurd waarin zij de ratificering aanbeveelt aan Parlement, ESC en Raad. Deze instanties hebben tot op heden nog niet gereageerd.
| |
De Conferentie van de Europese Lokale en Regionale Besturen
De Raad van Europa is nog op een geheel ander terrein van zijn werking van belang voor de rechten der minderheden.
In 1956 werd immers binnen de structuren van de Raad overgegaan tot oprichting van een ‘Conferentie van Europese Lokale Besturen’, bedoeld als representatieve vergadering van de gemeentelijke mandatarissen. Dit was toen, en is naar onze mening, nu nog, een unieke vorm van samenspel tussen het Internationale niveau en het lokale niveau, over de hoofden van de staten heen.
De samenstelling van de Conferentie wordt geacht, qua aantal en opdeling der afgevaardigden, deze van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa te weerspiegelen.
Dit geeft een totaal van 170 leden. Finland, Zuidslavië en Israël sturen waarnemers.
De leden worden aangeduid, hetzij door de regeringen der lidstaten, hetzij door een door hen uitgewerkt eigen systeem. Het zou dus zeker een stap vooruit zijn op de goede weg indien alle afgevaardigden volgens modaliteiten door de Conferentie zelf opgemaakt, zouden verkozen worden. Zo zou deze instantie kunnen uitgroeien tot een ‘Senaat der Regio's’, een soort tweede kamer dus t.o.v. het Europese Parlement. We zijn nog lang niet zover, alhoewel enige verandering in de laatste jaren moet vastgesteld worden. In 1975 werd - niet zonder enige tegenkanting - de benaming van de Conferentie gewijzigd in ‘Europese lokale en regionale besturen’. Dat dit toch wel meer was dan zomaar het volgen van een trend zou blijken uit de nog datzelfde jaar gehouden ‘Eerste Conventie van de Regionale besturen der periferische Regio's’ (Galway/Gailhim 14-16 oktober 1975). Door handig in te spelen op economische en structurele factoren, die de periferische regio's in een nadelige positie ten opzichte van het Europese geheel plaatsten kon een consensus bereikt worden tussen meer dan tweehonderd vertegenwoordigers van zestig regio's.
Naast themata als infrastruktuur, economische deconcentratie, ruimtelijke ordening e.d.m., die praktisch de totaliteit der zes dichtbedrukte bladzijden van de Verklaring van Galway uitmaken is er toch een bescheiden artikel dat onze interesse opwekt. Artikel zes leest als volgt: (De Conventie vraagt aan de bevoegde nationale en internationale instanties) de nodige maatregelen te nemen ter bescherming en bevordering van de taal en cultuur der periferische ethnische
De Staatsraison heeft tot gevolg gehad dat Europa hoofdzakelijk bestaat uit culturele minderheden.
| |
| |
gemeenschappen, zo dikwijls bedreigd met verdwijning, zich inspirerend aan de Europese normen inzake respect voor minderheidsculturen’.
Er wordt ook gevraagd een ad hoc commissie hiertoe op te zetten in het raam van een andere afdeling van de Raad van Europa, met name de ‘Raad voor Culturele Samenwerking’.
Deze eerste en zeer voorzichtige stap werd vrij snel gevolgd door een tweede met veel ruimere weerklank.
In 1978 wordt immers een nieuwe ‘Conventie over de problemen van de regionalisering’ gehouden te Bordeaux in Frankrijk. Alleen de titel reeds wijst op een duidelijke verruiming, zowel naar inhoud als opzet. Honderden afgevaardigden van plaatselijke en regionale overheden hebben er een verklaring aangenomen die ons uitermate belangrijk toeschijnt. In een veertigtal artikelen worden immers alle problemen die ons aanbelangen behandeld.
Een eerste deel van 8 artikelen poogt de inhoud, betekenis en funktie van de regio voor Europa te omschrijven.
We vinden ondermeer als basisgegevens voor een regio, de kulturele verscheidenheid, de economische ontwikkeling, de noodzakelijke decentralisatie, de bouwstenen van de Europese beschaving, etc. Om aldus tot een definiëring te komen die luidt: een menselijke gemeenschap gevestigd in de ruimste territoriale eenheid binnen elke natie met als kenmerk een homogeniteit van historische, kulturele, geografische of economische aard, die afzonderlijk of samen, aan de bevolking een eenheid verleent in het nastreven van gemeenschappelijke doelstellingen of belangen.
De regio aldus beschouwd, verlicht de taken van de staat zonder hem daarom te verzwakken; een staat die niet bij machte zou zijn de verscheidenheid van zijn delen te erkennen kan zich ook niet oprecht openstellen voor de verscheidenheid van Europa. Aldus bevordert de regionalisering niet alleen de eenheid in verscheidenheid maar is zij ook een van de voorwaarden voor de Europese eenheid zelf.
De artikelen van 9 tot 24 handelen verder over meer ekonomische aspekten en sluiten aldus aan bij de vorige verklaring van Galway.
Daarop volgen een tiental artikelen betreffende regio en kultuur. De regio moet in staat zijn de kulturele ontwikkeling van haar bevolking te bevorderen en moet daarvoor de nodige middelen op financieel, administratief en wetgevend vlak krijgen. In het bijzonder vormt de regio - en wij citeren hier uit artikel 30 -, ‘het geëigende kader voor de erkenning voor de ethnische en kulturele verscheidenheid, voor de ontplooiing van de regionale talen, kuituren en tradities.
De delegatie aan de regionale instanties van specifieke regeringsbevoegdheden is het logische demo-cratische antwoord op de herbevestiging van de ethnische en kulturele tradities die eigen zijn aan elke regio’. Ook artikel 31 achten wij in die mate belangrijk om het U volledig te citeren. ‘De bevordering van de regionale culturen is een onvervangbaar element voor de opbouw van een Europa dat de culturele en taalkundige verscheidenheid eerbiedigt. Het streven naar een tussen de regio's in evenwicht gebrachte ontwikkeling van Europa mag in geen geval beperkt blijven tot de ekonomische en sociale ontwikkeling. De cultuur zelf is een essentiële factor van de regionale ontwikkeling in het algemeen’. Ook de universiteiten, de permanente vorming en de massamedia moeten meer aandacht besteden aan de regionale taal en cultuur.
Tenslotte wordt in de artikelen 37 tot 41 de nadruk gelegd op de ervaring van de staten met geregionaliseerde of federale struktuur, door te wijzen op het feit dat regionalisme geenszins particularisme of nationale verbrokkelingen betekent. De conventie besluit dan ook met een plechtige oproep: een vertegenwoordiging van de regio's zou in het verenigd Europa in overweging moeten genomen worden door de oprichting van een tweede kamer, samengesteld uit plaatselijke en regionale afgevaardigden.
Het zal elkeen duidelijk zijn dat deze verklaring als het ware een kompleet programma is, een leidraad voor al diegenen die ijveren voor een waar democratisch Europa gebaseerd op de volkeren en regio's. Hoeft het meer toelichting waarom deze verklaring, in tegenstelling tot die van Galway, slechts bij meerderheid werd goedgekeurd?? Wij menen van niet. Fundamenteel verschil tussen Galway en Bordeaux is het respectievelijke aandeel van het economische luik en het culturele luik, als wij het zo mogen stellen. Nu zijn de 41 artikelen zo goed als half om half tussen de twee luiken verdeeld.
Wij stellen ons hierbij deze vraag: Hebben de regionale gezagsdragers, de vertegenwoordigers van de Europese Volkeren, de verantwoordelijken van de strijdorganisaties, wei degelijk de draagwijdte van
| |
| |
deze Verklaring op zijn waarde geschat? Zij zou verplichte lektuur moeten worden. Zij kan een instrument worden van belangrijk politiek impakt. Maar zij moet daartoe ook gebruikt willen worden!
Het komt ons voor dat in ruim twee jaar niet veel werk is gemaakt van vele intenties die erin vervat zijn. Maar ligt de schuld hiervoor alleen bij de Europese Instellingen?
Naar onze mening niet. Recht moet steeds afgedwongen worden. Ook hier is het de plicht van de Volkeren en minderheden van Europa de haar ter beschikking gestelde - nog zeer beperkte - middelen tot het uiterste aan te wenden voor onze doelstellingen. Dit is tot op heden niet doeltreffend gebeurd. Laten wij alsdan overstappen naar het tweede deel van onze studie.
| |
De Europese Gemeenschap en het rechtstreeks verkozen parlement
Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Is het nodig te stellen dat de Europese Gemeenschap, als essentieel economische structuur op het eng-culturele vlak eigenlijk geen bevoegdheden heeft? Alleen via materiële en structurele aspecten van cultuurbeleid kan van enig impakt gesproken worden. Alhoewel de Gemeenschap van bij haar ontstaan via leningen (Investeringsbank), steun (Sociaal fonds, Landbouwfonds) gepoogd heeft een bepaalde regionale politiek te voeren, heeft men niet minder dan twintig jaar moeten wachten vooraleer een geëigende instantie met dit doel werd opgericht.
Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling dateert immers slechts van 1975 en werd daarenboven eerst nog ingesteld voor een proefperiode van drie jaar. In 1979 kreeg het een nieuw statuut. Desondanks blijft het Fonds een zuiver economisch instrument in handen van de nationale regeringen. Het kan immers alleen inspelen op projekten die door de lidstaten worden aangewezen. De middelen van het Fonds worden uitgekeerd volgens een bijzondere verdeelsleutel die is opgesteld met het oog op de omvang van de regionale problemen, zoals door elke lidstaat wordt vooropgesteld.
De aanvragen om bijstand kunnen alleen via de nationale regeringen worden ingediend en de bedragen worden eveneens uitbetaald aan de nationale overheid. Deze centrale verwerking van ‘Regionale’ fondsen mag gerust als een van de vele contradicties die de Gemeenschap rijk is worden bestempeld.
Twee recente feiten illustreren voldoende de centraliserende optiek waarin dit Regionaal Fonds werkt. In een schriftelijke vraag aan de Commissie, aangaande de regionale ontwikkelingszones in België, stelt P.S.-lid A.M. Lizin voor dat de Europese autoriteiten ook eens de mening van de Executieve van het Waals Gewest zouden horen.
Het antwoord van de Commissie laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘De Commissie is bereid het standpunt te horen van elke instantie die door de Belgische Regering wordt aangeduid’. Voor Europa bestaan Vlaanderen en Wallonië dus nog altijd niet.
Dit heeft toch de ongerustheid van Dhr. M. Debré niet kunnen wegnemen. Hij stelde in de ‘assemblée Nationale’ een aantal vragen aan Minister Fr. Poncet, waarin hij zijn vrees uitdrukte dat het Regionaal Fonds zou resulteren in ‘des contacts directs entre la Commission et les Autorités Locales’.
Voor wie nog enige illusie koesterde is het nuttig het antwoord van de Minister te lezen (Journal Officiel, 7 avril 1980): ‘Er bestaat geen gevaar voor een regionalisme dat buiten de Staat omgaat. Geen enkele communautaire hulp kan bestaan zonder de toestemming van de Franse Regering. Zij waakt erover dat de dossiers die door de plaatselijke autoriteiten worden ingediend door haar worden uitgewerkt en aan Brussel overgemaakt, terwijl de toelagen ook bij haar worden gestort, zodat geen kontakten bestaan tussen de Commissie en de plaatselijke autoriteiten’.
Er is dus op dit ogenblik geen enkele ruimte voor een ware autonome regionale aanpak binnen de Europese Gemeenschap. Is het dan ook verwonderlijk dat voor het Regionaal Fonds in 1978 slechts 40% der beschikbare middelen werden benut? Daarenboven kon een groot gedeelte van de overblijvende gelden niet overgeheveld worden naar een volgend boekjaar, zodat deze middelen eenvoudigweg verloren gaan. Verloren voor Uw regio.
Hier ligt dus opnieuw een specifieke taak voor de drukkingsgroepen: de hervorming van het regionaal Fonds.
| |
De Parlementaire aktie
Laat ons nu onze aandacht toespitsen op de belangrijkste gebeurtenis der laatste maanden en zelfs ja- | |
| |
ren: de rechtstreekse verkiezingen van het Europese Parlement en de politieke aktie hieruit voortvloeiende. De verkiezingen van verleden jaar hebben een grote verwachting gewekt, niet alleen bij europese militanten, maar ook bij alle verdedigers van de rechten der volkeren en minderheden in Europa.
Misschien ten onrechte, want aan de eigenlijke bevoegdheden van het Parlement werd immers niet geraakt en voordien had deze assemblee zich nooit bijzonder ingelaten met deze problematiek.
Daarnaast hebben verschillende staten door de kiesstelsels gepoogd te verhinderen dat regionalistische en volksnationale partijen erin zouden slagen hun stem tot in Straatsburg te laten weerklinken.
Maar men heeft buiten de inzet en het doorzettingsvermogen van de volksnationalisten en federalisten gerekend, en ondanks alle ingebouwde versperringen slaagden een handvol erin de Europese drempel te nemen. Zij waren hierin dan toch gelukkiger dan de groene jongens (en meisjes), die helemaal niet aan bod kwamen.
Deze afgevaardigden verdienen het onder de aandacht gebracht te worden. Het gaat om Mevr. W. Ewing (SNP), het enige lid dat ook reeds in het vorige parlement zitting had.
Dhr. F. Lynge (Siumut, Groenland), J. Dalsass (SVP, Zuid-Tirol), die beslisten tot een der frakties toe te treden, respectievelijk de socialistische en christendemocratische fraktie.
Eenheid in verscheidenheid: ook voor de volkeren?
Dhr. N. Blaney (onafhankelijk, Eire) en M. Coppieters (Volksunie, Vlaanderen), die samen met enkele Italiaanse Radicalen, tevens federalisten en Deense antimarketeers de nu wel beruchte Technische Coördinatiegroep hebben gevormd. Tenslotte ook Dhr Gendebien, die onafhankelijk wenste te blijven.
Deze groep kan verder nog rekenen op sympatisanten als Mevr. S. Dekker en dhr. A. de Goede (D'66-Nederland).
Gesteld moet worden dat Mevr. Ewing tot enige verwondering van haar regionalistische collega's besloot aan te sluiten bij de Gaullisten. Begrijpe wie kan.
Dit handvol parlementairen, nu en dan gesteund door enkele vrienden in de gevestigde frakties, heeft de problematiek der ethnische en culturele minderheden haast permanent in de hoge vergadering aan de orde gesteld.
Reeds in september, de eerste zitting na de plechtige opening, protesteert M. Coppieters in een urgente resolutie tegen de rechtspleging van de ‘Cour de Süreté de I'Etat’ in Frankrijk. Naar aanleiding van een berechting van Bretoense nationalisten. In deze resolutie wijst Coppieters als eerste in de Hoge Europese vergadering op de noodzaak voor de EG een communautair systeem ter bescherming van de culturele en ethnische minderheden op te zetten (Doc. 1-336/79-92) en stelt voor een commissie ter bescherming van deze minderheden in te stellen (ib. § 3).
Aangespoord door het vrij heftige debat hieromtrent dienen een aantal socialistische leden uit Italië en de heer Josselin op 28 september een gewone resolutie in (1-371/79), waarbij wordt gevraagd een Handvest van de rechten van ethnische minderheden op te stellen dat voldoet aan het streven naar autonomie.
In de daaropvolgende zitting wordt op 26 oktober door een aantal andere socialistische leden uit Engeland, Nederland en België, alsook de heer Josselin een tweede resolutie ingediend van dezelfde strekking maar heel wat gedetailleerder. (1-436/79).
Zich steunend op de overtuiging dat de verscheidenheid der volkeren een essentieel element is van de Europese Beschaving en aanstippend dat wel 30 miljoen Euroburgers een niet-officiële taal als moedertaal hebben, vragen deze indieners een Handvest vóór eind 1980!
| |
| |
Zij vragen daarenboven dat de commissie zou rapporteren over de maatregelen die zij reeds neemt ten gunste van de regionale talen en culturen, alsook over deze die zij zou kunnen nemen.
In januari neemt M. Coppieters opnieuw een initiatief dat ruime weerklank geniet naar aanleiding van gewelddadige gebeurtenissen in Corsica (1 - 682/79 rev en 1 - 686/79). Dat Coppieters hiervoor de 21 handtekeningen kon bijeenkrijgen mag terecht als een buitengewone prestatie bestempeld worden.
Deze aktie lokte dan ook bijzonder bittere commentaren uit in de Franse pers. Dat het Europese Parlement in dezelfde geest ook ruimer aandacht besteedt aan de ethnische problematiek bewijst een in dezelfde zitting door leden van de Coördinatiegroep en anderen ingediende resolutie aangaande de schending door de VSA van de fundamentele rechten van de Indianen, meer speciaal de Irokezen. (Doc. 1680/79). Op 20 februari dienen enkele christendemocratische leden eveneens een resolutie in inzake de bescherming van volksgroepen en minderheidstalen in de EG (Doc. 1-790/79).
In deze resolutie wordt ondermeer verwezen naar de slotakte van Helsinki en worden verder uitvoerig de motiveringen van de F.U.E.V. op haar kongres van september 1979 overgenomen.
Deze toelichting omvat niet minder dan 8 paragrafen:
1. | waarborging van de groepsstatus en de grondrechten van de minderheden en volksgroepen; |
2. | waarborging van het recht op behoorlijke vertegenwoordiging in de staat; |
3. | verlenen van zelfbeschikkingsrecht; |
4. | waarborgen inzake moedertaal en toponymie; |
5. | waarborgen inzake onderwijs en opleiding; |
6. | steun voor bescherming van het patrimonium van de volksgroep; |
7. | waarborgen inzake bekleden van openbare ambten; |
8. | waarborgen inzake deelneming aan de openbare financiën. |
Het geheel moet voorzien zijn van een sanktiemechanisme,
In de maartzitting richten drie leden van de Coördinatiegroep (Blaney, Castellina en weerom Coppieters) hun aandacht op de toestand in Noord-lerland. (Doc. 1-17/80).
De reeks schendingen van de mensenrechten in Noord-lerland door het Britse gezag staat duidelijk vast. Groot-Brittannië werd zowel door Amnesty National als door het Europese Hof voor de rechten van de Mens van mishandelingen van politieke gevangenen beschuldigd. Ook de speciale wet in 1971 door het Parlement van Westminster ingesteld en sindsdien elk jaar verlengd is duidelijk in strijd met het Europees Verdrag.
Het ligt voor de hand dat ook hier tegen geprotesteerd moest worden.
Het is duidelijk dat meerdere van deze resoluties, of aspecten ervan, zullen gebundeld worden en naar de bevoegde commissies gestuurd.
Reeds nu zijn de resoluties Arffe en Hume in de Commissie cultuur aan bod gekomen, de resolutie Blaney in de juridische commissie. Rapporteurs zullen worden aangesteld en het grote debat is onvermijdelijk geworden.
Anderzijds blijft de tegenkanting ook niet uit de lucht. De politieke Commissie weigerde een rapporteur aan te stellen in verband met Corsica en onlangs nog in de juni-zitting poogde de Franse Regering Mevr. Veil onder druk te zetten opdat zij aan Maurits Coppieters zou verbieden een persconferentie over Corsica te houden samen met UPC-leider Simeoni.
Gelukkig voor de integriteit van het Parlement zwichtte de Voorzitster niet.
Het Europa der volkeren: in opbouw, in afbraak?
| |
| |
Er moet nu bovendien ook vooruitgekeken worden. Binnen afzienbare tijd zai ook Spanje tot de Gemeenschap behoren. Twee regio's, Catalonië en Baskenland, hebben er al een uitgebreide autonomie op gebieden die ook tot de bevoegdheid van de Gemeenschap behoren.
Daarom diende M. Coppieters in mei een resolutie in om de regeringen van deze twee gewesten bij de toetredingsbesprekingen te betrekken (Doc. 1-190/80).
Tenslotte werd in de julizitting door M. Coppieters een voorstel gedaan om het door INTEREG (Internationales Institut für Nationalitatenrecht und Regionalismus, München) opgemaakte ontwerp van charter voor de rechten van de volksgroepen en minderheden als grondslag te nemen voor de discussie over het Europese Handvest terzake (1-298/80).
| |
Besluit
Amper een jaar is voorbijgegaan sedert de rechtstreekse verkiezingen en dit bondige overzicht moge overtuigen dat - althans door enkelen - zeer hard is gewerkt voor de zaak der volkeren en minderheden in Europa.
Maar alleen kunnen zij het niet halen. Zij moeten kunnen rekenen op de permanente steun en aansporing van de georganiseerde vertegenwoordigers dezer volkeren.
Decenniën lang hebben individuen - strijders en kamergeleerden - elk op hun terrein, zich ingezet voor de zaak der verdrukte volkeren en volksgroepen tegen de almachtige Negentiende eeuwse Staat gegroeid uit de Franse Revolutie.
Vrij snel heeft zich de nood tot organisatie laten voelen, eerst op het nationale vlak, m.a.w. binnen het kader van de diverse Staatsstrukturen waartegen zij het moesten opnemen.
Met de algemene internationalisering van het politieke bedrijf hebben ook regionalisten en volksnationalisten kontakt met elkaar gezocht over kunstmatige grenzen heen.
Het is echter slechts in de laatste dertig jaren en meer nog na de golf van de dekolonisatie, die de derde wereld op het pad van het zelfbeschikkingsrecht heeft gebracht, dat er zich ook in het oude kontinent een stroomversnelling heeft voorgedaan.
De internationale private verenigingen treden aan: F.U.E.V., A.I.D., L.C.M., C.I.E.M.E.N., INTEREG, B.N.E. zijn nu dagelijkse begrippen geworden voor ons.
De tijd schijnt ons nu gekomen te zijn dat deze organisaties op hun beurt dë handen in elkaar slaan en hun aktie coördineren om een werkelijke rol als N.G.O. te spelen tegenover de nationale en vooral internationale instanties.
Meerdere zeer belangrijke gebeurtenissen staan voor de deur. De toetsingsconferentie van Madrid-Helsinki, het toetreden van de Gemeenschap tot de Europese Conventie van de Rechten van de Mens, het uitwerken van een nieuwe kieswet voor Europa, het realiseren van een tweede kamer der regio's, het Europees Paspoort, enz...
Is de uitdaging voor de Volkeren van Europa ooit zo groot geweest als vandaag?
Het einde van het tweede millennium ligt in 't verschiet. Europa zal en moet een waarachtig teken van hoop zijn en zeker geen bedreiging voor diegenen die het recht op eigen taal en cultuur, het recht om zichzelf te zijn, erkend en beveiligd wensen te zien. Een teken van hoop ook voor hen die zelf de zware problemen van deze tijd willen aanpakken en hun kans willen krijgen in een sociaal-economische dynamiek ten voordele van eigen volk en regio: voor hen die tegen de winstmakers in, ten bate van alle mensen, hun leefmilieu (cultureel en ecologisch) nu en in de toekomst willen veilig stellen.
Ruim een eeuw geleden stelde een groot Vlaams voorman, Dr. F. Snellaert: ‘De vrijheid van het in-dividu moet worden voorafgegaan door de volksvrijheid; men kan alleen vrij zijn in een vrij volk’.
Laten deze woorden ook vandaag nog onze aktie begeleiden.
Yvo J.D. PEETERS
|
|