Neerlandia. Jaargang 84
(1980)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||
Frans-Vlaanderen in Europees perspektiefGa naar voetnoot(1)Wij zijn allen getuige van de moeizame éénwording van Europa. Nu eens zien wij een hoopvol teken, dan weer dagen er zulke grote moeilijkheden op, dat zelfs de pioniers van het eerste uur en de werkers in het veld er ontgoocheld, en een ogenblik moedeloos bij worden.
De onwil van de Europese staten om een deel van hun macht af te staan aan een supra-nationale instelling en de onverschilligheid van de massa tegenover de Europese éénwording, zijn zeker niet vreemd aan deze situatie.
Paul-Henri Spaak heeft meermalen gezegd: grenzen zijn littekens van Europa. Wanneer ergens, dan is dat zeker het geval met de grenzen van Vlaanderen.
Die grenzen zijn immers het resultaat van een eeuwenlange strijd die door onze vijanden, nu eens in de vorm van veldslagen, dan weer in de vorm van intriges en onmogelijk uit te voeren verdragen, gevoerd werd, maar die steeds en uitsluitend geïnspireerd was door het streven naar macht. Zo zien wij dan de absurditeiten van onze Vlaamse grenzen ontstaan:
En alsof het nog niet erg genoeg was dat die grens een natuurlijk geheel verdeelde (de poldergronden en het Houtland van Frans-Vlaanderen lopen eenvoudig over de grens door naar West-Vlaanderen - en de Kempen storen zich al even weinig aan de Belg.-Nederlandse grens, want men vindt ze terug in Noord-Brabant); zo zien wij dat diezelfde staatsgrens, zowel in het Westen als het Noorden van Vlaanderen, zelfs kleine dorpsgemeenschappen doorsnijdt, waarbij de ene helft van sommige gemeenten tot een andere staat behoort dan de andere helft. Is dat niet absurd? Ja, Paul-Henri Spaak heeft gelijk: grenzen zijn littekens van Europa. En langs die staatsgrenzen werden dan wegen, spoorwegen en kanalen aangelegd en kreeg de intrastruktuur in veel gevallen een scheefgetrokken uitzicht.
Deze gewesten kwamen excentrisch te liggen t.o.v. de centrale besturen en werden aldus randgebieden die alleen nog een strategisch belang hadden. De planologie van de nationale ekonomische deskundigen houdt op bij de staatsgrenzen en trekt hiermede een ekonomische muur op. En langs weerszijden van deze administratieve en ekonomische scheidsmuren die een kunstmatige grens vormen tussen de delen van een bij mekaar horend geheel, groeit op de lange duur een mentaal verschil tussen de bewoners van deze van mekaar vervreemde streken. Veel meer dan natuurlijke en kultuurgrenzen hebben staatsgrenzen een scheidende invloed. De grensbewoners staan met de rug naar mekaar.
Het streven naar Europese integratie is er tot op heden niet in geslaagd het belang van de staatsgrenzen op ernstige wijze af te zwakken. Maar in de grensgebieden heeft het toch aan de bewoners hun gemeenschappelijke verwaarlozing beter doen beseffen. Tevens groeide bij deze grensbewoners het bewustzijn dat zij op mekaar aangewezen zijn en dat de slagbomen, die de weg voor een beter kontakt versperren, neergehaald dienen te worden. Daarbij werkte dit regionaal bewustzijn een gezonde demokratisering in de hand. Het maakte namelijk de burger bewust van de mogelijkheid inspraak te hebben in vraagstukken die hij, om hun verbondenheid aan zijn leefmilieu, volkomen beheerst en die hem dan ook aanspoorden zich voor de oplossing van deze problemen volledig in te zetten.
Dit grensprobleem ontsnapte niet aan de aandacht van leidende personen in de Europese Gemeenschap. Velen wilden daar iets aan doen. Zo stelde het Europees Parlement aan de Europese Commissie voor om in gebieden aan weerszijden van bepaalde binnengrenzen over te gaan tot het oprichten van Euroverenigingen, die bepaalde bevoegdheden zouden moeten hebben om grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. De Europese Commissie heeft dat voorstel niet aanvaard omdat, volgens George Thomson (verantwoordelijke voor regionale problemen) de door het Parlement voorgestelde grensoverschrijdende samenwerking zijns inziens niet viel onder de bevoegdheid van het Verdrag van Rome en daarbij een drastische wijziging van de bestaande nationale wetgevingen noodzakelijk maakte. De Commissie heeft dan ook het plan niet voorgelegd aan de Ministerraad, maar vond het toch een goed uitgangspunt | ||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||
voor overleg in de Nieuwe Commissie. Het verdrag van Rome laat niet toe de nodige juridische wijzigingen voor het oprichten van deze Euroverenigingen tot stand te brengen. Dit kan alleen gebeuren door de Nationale regeringen en parlementen. Niettegenstaande deze weigering, vroeg het Parlement dan toch aan de Commissie het nodige te willen doen, teneinde de Europese Raad ertoe te brengen ‘een verordening uit te vaardigen over de vorming van grensoverschrijdende regionale verenigingen’. Zoals op vele andere gebieden is ook op dit punt de vorming van Europa vastgelopen. Hieruit is m.i. slechts één konklusie te trekken: wij zullen er zelf iets moeten aan doen.
Dat hebben sommige Europese staten dan ook begrepen en zo komt het, dat er naast sporen van ruimtelijk beleid in internationale organen, in Europa ook enkele bilaterale vormen van ruimtelijke beleidsvorming aan te wijzen zijn. Op het hoogste staatsrechtelijk niveau hebben sommige landen afspraken gemaakt voor grensoverschrijdende samenwerking.
Aangezien wij in onze sektie Ekonomie en Overheidspersonen gedurende de laatste jaren onderwerpen behandeld hebben om de toestand langs weerszijden van de staatsgrens tussen West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen beter te leren kennen met de uiteindelijke bedoeling passende middelen voor te stellen om de ongemakken van deze staatsgrens tot een minimum te herleiden en aldus de betrekkingen tussen de Vlamingen langs weerskanten van de ‘schreve’ zo vlot en intens mogelijk te doen verlopen, willen wij even ons licht opsteken bij een paar van die op het hoogste staatsrechtelijke niveau gemaakter afspraken voor geïnstitutionaliseerde grensoverschrijdende samenwerking, om daar misschien enkele nuttige lessen uit te trekken. Uit de ongeveer dertig grensregio's langs de 9000 kilometer binnengrens van Europa pikken wij er drie uit. | ||||||||||||||||||
1. De regio BasiliensisVooreerst de regio Basiliensis. Zoals de naam het aanduidt gaat het hier - grosso modo gezien - om de streek rond de Zwitserse stad Basel. Twee kantons van de Zwitserse Konfederatie (namelijk Basel-Stadt en Basel-Landschaft) alsmede het Franse département du Haut Rhin en het Duitse Südbaden maken er deel van uit. De regio is 8.800 km2 groot en telt ongeveer 1000 gemeenten met zo'n twee miljoen inwoners (222 per km2). Deze drie samenstellende delen van de regio verschillen wel van mekaar. Zonder twijfel is het financieel en industrieel belangrijke Basel-Stadt en -Landschaft het rijkste van de drie. Het is gespecialiseerd in de fabrikage van machines, tekstiel, verfstoffen, geneesmiddelen. En Basel aan de Rijn is Zwitserlands enige haven. Haar ligging in de noordwestelijke hoek van Zwitserland niet ver van de Duitse en Franse grens, beperkt haar expansiemogelijkheden in hoge mate. Toch is er een nauw kontakt met de Duitse kant van de Rijn. De inwoners spreken er hetzelfde Duits dialekt en er zijn veelvuldige kulturele betrekkingen.
Tegenover het ekonomisch sterke Basel-Stadt en -Landschaft staat het eerder ekonomisch zwakke Franse département du Haut-Rhin. De voornaamste nijverheid is er de tekstielindustrie. Zoals elders in Frankrijk en Europa is zij zeer kwetsbaar geworden door de inschakeling van elektronika en chemische nijverheid in de bouw van moderne tekstiel-apparaten, de vervanging van de klassieke vezels (wol, katoen, zijde) door chemische vezels en de invoer van goedkope tekstielprodukten uit de Derde Wereld. Dit bracht heel wat afdankingen mee in deze industrietak, met het gevolg dat veel Elzassers werk zochten in Basel en Duitsland. Het centralistisch en sterk staats-nationalistische Parijs was niet zo happig om de betrekkingen van de Elzassers met hun Duitssprekende taal- en kultuurgenoten aan te moedigen. Maar sterker dan dit Parijse wantrouwen staat, dat een gemeenschappelijke kultuur en historie van deze regio Basiliensis een feitelijke eenheid heeft gemaakt.
Niettegenstaande de Zwitserse regering totaal afwijzend stond tegenover een eventueel lidmaatschap van de Europese gemeenschap, staken in 1962 een dozijn Baselse intellectuelen en zakenlui de koppen bij mekaar om middelen te bespreken teneinde het isolement van hun grensstad te doorbreken, nauwer samen te werken met hun natuurlijke omgeving in het bijzonder inzake ekonomie en ruimtelijke ordening, en aldus nader betrokken te worden bij de Europese integratie. Met dat doel stichtten zij op 25 februari 1963 de ‘Arbeitsgruppe Basiliensis’.
Dit initiatief van de jonge Baselse intellektuelen werd gunstig ontvangen, zowel door de industrie als door de kantonale besturen van Basel-Stadt en -Landschaft. Ze waren dan ook bereid respektievelijk 60 en 40% te hunnen laste te nemen van de 100.000 Zwitserse fr. die de inmiddels ter ondersteuning van de ‘Arbeitsgruppe Basiliensis’ gestichte ‘Gesellschaft zur Förderung der Arbeitsgruppe’ beslist had ter beschikking te stellen van de ‘Arbeitsgruppe Basiliensis’. | ||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||
Op enigszins dezelfde wijze trad de regionale idee naar voor in Zuid-Elzas. In het najaar van 1965 werd een ‘Groupe de Travail de la Région du Haut-Rhin’ opgericht. Kort daarop kwamen vertegenwoordigers van de overheid, de universiteiten, de industriële en kommerciële groeperingen bijeen en stichtten een ‘Groupe d'Appui’ die de ‘Groupe de Travail’ moreel en financieel zou steunen.
Om diverse redenen kon een soortgelijk regionaal orgaan niet tot stand komen in het Duitse Südbaden.
In 1970 besloot het ‘Regierungspräsidium’ van Südbaden dan ook een ‘Sonderbeauftragter für Grenzlandfragen’ aan te stellen.
Deze drie organen: de ‘Arbeitsgruppe Basiliensis’, de ‘Groupe de Travail du Haut-Rhin’ en het ‘Regierungspräsidium Südbaden’ vormden dan de ‘Internationale Koordinationsstelle’ die de technische arbeid van de koördinatie verricht. De respektievelijke overheden hadden inmiddels deze drie organen daartoe met de nodige bevoegdheden bekleed.
Wat werd er inmiddels verwezenlijkt? Men begon met grondige studies te maken over de inwoners, de ekonomische en sociologische toestand van de regio, de mogelijkheid van een luchthaven Basel-Mulhouse, de ontwikkeling van het verkeer, bevolkingsprognosen, ruimtelijke ordening, Rijnbruggen, installatie van kernreaktoren, enz... Sinds 1972 brengt een ‘Regio-Gazette’ nieuws uit de verscheidene delen van de regio. Het zou ons te ver leiden de gezamenlijke realisaties te bespreken die door publieke en privé-instellingen tot stand gebracht werden. Wij beperken ons tot de vermelding van de meest ophefmakende en voornaamste, namelijk: de luchthaven Basel-Mulhouse. Frankrijk stond hiervoor de nodige terreinen af en Basel nam de gebouwen en installaties voor zijn rekening. Daarbij kregen de ekologische problemen een vlugge en grondige oplossing en werd de kulturele samenwerking intensief aangewakkerd. | ||||||||||||||||||
2. De EuregioHet grondgebied van de Euregio strekt zich uit over een gedeelte van Nederland en Duitsland. Aan de Duitse kant van de grens omvat de Euregio gedeelten van de bondsduitse landen Nordrhein-Westfalen en Nedersaksen; aan de Nederlandse kant, delen van de provincies Overijssel en Gelderland. Grosso modo kan men die regio situeren tussen Rijn, Eems en IJssel. Ze beslaat een oppervlakte van 6.800 km2, waarop circa 1.700.000 mensen wonen, waarvan ruim 900.0000 Nederlanders en 800.000 Duitsers.
Drie instellingen hebben de organisatie in handen en verzorgen de administratie: aan de Duitse kant de Kommunalgemeinschaft Rhein-Ems (waarbij zo'n 32 gemeenten en 4 Kreise zijn aangesloten) en aan de Nederlandse kant het gewest Twente (met 22 gemeenten) en het samenwerkingsverband Oost-Gelderland (met 14 gemeenten). Samen ijveren zij voor een beter onderling begrip en onderlinge samenwerking tussen bewoners en instellingen op basis van een Europese geest. Daarom ‘bevordert de Euregio in haar werkgebied grensoverschrijdende ontwikkelingen op het terrein van de infrastructuur, ekonomie, kultuur, rekreatie en van andere maatschappelijke taken’ en ‘behartigt zij de belangen van haar gebied bij de bevoegde overheidsinstanties en instellingen’. (artikel 1 van statuten Euregio).
Het spreekt vanzelf dat men niet zo maar willekeurig grensgebieden kan samensmelten. Het moeten gebieden zijn met een sterke historische, kulturele en ekonomische verbondenheid en een gemeenschappelijk verleden. Dit is zeker het geval met de Euregio. Zonder uitvoerig hierop in te gaan kunnen wij vermelden dat het gebied tussen IJssel en Eems tot in de late middeleeuwen een politieke eenheid vormde en dat zelfs na de vrede van Munster, waarbij De Nederlanden uit het Duitse rijksverband werden losgemaakt, er nog wederzijdse grensoverschrijdende banden bleven bestaan. Zo behoorden de Heerlijkheid
Kasteel Ekelsbeke waar de Frans-Vlaamse Kultuurdagen plaats hebben.
| ||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||
Borculo en het kerspel Winterwijk lange tijd tot het bisdom Munster, terwijl het graafschap Bentheim met Nordhorn nog een geruime periode aan Nederlandse autoriteiten gehoorzaamde. Via het dialekt verliep de kommunikatie tussen de streekbewoners zeer normaal. Langs weerszijden van de grens was de tekstielen kledingsindustrie de dominerende nijverheid. Deze verbondenheid vormt wel de teeltbodem waarop het zaad van de Europese gedachte makkelijk kon gedijen.
In 1970 stelden Dr. E. Mohrs van de Forschungsgesellschaft te Bonn en Drs. J.M. Heukels van het sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht een onderzoek in naar de grensvervaging in de Euregio. Hun bevindingen schreven zij neer in een tweetalig rapport, ‘De grens-scheiding of ontmoeting’, dat ze tijdens een conferentie te Anholt op 19 en 20 augustus 1970 aan de Bundesminister für Jugend, Familie und Gesundheit, Frau Ströbel, en de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, mej. Klompé, aanboden. Beide dames besloten dat zij dit rapport zouden gebruiken als basis voor een poging tot verwerkelijking van de voorstellen en aanbevelingen die het bevatte, onder de duidelijke voorwaarde dat ‘de middelen die zij aan dit eksperiment ter beschikking wilden stellen moesten gebruikt worden voor konkrete aktiviteiten in overeenstemming met de voorstellen van het rapport en niet om een nieuw stuk administratie op te zetten’. De Euregio zou zelf ook 'n bijdrage moeten leveren aan dit werk. Op deze basis kwam een akkoord tot stand en werd voor de realisering van het programma een kommissie aangesteld bestaande uit vertegenwoordigers van de in de Euregio werkende organisaties, nl. het Gewest Twente, het samenwerkingsverband Oost Gelderland (S.O.G.) en de Kommunalgemeinschaft Rhein-Ems (K.G. Rhein-Ems). Deze ‘Euregio Mozer-commissie’, zo genoemd naar haar toenmalige voorzitter Alfred Mozer, heeft een jaarlijks budget van ruim 220.000 fl. ter beschikking. Subsidies worden ontvangen van het ministerie van C.R.M., de Provincies Gelderland en Overijssel, de Staatskanzlei van het Land Nordrhein-Westfalen, het Ministerie voor Bandsaangelegenheden van het Land Niedersachsen. Inmiddels besloten deze subsidiegevers van de Mozer-commissie een permanente instelling te maken.
Wat heeft deze Mozer-commissie sindsdien gedaan? Wij menen dat deze vraag goed beantwoord werd in een der geschriften uitgaande van deze kommissie. Wij nemen dit antwoord dan ook graag over.
‘In de eerste plaats moest heel in het algemeen bij de mensen in de regio het bewustzijn worden gewekt, dat het zinvol is tot samenwerking over de grenzen te komen. Voor deze algemene bewustmaking heeft de kommissie gebruik gemaakt van:
a. een korte leesbare samenvatting van het rapport ‘De grens - scheiding of ontmoeting’. Hiervoor was veel belangstelling, zodat een tweede druk nodig was.
b. een ‘EUREGIO-catalogus’, die in een mooie uitvoering en goede indeling het gebied aan beide zijden van de grens beschrijft. Hierin worden de overeenkomst, verschillen en het eigen karakter van de maatschappelijke struktuur belicht.
c. een film (multiskreen) van de Euregio, die dient tot voorlichting van de bewoners en die bij de meest uiteenlopende bijeenkomsten van het rijk geschakeerde verenigingsleven kan worden vertoond. Deze film heeft van de Kommissie van de E.G. te Brussel een prijs gekregen.
d. plakplaatjes (stickers) voor auto's, sleutelringen en zogenaamde posters met het symbool van de Euregio, die Euregio tot een algemeen begrip moeten maken. Intussen is dit symbool door verschillende instellingen bij hun propaganda overgenomen.
e. op ongeregelde tijden wordt een knipselkrant, ‘Euregio-informatie’, uitgegeven. Deze bevat in de taal, waarin publikatie heeft plaatsgehad, allerlei berichten, die aan beide zijden van de grens over de gebeurtenissen in de streek in de plaatselijke pers verschijnen. Tot ver buiten het Euregiogebied bestaat belangstelling voor deze informatie. Een goede verhouding met de pers en andere media en geregelde persconferenties hebben er toe geleid, dat de media aan de Euregio veel aandacht schenken’.
Aan een meer gerichte bewustmaking werd gedaan door volgende aktiviteiten:
a. ‘Zeer nadrukkelijk richtte de Mozer-commissie zich tot de jeugd. Op een landkaart van 2 bij 2 meter is de grens wel aangegeven, maar in zijn betrekkelijke betekenis. Deze kaart is oorspronkelijk aan 150 willekeurig gekozen scholen in Nederland en Duitsland gestuurd. De navraag van hen, die zich overgeslagen voelden, was uitzonderlijk groot. Tegenwoordig wordt in het gebied aan de hand van die kaart heemkunde gegeven. Als basiskaart moet ze in de toekomst ook dienen bij de behandeling van kulturele, rekreatieve en ekonomische onderwerpen.
Naast de schoolkaart is een handzame, kleinere uitgave verschenen, die aan de leerlingen wordt uitge- | ||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||
reikt en inmiddels een oplage van 30.000 stuks heeft bereikt.
b. Een jaarlijkse jeugduitwisseling verheugt zich in toenemende populariteit. Zij wordt in de paastijd gehouden, duurt een week en er nemen al 1200-1500 jongeren aan deel. Een gemeente pleegt een partner aan de andere kant van de grens te kiezen. De jongeren worden in het gastland in de gezinnen opgenomen. Telkens wordt één dag aan een gezamenlijke bijeenkomst besteed. Deze aktiviteit eist een uitvoerige voorbereiding. De keuze van de tijd (vakanties), het zoeken van de jeugdleiders en van de gastgezinnen vergt veel tijd. Het is verbazend dat bij een eerste poging om de gastgezinnen bij elkaar te brengen 80% van de ouders aanwezig was.
c. Een jaarlijks Euregio-sportfeest is intussen al goed ingeburgerd. Hieraan nemen verenigingen deel en er worden wedstrijden in twaalf tot veertien verschillende takken van sport gehouden. De Euregio-kommissie heeft het startsein voor het eerste van deze evenementen gegeven. Er zijn nu al voor verscheidene jaren aanvragen binnen van gemeenten die dit feest binnen hun grenzen willen hebben.
d. De Euregio kent pendelarbeid over en weer. Van een handige uiteenzetting der sociale wetgeving in beide landen verschijnt al een derde druk. Het boekje verstrekt de pendelaars inzicht in de rechten en plichten in de arbeidsgebieden. Deze publikatie heeft een brede verspreiding. Langs de hele Nederlands-Duitse grens wordt zij door arbeidsbureaus, vakbonden en ondernemingen aangevraagd. Zij wordt jaarlijks bijgewerkt, waarbij in het bijzonder aandacht wordt geschonken aan de laatste stand van de sociale verzekering en aan de besluiten op het gebied van de sociale politiek die door de Europese Gemeenschappen worden genomen’.
Tot de verspreide aktiviteiten kan het volgende gerekend worden:
‘1. Het taalprobleem leidt er in de praktijk gewoonlijk toe, dat op de gezamenlijke bijeenkomsten Duits wordt gesproken. Op initiatief van Duitse deelnemers aan bijeenkomsten en kursussen is er aan het Taleninstituut van de universiteit van Groningen een eenvoudige, maar verantwoorde kursus in de Nederlandse taal opgezet, die door de Duitse vereniging van Volkshogescholen voor haar kursussen wordt gebruikt.
2. Als het grensverkeer zo soepel wordt, dat een wederzijds gebruik van sociale instellingen mogelijk wordt, dan is een inventarisatie van de bestaande instellingen in het gehele gebied noodzakelijk. Dit werk is nu ter hand genomen.
3. Voor de communicatie is van grote betekenis, dat intussen een dienstregeling voor het openbaar vervoer in de regio in ontwerp klaar is. Het railverkeer in het gebied is armzalig. Het autobusverkeer is aan de Nederlandse kant beter dan aan de Duitse kant. Voor het grensoverschrijdende verkeer is het nodig dat er goede aansluitingen en een overeenkomstige frekwentie tot stand komen. De betrokken ondernemingen hebben zich tot medewerking bereid verklaard.
Dit overzicht maakt geen aanspraak op volledigheid. Het is slechts een vermelding van de bijzonderste aktiviteiten’.
Tot hier een algemene kijk op de Euregio.
En laten wij nu even een blik werpen op de grensoverschrijdende aktie van een groep op eigen bodem, namelijk: | ||||||||||||||||||
3. De studiegroep Benelux-middengebied, ook genoemd de Hasseltse StudiegroepHet was op initiatief van de toenmalige directeur-beheerder van het Vlaams Ekonomisch Verbond, de heer dr. F. Wildiers, en het toenmalige hoofd van de afdeling onderzoek van de Provinciale Planologische Dienst van Noord-Brabant, de heer drs. N. de Vries, dat deze studiegroep in 1960 tot stand kwam. De studie van dr. J. Moons (in samenwerking met J. Thomas) uit Hasselt over de ‘Aspecten van de ekonomische structuur en groei van het Benelux-middengebied’ had in ekonomische middens een zeer goede indruk gemaakt en de heren Wildiers en de Vries waren dan ook van oordeel dat deze studie over het Benelux-Middengebied diende voortgezet en aangevuld te worden. Zo werd dan de Hasseltse Studiegroep in het leven geroepen, bestaande uit planologen, sociologen, economen, urbanisten, juristen, enz... allen vrije medewerkers verbonden aan overheids- en privé instellingen, die niet alleen wetenschappelijke maar ook praktische ervaring hadden in het regionaal onderzoek.
In welke geest deze studiegroep werkt vinden wij goed uiteengezet in het synthese-rapport, getiteld ‘Het Benelux-middengebied. Een optimaal structuurmodel van 1972’. Wij citeren: ‘De Hasseltse studiegroep kon, gezien de vrije opstelling van de leden, | ||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||
een eenheid van objectieve visie ontwikkelen, zodat het Benelux-Middengebied steeds bestudeerd werd vanuit een totaaloptiek, die meer is dan een eenvoudige optelling en afweging van de in de deelgebieden aan weerszijden van de grens levende aspiraties. Het is dan ook een gelukkige zaak, dat de overheids- en privédiensten van het Benelux-Middengebied, die hun medewerkers in de Hasseltse Studiegroep detacheren, aan deze een volledige wetenschappelijke vrijheid laten. Dit neemt niet weg, dat de bekendheid met de visie van de eigen achterban toch een rol speelt in de inbreng, niet als imperatief, doch eerder als een van de toetsingen van de gezamenlijke konceptie’ (blz. 9).
De studiegroep was samengesteld uit volgende personen:
Frans-Vlaanderen: een landbouwgebied met een haven in volle expansie.
Men kan zich de vraag stellen: waarom studies over dit grensgebied?
Alvorens deze vraag te beantwoorden is het gewenst eerst het studieveld af te bakenen: het Benelux-Middengebied.
Wat is dit Benelux-Middengebied?
Wij citeren weer uit bovenvermeld synthese-rapport. ‘Het geografisch centrale deel van de Benelux omvat in bestuurlijk administratieve zin de Belgisch-Nederlandse grensprovincies Nederlands en Belgisch Limburg, Noord-Brabant, Antwerpen, Zeeland, Oost- en West-Vlaanderen. Als zodanig vormen zij de totale middenstrook van de Benelux. Deze middenstrook nu valt duidelijk in twee delen uiteen: namelijk het deel ten westen van Antwerpen, dat sterk beheerst wordt | ||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||
door de problematiek van de Scheldeontwikkeling in het kader van de Eurodelta. Tot dit deel zijn te rekenen de provincies Oost- en West-Vlaanderen, de provincie Zeeland, terwijl ook de stad Antwerpen en een deel van West-Brabant ten nauwste bij deze problematiek betrokken zijn. Het deel ten Oosten van Antwerpen omvat de provincie Antwerpen, samen met het arrondissement Leuven van de provincie Brabant, Belgisch en Nederlands Limburg en de provincie Noord-Brabant.
Karakter en funktie van deze oostelijke streek zijn geheel anders dan die van het westelijk deel.
Dat de scheiding tussen beide delen niet één lijn op de kaart is en ook niet hoeft te zijn, moge blijken uit het feit, dat zowel de stad Antwerpen alsook een deel van West-Brabant tot beide delen gerekend kunnen worden: Antwerpen bij het westen vanwege zijn belangrijke functie in de Eurodelta, maar ook bij het oostelijk deel, omdat het grootste deel van het achterland van Antwerpen zich naar het Oosten uitstrekt.
Zo kan ook West-Brabant gerekend worden tot het westelijk deel als potentiële deelnemer aan de delta-ontwikkeling, maar ook bij het oostelijk deel omdat West-Brabant een integrerend deel vormt van de stedenrij van de provincie Noord-Brabant. De duidelijk verschillende karakteristiek van beide delen van de middenstrook noopt ertoe, deze gebieden afzonderlijk te beschouwen en te bestuderen.
Juist het oostelijk deel van de middenstrook van de Benelux kreeg de intussen ingeburgerde naam: Benelux-Middengebied.
Nadere studie diende uit te wijzen, hoe de feitelijke strukturele afbakening van het grensgebied gezien moet worden. De aanvankelijke studies van de Hasseltse Studiegroep zijn dan ook uitgegaan van een vrij ruim referentiekader van het grensgebied, namelijk het totale gebied van de provincies, die in het Benelux-Middengebied aan de grens gelegen zijn.
De studies zelf zouden dan moeten uitwijzen, welk het eigenlijke grensgebied zou zijn, waarvoor het gezamenlijke ontwerp van een ruimtelijk model zou moeten worden opgezet.
Bestuurlijk-administratief bestaat het Benelux-Middengebied dus uit het grondgebied van de provincies Noord-Brabant, Nederlands Limburg, Belgisch Limburg, Antwerpen, alsmede het arrondissement Leuven van de provincie Brabant’ (blz. 10). En spontaan rijst nu de vraag: waarom een grondige studie over dit grensgebied?
En weerom laten wij het synthese-rapport hierop antwoorden: ‘De afzonderlijke nationale delen van het Benelux-Middengebied zullen door het vervagen van het scheidingskarakter der intragrens een funktionele heroriëntering ondergaan. Deze functionele heroriëntering in extern kader kan men het kernachtigst omschrijven met de term: van randgewesten tot middengebied. (Titel van het rapport van de Belgisch-Nederlands-Luxemburgse Kommissie voor de Ruimtelijke ordening-Brussel-Den Haag 1963).
Tot nu toe vormde deze grens een reële scheiding, waardoor deze randgewesten zich oriënteerden in nationaal kader, dus een oriëntatie van de grens weg. Tevens ondergingen zij de negatieve gevolgen van een perifere ligging ten opzichte van het eigen nationaal territorium. De thans op gang komende vervaging van het scheidingskarakter van deze grens geeft aanleiding voor deze grensgewesten, om zich meer te gaan oriënteren op elkaar, dus naar de grens toe en erover heen. Deze heroriëntering naar elkaar toe in ruimtelijk kader, brengt met zich een bewustwording van de gezamenlijke potentie in een groter geheel. In het groter geheel van Benelux en Noord-West Europa’ (blz. 10-11).
Gedurende de laatste decennia publiceerde de Hasseltse Studiegroep vrij regelmatig tussentijdse resultaten van zijn studies. Zo leverde hij in 1961 een
De haven van Duinkerke.
| ||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||
eerste ‘Bijdrage tot de opbouw van een struktuurbeeld van het Benelux-Middengebied’ met als inhoud: bevolking en bevolkingsgroei, de industriële werkgelegenheid, de grensoverschrijdende pendel, de verkeersinfrastruktuur: scheepvaart, wegen, openbaar vervoer en grensoverschrijdend verkeer.
In 1963 een ‘Tweede bijdrage tot de opbouw van een structuurbeeld van het Benelux-Middengebied’ over volgende onderwerpen: eerste poging tot opstelling van hiërarchie van kernen in het Benelux-Middengebied, de kulturele akkomodatie van de kernen, de onderwijsfunktie van de kernen, de funktie van de Antwerpse haven voor het Benelux-Middengebied.
In 1965 een ‘Derde bijdrage tot de opbouw van een struktuurbeeld van het Benelux-Middengebied: hiërarchie van gemeenten’. Inhoud: hiërarchisch patroon van verzorging in het Benelux-Middengebied. Het betreft de hiërarchie van gemeenten naar het patroon van achtereenvolgens: industrieel belang, tewerkstelling in de tertiaire sektor, ekonomische, sociale en kulturele voorzieningen.
In 1967 een ‘Bijdrage tot de opbouw van een ruimtelijk model van het Benelux-Middengebied’, handebeidsmarkt; vraag en aanbod in de sekundaire sector 1965-1980. Een rekenmodel. Inhoud: aktieve bevolking, arbeidsvraag en -aanbod, konfrontatie van vraag en aanbod, regionale differentiatie van vraag en aanbod, ruimtelijke probleemstelling.
In 1969 een ‘Bijdrage tot de opbouw van een ruimtelijk model van het Benelux-Middengebied’, handelend over: vergelijking van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening in België en Nederland, inventarisatie van de bestaande streek-, gewest- en agglomeratie-plannen in het Benelux-Middengebied, vergelijkende analyse van de wetgeving en van bestaande plannen.
In 1972 een rapport over ‘Benelux-Middengebied. Hiërarchie van kernen naar verzorgingsniveau 1962-1972’. Met hierin een: vergelijkende studie van het hiërarchisch patroon van verzorging 1962 in het Benelux-Middengebied met dat van 1972. Betreft de hiërarchie van kernen naar het patroon achtereenvolgens van ekonomische voorzieningen, sociale voorzieningen en kulturele voorzieningen.
Al deze studies hadden tot doel uiteindelijk te komen tot een planologisch struktuurmodel van het Benelux-Middengebied. Men dacht dat men door het neven mekaar leggen van de bestaande gewestplannen in België en de streekplannen in Nederland gemakkelijk de wrijvingspunten zou ontdekken die ontstaan door de aanwezigheid van de grens tussen België en Nederland. Na al de jaren waarin deze facetten-studies tot stand kwamen moest de studiegroep echter besluiten dat dit niet zo was, omdat ‘een structuurmodel van het Benelux-Middengebied een heel eigen dimensie heeft’. ‘Bovendien leidde een uitvoerige vergelijkende studie van de gewest- en streekplannen aan beide zijden van de grens tot de konklusie, dat de verschillen tussen beide soorten plannen talrijk en te fundamenteel van aard zijn, om hieruit rechtstreeks voldoende gemeenschappelijke noemers te distilleren, die tot de opstelling van een eigen structuurschets voor het Benelux-Middengebied kunnen leiden’. (Bijdrage tot de opbouw van een ruimtelijk model voor het Benelux-Middengebied, 1969). Daaruit besloot de studiegroep dan ook terecht ‘dat het noodzakelijk is, los van de bestaande gewest- en streekplannen te zoeken naar gemeenschappelijke uitgangspunten voor één ruimtelijk model voor het grensgebied’.
De Hasseltse studiegroep heeft voor het bereiken van dit doel een zeer ernstige bijdrage geleverd.
Als wij nu even de drie zo even vlug ontlede groeperingen vergelijken, dan kunnen wij het volgende vaststellen.
1. Zoals wij hierboven reeds zegden gaat het helemaal niet op zo maar willekeurig grensgebieden tot regio's samen te smelten. Het moeten gebieden zijn met een sterke historische, kulturele en ekonomische verbondenheid en een gemeenschappelijk verleden.
2. Spijts alle mooie Europese verklaringen zijn het tot op heden de nationale autoriteiten die het werk van de regio-vorming zullen moeten op zich nemen. Op hoe hoger niveau men deze autoriteiten echter vindt die daarvoor vatbaar zijn, hoe groter resultaten men zal kunnen boeken. Zo heeft de Regio Basiliensis de grootste praktische realisaties kunnen tot stand brengen omdat er een overeenkomst kon gesloten worden op het hoogste staatsrechtelijk niveau van drie staten. Alhoewel de Euregio niet kan bogen op dergelijke spectaculaire resultaten, hebben de locale en provinciale autoriteiten uit die streek, gerugsteund door hun respektievelijke nationale regeringen, toch heel wat weten te bereiken en kan zij als voorbeeld dienen voor al degenen die, zij het op beperkter vlak dan de Regio Basiliensis, iets in die richting willen verwezenlijken. | ||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||
3. Het initiatief gaat steeds uit van private personen of organisaties.
4. Het eerste werk bestaat in het opmaken van de juiste situatie van de grensstreek door grondige studie over de diverse aspekten van dit gebied. Zo is de Hasseltse Studiegroep al niet veel verder geraakt dan in het stadium van dit nodige vooronderzoek. Toch heeft hij door dit zeer nuttig werk de stevige grondvesten gelegd voor een verdere aktie.
Als wij in het licht van deze vaststellingen de grensoverschrijdende werking tussen West- en Frans-Vlaanderen en de eventuele vorming van een regio in dit gebied beschouwen, dan moeten wij konstateren dat er thans van de autoriteiten op het hoogste staatsrechtelijk niveau in Brussel of Parijs niets te verwachten is. Misschien ook niet zoveel van de provinciale of departementale overheid. Niet dat er hiervoor geen belangstelling zou bestaan bij de Vlamingen in België, maar omdat wij in dit geval zullen af te rekenen hebben met het onbegrip van de Brusselse kringen en het gekende Franse staatsnationalisme dat alle politiek en economisch leven stevig in Parijs centraliseert. Wat wij m.i. wel kunnen doen is: het zo nodige vooronderzoek van dit grensgebied trachten op gang te brengen en een samenwerking betrachten tussen de besturen van de aan weerskanten van de grens gelegen gemeenten.
Ik zeg wel: het zo nodige vooronderzoek trachten op gang te brengen. Want het is duidelijk dat geen enkele organisatie in Vlaanderen, die werkelijk met het probleem Frans-Vlaanderen begaan is, beschikt over de nodige planologen, economisten, sociologen, enz... om een grondig en volledig rapport op te stellen over het grensgebied West- en Frans-Vlaanderen. Zonder nog te spreken van de hiervoor nodige, maar ontbrekende financies. En toch wil het mij voorkomen dat er genoeg personen te vinden zijn, die naar het voorbeeld van de Hasseltse Studiegroep, zich zouden kunnen verenigen om achtereenvolgens een of ander facet van het grensgebied West- en Frans-Vlaanderen grondig te bestuderen en aldus naar gemeenschappelijke uitgangspunten te zoeken voor één ruimtelijk model voor dit grensgebied.
We denken aan de volgende personen en instellingen:
Ik meen dat een gezaghebbende, bevoegde en financieel sterke groep, (ik denk hier aan het Vlaams Economisch Verbond, aan de GOM West-Vlaanderen e.a.m.) bij machte zou zijn om de passende personen uit de hierbovenvermelde organisaties te rekruteren en ze met de uitvoering van dit vooronderzoek te gelasten. Dit werk zou zeker nog enkele jaren in beslag nemen. Na voleinding zouden dan de provinciale, gewestelijke en/of nationale autoriteiten aan de praktische uitwerking kunnen beginnen. Het ekonomisch aspect zal hierbij zeker een rol spelen. Ik denk maar aan de as Kortrijk-Rijsel. Maar het ware een onvergeeflijke fout hierbij de kultuur te vergeten.
Ik las onlangs in het septembernummer van het maandblad ‘Europa één’, dat de ‘Fondation Européenne de la Culture’ (Institut d'Education) met zetel aan de universiteit te Parijs, een ‘Cahier’ gepubliceerd heeft van de hand van Prof. H. Brugmans. ‘Het is een aangrijpend en meeslepend betoog geworden (zo schrijft een enthousiaste Walter Kunnen) waarin Brugmans vooral poogt aan te tonen dat een louter ekonomisch Europa in feite niemand interesseert; dat men van onze mensen niet mag verwachten dat zij voor een gemeenschappelijke “markt” gaan “warm” lopen. En ook de vaders van Europa hebben het in feite nooit anders gezien en nooit anders bedoeld. | ||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||
Europa is in de eerste plaats een kultuurgemeenschap en een kultuur is niet denkbaar zonder bakermat, zonder territorium, maar een kultuur is meer dan dat. Het is een in een reeks gemeenschappelijke belevenissen ontloken geheel met een gemeenschappelijk levend gehouden traditie. Europa is niet denkbaar zonder Rome, Athene en Jeruzalem. Maar het is fout telkens weer de inbreng van Kelten, Germanen en slaven te onderschatten, zoals het ook fout is Alexandrië of Byzantium in de opsomming te vergeten’. - En wij voegen er aan toe: het zou eveneens fout zijn de inbreng van De Nederlanden van de Aa tot de Dollart (dus ook van Frans-Vlaanderen) in de opsomming te vergeten.
Maar buiten dit nodige vooronderzoek kan er inmiddels ook gestreefd worden naar een samenwerking tussen de besturen van de gemeenten die aan weerszijden van de grens gelegen zijn.
Daarom hebben wij gedurende de laatste jaren in onze sektie Ekonomie en Overheidspersonen de toestand langs de grens tussen West- en Frans-Vlaanderen herhaaldelijk besproken en tevens onderzocht met het oog op een intensifiëring van de betrekkingen tussen beide streken en een afzwakken van de bestaande grens. In dit verband wijzen wij o.a. op het zeer nuttig werk dat onder leiding van ons medelid Jef Amez verricht werd door de studiegroep Hantal. Om verscheidene redenen werd besloten in de Belgische grensgemeenten een enquête te laten uitvoeren. De enquête werd gedaan door de genoemde studiegroep Hantal, die zijn bevindingen vastlegde in een uitvoerig rapport getiteld ‘Inventaris van grensproblemen’.
De enquête in de Franse gemeenten kon spijtig genoeg tot op heden niet doorgaan bij gebrek aan mankracht.
Wij hebben ons hier dus gewend tot de laagste bestuurlijke indeling, namelijk de gemeente. Daar hebben de Frans-Vlamingen in mindere of meerdere mate hun eigen gelaat weten te bewaren. De lokale autoriteiten kennen zeer goed hun volk en weten wat hen beroert. Velen onder hen zijn nog min of meer het Vlaams dialect machtig. Tenslotte beschikken zij nog - en dat is wel belangrijk - over een zekere, zij het weliswaar beperkte macht om aan sommige verlangens van het volk van deze uithoek te voldoen. Zij kunnen zich in betrekking stellen met de gemeentebesturen van de tegenover hen liggende gemeenten in West-Vlaanderen, ten einde plaatselijke moeilijkheden op te lossen. Ook het omgekeerde is mogelijk. Wanneer de wil aanwezig is, kan veel verwezenlijkt worden. Dat is zeer goed begrepen geworden door de inrichters van de Frans-Vlaamse 14-daagse van Nieuwpoort, onder leiding van de voorzitter van onze sektie Ekonomie en overheidspersonen, de heer burgemeester Mommerency, en zijn plaatselijke medewerkers (waaronder vooral Etienne Desaever), die reeds vanaf 1976 tijdens hun festiviteiten speciaal de schijnwerper richten op een gemeente van Frans-Vlaanderen Zo kwamen sedert 1976 achtereenvolgens St.-Winnoksbergen, Belle, Steenvoorde en Wormhout aan de beurt, waar gemeentelijke overheden, sportverenigingen, derde leeftijdorganisaties, enz. samenkwamen en verbroederden met de overeenkomstige groeperingen uit Nieuwpoort. Op deze wijze groeit de gedachte van eenheid en samenhorigheid stilaan in geest en hart van de gewone man. En dit gevoel van eenheid en samenhorigheid moet de grondslag vormen van administratieve of andere regelingen, willen deze van duurzame aard zijn. Op deze wijze worden geen nieuwe grenzen geschapen - wat helemaal niet onze bedoeling is - maar vervagen de bestaande grenzen stilaan en worden ze derwijze opengemaakt, dat we een onverwacht uitzicht krijgen op de Europese ruimte, waar niet alleen meer ekonomische mogelijkheden in verborgen zijn, maar waar wij plots de schittering zien van de verscheidene kulturen van de volkeren die Europa bewonen.
Dat zulke gemeentelijke samenwerking mogelijk is bewijst Benego (Belgisch-Nederlands Grensoverleg), een associatie van burgemeesters van een vijftiental gemeenten uit de provincies Noord-Brabant en Antwerpen onder leiding van Kamerlid Suyckerbuyck, burgemeester van Essen.
Groepen jonge Frans-Vlamingen werken thans hardnekkig om binnen het Franse Staatsverband hun eigen identiteit te bewaren. Zij verwachten veel van de Europese éénwording. Wij kunnen hen hierbij helpen door het nodige vooronderzoek op gang te helpen brengen met het oog op het opmaken van de juiste situatie van het West- en Frans-Vlaamse grensgebied als regio in het komend Europa; en door het tot stand brengen van een intensieve samenwerking tussen de gemeentebesturen van de langs weerskanten gelegen gemeenten van West- en Frans-Vlaanderen.
Ik ben er van overtuigd dat dit realistisch en haalbaar is. En aangezien de verwerkelijking van die plannen nog heel wat tijd in beslag zal nemen, zouden wij er best aan doen niet langer meer te wachten om aan de uitvoering er van te beginnen.
Palmer RUYSSCHAERT |
|