De Jozef van Overstraeten-prijzen 1979 en 1980: Algemeen-Nederlands Congres en Ons Erfdeel
In het prachtig dekor van Huize Osterrieth werden op 25 september de Jozef van Overstraetenprijzen overhandigd aan de laureaten voor 1979 en 1980.
In zijn openingstoespraak deelde de heer Robert Orlent, voorzitter van de V.T.B. en V.A.B., het talrijke voorname publiek mee dat op 2 mei 1979, verjaardag van de toen 83-jarige voorzitter, Jozef van Overstraeten, thans erevoorzitter van onze beide organizaties, de V.T.B.-V.A.B. een Jozef van Overstraetenprijs hadden gesticht, ten bedrage van 100.000 fr. per jaar, uit erkentelijkheid voor zijn tientallen jaren lange onbaatzuchtige inzet voor onze bonden, onze taal, onze kultuur, ons volk en de Nederlanden. De gehuldigde vroeg dat de prijs tijdens zijn leven en naderhand zou gebruikt worden ten gunste van een persoon, een instelling, een initiatief voor een van de hierboven vermelde doeleinden, door hemzelf te kiezen.
De voorzitter gaf dan ook graag het woord aan zijn voorganger, om de laureaten van 1979 en 1980 aan de aanwezigen voor te stellen.
Met zijn gekende welsprekendheid heette Jozef van Overstraeten iedereen van harte welkom, in biezonder de laureaten, hier vertegenwoordigd door hun voorzitters, de heren Hendrik Fayat, Remi Piryns en M.J.A.R. Dittrich, voor het Algemeen Nederlands Verbond en het Algemeen Nederlands Kongres, en de heren Raf Renard, voorzitter, en Jozef Deleu, afgevaardigde-beheerder van de Stichting
‘Ons Erfdeel’, verder de voorzitter van het Hof van Beroep te Antwerpen, de vertegenwoordigers van allerlei verenigingen en organizaties, de voorzitter, de beheerders en hoofdbestuursleden van de V.T.B.-V.A.B., de leden van het Herdenkingskomitee Honderdvijftig Jaar Vlaamse Beweging, de dames en heren literatoren en kultuurdragers, de journalisten en tenslotte ook zijn echtgenote, die hem sinds bijna 60 jaar ‘verdraagt en steunt’.
De prijs van 1979 werd toegekend aan het 38e Nederlands Kongres, met zetel te Schaarbeek, dat volkomen onpartijdig optreedt, met als doel de Algemeen Nederlandse belangen te bevorderen.
Het eerste kongres ging door te Gent reeds in 1849, onder het voorzitterschap van Ferdinand Augustijn Snellaert. Sindsdien werden de kongressen afwisselend ingericht in Noord- en Zuid-Nederland, met, jammer genoeg, lange onderbrekingen tussen de twee wereldoorlogen.
De kongressen hebben heel wat bereikt, niet alleen op taal- en letterkundig, maar ook op sociaal-ekonomisch gebied.
Het 38e Kongres, onder het voorzitterschap van oud-minister Hendrik Fayat, wordt zeer ernstig voorbereid met de openingsplechtigheid op zaterdag 8 november in de V.U.B., ter voorbereiding van de voltallige zittingen op 2 en 3 oktober 1981, te Brussel.
Heel wat afdelingen en werkgroepen werden samengesteld. Het kongres is werkelijk alzijdig en daarom deed het de heer Jozef van Overstraeten enorm plezier de eerste Van Overstraetenprijs te mogen overhandigen aan de voorzitter van dit kongres, de heer Hendrik Fayat, aan wie onze erevoorzitter nog een speciaal dubbel verzoek had, nl. het Taalunieverdrag én het Belgisch Huis, te Amsterdam, zeer nauwkeurig in het oog te houden en eventueel op te treden indien dat nodig mocht blijken.
De heer Hendrik Fayat dankte de heer Jozef van Overstraeten voor de toekenning van de eerste prijs, die zijn naam draagt, en de heer Robert Orlent, voorzitter van de V.T.B.-V.A.B., die de uitreiking mogelijk maakte. Van de gelegenheid maakte de oud-minister gebruik om enkele kanttekeningen te maken bij het begin van een Vlaamse autonomie.
Daar, waar het Belgisch staatsverband ons aanvankelijk belemmerde in onze betrekkingen met het Noorden, mag een autonoom Vlaanderen zich niet partikularistisch gaan opstellen tegen datzelfde Noorden, een neiging die, helaas, bestaat maar die het 38e Algemeen Kongres beoogt te bestrijden. Op 9 september werd te Brussel het Taalunieverdrag ondertekend. Het beoogt de eenheid van taal en letteren van 20 miljoen Nederlandstaligen (6 miljoen Vlamingen en 14 miljoen Nederlanders). De interne autonomie van Vlaanderen en de externe soevereniteit van België zullen zeker nog problemen scheppen, waaronder bv. het kontinentaal plat, nl. dat deel van de Noordzee dat voor onze kust ligt, dat eigenlijk behoort tot het autonome Vlaanderen, maar door internationale overeenkomsten behoort tot de externe soevereniteit van België. Een ander voorbeeld is de Schelde-Rijnverbinding, die door tegenstand van de Walen niet officieel kan ingehuldigd worden, terwijl deze verwezenlijking op alle gebied van het allergrootste belang is, omdat zij Antwerpen met de Rijn verbindt en Vlaanderen nog meer met Noord-Nederland.
Ook onze verhouding tot Brussel vindt de heer Fayat van het allergrootste belang. Hij lanceerde in 1965 het wachtwoord ‘Brussel, ook onze hoofdstad’. In de strijd tegen het Egmontpakt hebben zijn vrienden verschillende van zijn artikels gebundeld onder dezelfde titel. De leuze is thans gemeengoed geworden maar de heer Fayat richt een oproep tot allen om konsekwent te zijn:
Brussel moet de hoofdstad van de Vlaamse autonome wetgevende en executieve instellingen blijven, wat de volkomen instemming van onze erevoorzitter uitlokte.
Vervolgens lichtte onze erevoorzitter het