[Nummer 6]
Het 38e Algemeen-Nederlands Congres
Op zaterdag 8 november had in de Vrije Universiteit Brussel de openingszitting plaats van het 38e Algemeen-Nederlands Congres.
De openingszitting was het startsein voor de één jaar durende voorbereiding tot het eigenlijke congres in oktober 1981.
Een verslag van de openingszitting vindt de lezer in de in dit nummer opgenomen Nieuwsbrief van het Algemeen-Nederlands Congres.
Hierna volgen de toespraken van de heren M.J.A.R. Dittrich, G.R. Piryns en A.W. Willemsen.
De dag welke wij vandaag, hier en nu, beleven is van bijzondere betekenis voor de Nederlanden. Voor ons in de Nederlanden, die deel willen uitmaken van de velen, die langs de weg van het 38-ste Algemeen-Nederlands Congres vorm en inhoud willen geven aan de mogelijkheden door het Taalunieverdrag geschapen; voor ons, die het Taalunieverdrag willen vermenselijken; voor ons, die van het Taalunieverdrag een levend document willen maken voor de zo gewenste en de zo noodzakelijke culturele integratie van de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden, opdat wij, de huidige bewoners van de gebieden, onze eigenheid kunnen veilig stellen, ook voor de toekomstige bewoners, onze kinderen.
Het A.N.V., dat onder zijn leden wel-is-waar de initiatiefnemers van het nu beginnende congres weet, staat in de te bereiken doelstellingen niet alleen. Vele grote instituties en instituten, vele grote organisaties en verenigingen in Nederlandstalig België en in Nederland zijn metterdaad bereid de schouders te zetten onder de organisatie, opdat van dat 38ste Congres kan worden gezegd dat het is geslaagd, dat het inderdaad een nieuw begin is op de lange weg die moet worden gegaan om de Nederlandse cultuurgemeenschap de haar toekomende plaats en taak te geven in het Europa van morgen. Een plaats en taak, welke met de 20 miljoen Nederlandssprekenden in Europa een niet geringe kàn zijn!
Wij zijn oprecht dankbaar voor de grote steun welke wij van de Regeringen in Brussel en in Den Haag ondervonden en zullen ondervinden. Wij zijn oprecht gelukkig met het spontane antwoord dat zovele zusterorganisaties gaven op de oproep te komen tot het 38ste Congres. Wij zijn dankbaar voor de steun van zovelen, die als ingewijden en als deskundigen op de verschillende gebieden reeds hun medewerking gaven en toezegden.
Wij herdenken dit jaar honderdvijftig jaar scheiding tussen Nederlanders en Nederlandstalige Belgen. Wij hebben eigenlijk te over over de onderscheiden kanten van die scheiding gelezen, gehoord en gezien.
En toch, meer dan ooit, ervaren wij de nauwe gebondenheid. Wij, van Nederland, komend in een voor ons geografisch buitenland, ervaren dat buitenland niet, omdat wij samen Nederlands spreken, Nederlands denken én Nederlands voelen: omdat wij sàmen de Nederlandse cultuur beleven waar wij in die werkelijke Nederlandse culturele eenheid leven. Onze opdracht is het om die realiteit ook te doen ondergaan door allen die behoren tot die Nederlandse culturele gemeenschap.
Toch wil men ons doen geloven, dat er een groot wezenlijk verschil bestaat tussen twee tot één culturele gemeenschap behorende nabuurvolken! Er bestaat inderdaad ten noorden van de grote rivieren minder of zelfs weinig belangstelling voor de Nederlandstalige Belgen. Maar is dat niet meer een gevolg van het gebrek aan belangstelling in de grote media? Vooral de grote landelijke dagbladen, welke overigens een te nadrukkelijk ‘Hollands’ karakter bezitten, munten in dat negeren uit. Maar dat is uiteraard de uitkomst van een rekensommetje!
‘Wezenlijke’ verschillen zijn naar mijn mening terug te voeren tot de verschillen in levensstijl, mede beinvloed door de verschillen in levensbeschouwing en wereldbeschouwing. Verschillen welke, binnen het Koninkrijk Nederland ook duidelijk aanwijsbaar zijn en zelfs binnen provincies bestaan. Wij wijzen op de verschillen in levensstijl tussen Hollanders, Limburgers, Friezen, Brabanders en gaat U maar door! Verschillen tussen de Zeeuwen van de eilanden en de Zeeuwen van Zeeuws-Vlaanderen. Verschillen welke nauwelijks aanwijsbaar zijn tussen Oost- en West-Limburgers, oftewel tussen de Belgische en de Nederlandse Limburgers! Die bestaande verscheidenheid, welke evenzo kan worden aangeduid binnen de Nederlandstalige provincies in België, moeten wij niet betreuren, maar integendeel toejuichen, omdat die verscheidenheid de Nederlandse cultuur zo verrijkt; omdat die verscheidenheid de cultuurkaart van de Nederlanden kleurrijk doet zijn en niet een kaart in grauwe grisaille.
Er zijn voorbeelden te over om vast te stellen, dat culturele activiteiten over de staatsgrens heen tot een hechte eenheid zijn geworden. Tot een hechtere eenheid als wij in de eigen landen - interprovinciaal - nauwelijks vermogen aan te treffen!