Graven en gravinnen van het Hollandse Huis
Op 4 juli 1975 had te Rijnsburg een opmerkelijke plechtigheid plaats. In tegenwoordigheid van H.M. Koningin Juliana werd op die dag het monument ingewijd waarin de stoffelijke resten van de graven en gravinnen van het Hollandse Huis waren bijgezet. Naar het zich laat aanzien hadden ze daarmee een definitieve laatste rustplaats gekregen.
De skeletten van deze vroegere machthebbers van het Graafschap Holland waren in de jaren 1949 en 1951 bij opgravingen op het terrein van de voormalige abdijkerk in dit ten westen van Leiden liggende dorp onder een afvalhoop teruggevonden. Daar men het erover eens was dat deze resten niet weer zo zonder meer konden worden herbegraven, maar dat hun rustplaats door een waardig monument moest worden aangeduid, werd de ‘Stichting Gedenkteken Graven van het Hollandse Huis te Rijnsburg’ opgericht. Echter vóór alles was het zaak zekerheid te verkrijgen omtrent de grafelijke herkomst van de stoffelijke resten.
Dit uiterst nauwgezette onderzoek is verricht door de keel-, neus- en oorarts Dr. B.K.S. Dijkstra. Het mag op het eerste gezicht bevreemdend lijken dat een arts, die zich op bovengenoemd gebied gespecialiseerd heeft, hiermee belast werd. Echter om de skeletten te kunnen identificeren werd een zeer belangrijke sleutel geleverd juist door zijn kennis van dit vakgebied.
De kisten, waarin de overblijfsels van deze grafelijke familie zijn ‘verpakt’, zijn met schroeven gesloten en verzegeld met een notarieel ambtszegel en het zegel van de onderzoeker. Aan de voorzijde is op elke kist een zilveren plaat aangebracht, waarop gegevens als naam, geboorte- en sterfjaar en opgravingsnummer staan vermeld. Bijgezet als ze nu zijn in de tombe, die gebouwd is op de plaats van de vroegere begraving, is daarmee een eind gekomen aan hun ‘toegankelijkheid’. Gelukkig is dat niet het geval met het resultaat van het door Dr. Dijkstra uitgevoerde onderzoek. Door zijn bevindingen te boek te stellen, heeft hij dat voor iedereen die er belang in stelt, toegankelijk gemaakt.
Na te hebben beschreven welke methode werd gevolgd en de namen te hebben vermeld van hen die hun gespecialiseerde medewerking hebben verleend, volgt een zeer uitvoerig verslag van het onderzoek en de meting van de 17 grafelijke skeletresten. Uiteraard wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van vakuitdrukkingen. Gelukkig laat de schrijver niemand in het onzekere over wat hij ermee bedoelt te zeggen; de enige moeite die men zich moet getroosten is de achter in het boek opgenomen verklaring van deze begrippen erop na te slaan.
De mening, dat men inderdaad te maken had met de resten van leden van éénzelfde familie werd versterkt, nadat ook de skeletresten waren onderzocht van hen die in de kloostergang ter aarde waren besteld. Zeer opvallend was de ontdekking dat de leden van de grafelijke familie zich hebben gekenmerkt door een zo goed als geheel ontbreken van de voorhoofdsholte.
Om de identificatie van de gevonden skeletten te kunnen uitvoeren, moest worden uitgegaan van de historisch bekende gegevens. Zo was b.v. van Floris de Zwarte bekend dat hij ongeveer 30 jaar is geworden en een gewelddadige dood stierf (werd met een degen vermoord); het onderzoek van skelet nr. 103 wees uit dat het van een man was die op ongeveer 30-jarige leeftijd waarschijnlijk om het leven was gebracht door middel van een scherp slagwapen.
Dat het niet altijd even eenvoudig was elk skelet te voorzien van de juiste naam, blijkt uit het verschil van mening tussen Dr. Dijkstra en de historici omtrent Graaf Godfried met de Bult. Hebben de geschiedkundige gegevens hem een laatste rustplaats toegekend in Verdun, het skeletonderzoek wijst sterk in de richting van een begraving te Rijnsburg.
Het belangwekkendste deel van dit studio-verslag is zonder meer dat, waarin een reconstructie wordt gegeven van de moord op de graven Floris de Zwarte, Floris IV en Floris V. Uit het onderzoek van het skelet van de laatste (nr. 92) kon worden opgemaakt dat er waarschijnlijk drie aanvallers zijn geweest, waarvan één zich bediend moet hebben van een groot slagzwaard. Verder kon overtuigend worden aangetoond dat de overlevering als zouden de voeten van deze graaf onder het paard door aan elkaar vastgebonden gezeten hebben, niet in overeenstemming is met de werkelijke toedracht van deze gruwelijke moordpartij.
Door zowel de wijze waarop hij dit onderzoek heeft verricht als er verslag van heeft gedaan, heeft Dr. Dijkstra baanbrekend werk verricht. Als geleerde van een geheel ander vakgebied is hij erin geslaagd een uiterst waardevolle bijdrage te leveren aan de geschiedkundige wetenschap. Het is dan ook zonder meer de grote verdienste van deze medicus dat hij het geheim, dat schuilging achter de verzameling Rijnsburgse skeletten, op zo'n deskundige wijze heeft weten te ontraadselen. Het is mee door zijn toedoen dat aan de plechtigheid van 4 juli 1975 een definitief karakter kon worden gegeven; de kisten met de grafelijke resten kunnen nu gesloten blijven.
N.a.v. Dr. B.K.S. Dijkstra, Graven van het Hollandse Huis. Uitg. De Walburg Pers, Zutphen; 192 blz., f 29,50
Marten HEIDA