Vlaamse immigranten onmiddellijk de meerderheid vormden, en het beleid in handen namen, en tevens hun streek van herkomst niet wilden vergeten. Ook het station aan de spoorweg werd Ghent genoemd, waardoor het belang en de bekendheid van het dorpje Ghent stegen. In 1882 vinden we er reeds 125 inwoners en een eerste hotelletje. Door het in hoofdzaak agrarisch karakter van Ghent steeg de bevolking slechts langzaam: in 1899 zijn er nog maar 182 inwoners. In 1910 zijn er 210 en 1.200 in 1927.
Thans in 1980 zijn er amper 2.700. Ghent is een klein handelscentrum geworden in een uitgestrekt landbouwgebied, waar zich binnen een straal van tachtig kilometer nog honderden Vlaamse landbouwers hebben gevestigd.
De Vlamingen, vooral Oostvlamingen (behalve de priesters, die Westvlamingen waren), hebben bij de uitbouw van Ghent een grote rol gespeeld, naast enkele Nederlanders en Fransen. De huidige bevolking bestaat voor meer dan drievierde uit Vlaamse nakomelingen! Statistieken zeggen 95%, doch in dit aantal zijn ook de Nederlanders begrepen, die volledig opgegaan zijn in die overwegend Vlaamse kolonie.
De eerste Vlamingen zijn er aangekomen in 1881, namelijk kanunnik Pieter Van Hee uit Merksem, zijn broer Angelus en diens zoon Aimé. Zij kochten er een stuk land voor zichzelf en voor hun nakomende familieleden David Van Hee, mevrouw Modest Van Hee en de families De Sutter, Van De Woesteyne, Decock, Foulon en Vergote.
In 1882 kocht de bisschop van dat gebied al het land op rond de spoorweg en liet in Vlaanderen propaganda maken: zo zien we in 1883 o.m. aankomen de families Lambert, Dierikcx, De Sutter, Vanden Abeele, Van Keulen, Engels, Dobbelaere, Brenvers, en nog een nieuwe priester: Jules De Vos uit Ingooigem. In de loop van de twee volgende jaren kwamen nog tientallen Vlaamse families over, gevolg gevend aan de enthousiaste brieven van father De Vos, die in 1884 een eerste kerkje bouwde.
In de ‘Gazette van Moline’ uit 1927 lezen we: ‘Als eigenaars der boerderijen rond hier, vindt men bijna overal de bekende namen der eerste nederzetters, kinderen en veel ook de kleinkinderen er van... Ook ziet men nu overal de volbloed Belgische paarden en Hollandse koeien... In al die 47 jaar heeft men hier wel enige slechte oogsten gehad, doch geen totaal mislukte, altijd groeide er nog genoeg voor mens en beest om voort te doen... Men neemt het thans al heel wat gemakkelijker, en ook is de weelde te groot, en om dat op te houden kost geld. 't Is het fornuis in plaats van de kachel, die alsdan voor verwarming moest dienen.
In plaats van de boerenwagen is het nu de auto. Dan zat men des avonds gezellig bij elkaar te huis, nu is 't wat voor zijn plezier uitrijden met de cars en geld verteren, men wil van de wereld meer genieten, of 't gaat of niet... Van een wilde prairie maakten ze toch van het begin af aan, alle jaren een beetje vooruit, een schone bloeiende en betrekkelijk rijke boerenstreek. Maar of er velen zouden onder zijn, weer jong zijnde en betrekkelijk arm, die nu nog eens weer hetzelfde zouden durven ondernemen, zal wel twijfelachtig zijn, 't is zo hard, de eerste jaren, het begin van den strijd voor het leven, in zo een wilde streek, nog niet lang door de Indianen ontruimd’.