Op de leestafel
Nieuwe literatuur over Nederlandse kastelen
Het is een gelukkig verschijnsel, dat de belangstelling voor onze Nederlandse kastelen gestadig groeit. Dit blijkt ook uit het feit, dat sinds mijn artikel over dit nationaal cultuurbezit in 1978 in ‘Neerlandia’ verscheen, weer een aantal voortreffelijke publikaties over deze middeleeuwse adellijke huizen is verschenen. Van de oorspronkelijke twee tot drieduizend versterkte huizen, die ons land eens telde, is nog geen tien procent over, zodat er alle reden is, dit (althans in vergelijking met het buitenland!) geringe maar waardevolle bezit zo goed mogelijk te beheren. Dit is een taak, die niet alleen grote deskundigheid vereist maar ook zware financiële offers vraagt, hetgeen in onze tijd bepaald geen eenvoudige zaak is. Goede informatie over waarde en betekenis van ons Nederlands kastelenbezit is in dit verband van groot belang. Daarom valt het toe te juichen, dat er het afgelopen jaar verschillende goede en vaak fraai uitgevoerde boeken zijn verschenen, die zoals het heet ‘in een behoefte voorzien’.
Ik vraag in de eerste plaats aandacht voor het bij Bosch en Keuning verschenen, van
Nederland heeft nog slechts een vrij beperkt kastelenpatrlmonium. Er is alle reden toe dit waardevol bezit zo goed mogelijk te beheren.
zeer vele foto's en tekeningen voorziene boek
‘Kijken naar monumenten in Nederland’ tot stand gekomen dank zij de medewerking van de Stichting Nationale Contactcommissie Monumentenbescherming, ANWB, NS, NCRV en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het wijdt aandacht aan stads- en dorpsgezichten, woonhuizen, kastelen en buitenplaatsen, kerken, boerderijen, molens en andere monumenten.
Kastelen en buitenplaatsen vormen uiteraard slechts een klein deel van de ruim 40.000 in Nederland beschermde monumenten. In het kort wordt een beeld gegeven van de ontwikkeling van het Nederlandse kasteel van verdedigbare burcht (Ammersoyen, Muiderslot Doornenburg) tot statuskasteel (Wychen, Hoensbroek, Maurik) in de 16de en 17de eeuw. In het begin van de 17de eeuw, toen de baten van de Verenigde Oost-Indische Compagnie ons land begonnen binnen te vloeien, ontstonden concentraties van buitenplaatsen langs Amstel en Vecht en langs de Kennemerduinrand. Later, vooral na 1680, zien we een snelle ontwikkeling van de parkaanleg bij vele buitenplaatsen, eerst symmetrisch aangelegde tuinen met fraai geschoren boompjes en vijvers, later in de Engelse landschappelijke stijl: men wenste nu een park, dat een natuurlijk landschap scheen na te bootsen. Het bijzonder fraai uitgevoerde boek geeft geen systematisch overzicht van kastelen en buitenplaatsen maar verdient zeker aanbeveling.
Uitsluitend aan middeleeuwse burchten gewijd is de ‘Kastelengids van Nederland’ van de hand van Doriann Kransberg en Hans Mils (uitgave Unieboek, Haarlem). Na een instructieve inleiding volgt een overzicht van de Nederlandse burchten en ruïnes, ingedeeld naar provincie. Over het algemeen worden slechts kastelen behandeld, gebouwd vóór 1500, omdat toen de militaire functie van het kasteel door de ontwikkeling van het vuurgeschut langzaam maar zeker werd overgenomen door eisen van bewoonbaarheid. Het boek geeft niet alleen de geschiedenis van de kastelen zelf, maar evenzeer van de families, die er woonden. Ook kastelen, waarvan niet meer dan een muur (bv. Te Vliet) of een torentje (bv. Schagen) is overgebleven, worden vermeld. Het werk bevat naast 150 zwart-wit-foto's en 24 kleurenplaten ook een groot aantal verkleinde reprodukties van oude gravures en etsen, die een goed beeld geven van het oorspronkelijke karakter van het kasteel. De uitvoerige literetuurlijst verdient vermelding. Jammer, dat een register ontbreekt!
Van grote kennis van ons kastelenbezit getuigt ook het boek van H.M.J. Tromp ‘Kijk op kastelen’ (Elsevier). De auteur beperkt zich niet tot een geschiedenis van onze kastelen, hun bouwgeschiedenis, hij schrijft bovendien over de beeldende kunstenaars, die in de loop der eeuwen deze edelshuizen hebben geschilderd, getekend of geetst. Ook accentueert de schrijver hoeveel waardevol bezit er vooral in de negentiende eeuw verloren is gegaan. Lezenswaardig vond ik ook zijn beschouwingen over de huidige functie van het ‘versterkte huis’, bv. museum, raadhuis, hotel of conferentieoord.
Met medewerking van de Nederlandse Kastelen Stichting heeft de Walburg Pers te Zutphen een facsimilé laten verschijnen van de uitgave uit 1841 ‘Oud Nederland in de uit vroeger dagen overgeblevene Burgen en Kastelen, geschetst en afgebeeld door Mr. C.P.E. Robidé van der Aa’. Een fraai uitgevoerd boek, onthullend in zover, dat ook hieruit blijkt hoeveel verloren ging en hoe noodzakelijk het is een goed beheer en zo nodig een verantwoorde restauratie te verzekeren. Bij dezelfde uitgever verscheen van de hand van S.J. van der Molen ‘Stinzen, borgen en havezathen van het Noordenerf’, een goed overzicht van de kastelen in onze noordelijke provincies. Over Friesland in het bijzonder schreef R.J. Wielinga ‘Langs stinsen, states en andere voorname huizen in Friesland’, verlucht met ruim 90 goede illustraties, zowel foto's als reprodukties van oude prenten (uitgave Bosch en Keuning). Voor dit boek schreef jhr. C. van Eysinga een inleidende beschouwing over de bestuurlijke en economische betekenis van deze ‘voorname huizen’ terwijl R. Tienstra een belangwekkende bijdrage leverde over de karakteristieke stinsenflora. Van de hand van J.Th.H. de Win, bestuurslid ‘Stichting Limburgse Kastelen’ (postbus 696, Venlo) verscheen ‘Kastelen in Limburg’ (inmiddels reeds een tweede druk). Nog geen enkel woord over de restauraties van Nederlandse kastelen. Het gevaar van besnoeiingen in de subsidies is beslist niet denkbeeldig, gezien het huidige bezuinigingsbeleid. In ‘De Telegraaf’ (16 juni 1979) verzuchtte Ton Koot: ‘Falend monumentenbeleid brengt ons land in verval’. Hij had in dit artikel vooral het oog op de restauratie van oude woonhuizen. Duidelijk is evenwel, dat ook andere monumenten, waaronder kastelen en buitenplaat-