Nederlanders in een Vlaamse spiegel
Kees Middelhoff - medewerker van Radio Nederland Wereldomroep en Correspondent in Nederland van de BRT - bladerde eind vorig jaar min of meer bij toeval in van den Oevers bespiegelingen inzake de Noord-Zuid-verhouding. Hij deed dit in zijn woonplaats Hilversum, in het Gooi, en het was juist daar dat van den Oevers NEDERLANDERS IN EEN VLAAMSE SPIEGEL geschreven werd.
In datzelfde Gooi- en Eemland neemt Kees Middelhoff - na zestig jaar - de spiegel van toen nog eens ter hand. Ondanks enkele vochtvlekken bleek deze nog goed te spiegelen.
*
Praten over verschil en overeenkomst tussen Nederlanders en Vlamingen is sinds lang een onuitputtelijk en - daarom wellicht ook - geliefkoosd onderwerp voor vele Noord-Zuid ontmoetingen. Je kunt het thema vrijblijvend bespelen en dus als goede vrienden uit elkaar gaan.
Karel van den Oever moet dit al gevoeld hebben, toen hij in 1925 zijn ‘Hollandsche Natie voor een Vlaamsche Spiegel’ uitgaf. Hij sluit namelijk zijn invallen af met de overdenking: ‘Een komend Groot-Nederland meldt zich zoo aan: nadat Vlaanderen aan Holland en Holland aan Vlaanderen elkaar tot de laatste draden zullen uitgelegd hebben wat hen scheidt en wat hen bindt, zoodat zelfs de toenadering iets hopeloos schijnen zal, dan eerst zal de gehoopte dooreenmenging er zijn.’
Bezig met een lezing over de geschiedenis van de Noord-Zuidverhouding kreeg ik - in het Gooise gewest - zijn ‘Spiegel’ in handen. Nu meer dan 50 jaar was het een wonderlijk plezier om je aan zijn invallen te spiegelen, zeker in Gooiland. Karel van den Oever n.l. bracht de eerste Wereldoorlog door in Baarn en gelet op zijn gemakkelijk te localiseren kanttekeningen, moet hij het Gooi goed verkend hebben.
Eind vorig jaar - november 1979 - was het precies 100 jaar geleden dat Karel van den Oever in Antwerpen werd geboren, de stad waar hij ook gestorven is (6 oktober 1926). Aanleiding - dit eeuwgetij - om nog eens in zijn verzuchtingen te bladeren. Wat dan terstond opvalt, is het feit dat in vele opzichten Vlamingen en Nederlanders nog op dezelfde wijze denken als van den Oever deed. We denken, doen en praten als Nederlanders nog ‘in die eigenaardige statige na-Bijbelschheid van Ten Kate en Beets.’ De vlaamsvrome van den Oever ergerde zich eraan, dat de katholieke Nederlanders halve calvinisten zijn. Vrijwel alle hollandse eigenaardigheden herleidde van den Oever tot de Hervorming, de Noordnederlandse stiptheid, onze schoolsheid: ‘Holland is een land van scholen, onderwijzers, plaatsjes en borden.’ En van den Oever illustreerde dit alles: ‘Op een zekere landelijke plaats trof ik aan een kruispunt minstens vijf borden aan met omslachtige inhoud en dikwijls over iets onbelangrijks. Maar het kruispunt was een gevaarlijke bocht en de aandachtige lezer had dus ruim de tijd om door de locale autobus doodgereden te worden...’
Overdreven? Maar waarom zou van den Gever's Spiegel niet ook een lachspiegel zijn. Ik kan een heel eind met hem meegaan - als bewoner van het Gooi - als hij schrijft dat ‘de grassprietjes in Gooi- en Eemland een gemiddelde hoogte mogen reiken van 3 cm. Hoogere levensvreugde is aan moeder natuur verboden, aldus de Hollandse tuinschaar’
Afgepaste en tot stiptheid herleide wezens, die Noord-Nederlanders in de ogen van Karel van den Oever. Accoord, stipt zijn Hollanders nu nog. Maar ‘stiptheid is bij de Hollanders geen bondigheid,’ meent van den Oever, ‘daartoe ontbreekt de synthese.’ Daar konden wij het - kunnen wij het overigens nu ook - mee doen!
Ons lijden aan ‘prollig -chauvinisme’ hekelt van den Oever wel heel sterk, daarbij stelt hij vast, dat ‘Holland zichzelf buitengewoon superieur op andere naties’ vindt. Dat superieure heeft hij kennelijk ook ervaren in het ‘Straat-canaille’, want, ‘zijn de Vlaamsche boeven steeds groote kinderen’, zo niet het hollandse gepeupel, want ‘besmet met de verstandelijke perversiteit van sommige hoogere stand.’
Voor dit korte opstel is het uiteraard interessant, te zien hoe van den Oevers Spiegel het gebrek aan hollandse belangstelling voor de Vlaamse Zaak reflecteert. Hij ergert zich aan het feit dat b.v. ‘in de Openbare Gemeentelijke Bibliotheek te Hilversum geen enkel Vlaamsch tijdschrift te vinden is; wel het Fransch-Brusselsche decadente Selection. De Antwerpse bibliotheken bezitten alle groote, dure, Hollandsche tijdschriften, ondanks de lage valuta.’
Dit thema - het gebrek aan belangstelling in het Noorden voor de Vlaamse kwestie - had Karel van den Oever al eerder uitgewerkt en wel in een in 1917