De P.T.T. en het culturele leven in Nederland
Een volk heeft baat bij een bloeiend cultureel leven. Daarover bestaat geen misverstand. Ik denk daarbij niet alleen aan de uitoefening van de kunst, maar ook aan de eenvoudige culturele activiteiten in de vele verenigingen. Een zangvereniging, waarvan de leden wekelijks repeteren als amateurs in hun vrije tijd, heeft voor het leven in stad en dorp een grote betekenis. Hetzelfde kan gezegd worden van het amateurtoneel in de grote en kleine plaatsen. Evenmin mag een bloeiend staatkundig partijleven uit een cultureel oogpunt worden onderschat. De Nederlandse regering geeft, in een aantal opzichten, daarvan ook blijk. Het departement van C.R.M. verleent een groot aantal verenigingen subsidies voor hun doeleinden.
Nu is het met subsidieverleningen altijd moeilijk. Wanneer men een krant, die in financiële nood verkeert een bijdrage geeft, wordt ook de richting van zo'n krant in het geding gebracht. Verleent de overheid steun aan een liberaal blad, dan bestaat de kans dat van de kant van andere richtingen gesproken wordt van eenzijdige toekenning of van willekeur. Komt de steun toe aan een bijvoorbeeld een socialistisch persorgaan dan zullen de uitgevers van andere politieke opvattingen klagen over bevoorrechting. Merkwaardig is dat onlangs in bepaalde kring verzet werd aangetekend tegen het door gemeenten subsidiëren van een vereniging, die strijdt tegen het misbruiken van Gods Naam. De tegenstanders van dit subsidiebeleid betoogden dat steunverlening terzake niet op het terrein van de overheid behoort.
Maar dezelfden hebben geen bezwaar wanneer van overheidswege films financieel worden gesteund, terwijl die films niet bepaald een verantwoord peil behalen volgens een opvatting van een groot deel van de gemeenschap.
Er zijn Nederlanders die, op grond van hun godsdienstige overtuiging, niet tot de regelmatige bezoekers van bioscopen en schouwburgen behoren. Maar zij dragen bij aan de belastingen en van dat geld wordt steun gegeven aan culturele activiteiten die door hen worden afgewezen.
Aan het verstrekken van subsidie zit zo het een en ander vast. Vooral als deze bedragen ver gelegen zijn van het dienen van een cultureel belang.
Doch vandaag is het als volgt: enige actievelingen willen een actiecomité stichten en zij maken de agenda op van de eerste vergadering. Dan is het eerste agendapunt de opening en de oprichting van een dergelijk comité. Vervolgens komt de aanvraag om geldelijke steun aan de overheid aan bod. Zelf heeft men dan nog niets gedaan. Maar het ‘spektakel’ moet er zijn en de overheid is er goed voor. Ondanks deze bezwaren ben ik beslist geen tegenstander van geldelijke steun door de landelijke, provinciale of gemeentelijke overheden. Mits het doel dat wordt ondersteund door een redelijk aantal burgers als algemeen belang wordt beschouwd. En mits de leden van dergelijke verenigingen, clubs of comité's zelf de financiën bijeen brengen voor een behoorlijke start.
Dr. Abraham Kuyper sprak in zijn dagen over ‘de veerkracht van de burgerij’ en was van mening dat bij ontstentenis daarvan de overheid dan, geheel of gedeeltelijk, de verwaarloosde taak moest steunen. Daar schuilt naar mijn oordeel niet ‘iets’ in, doch heel veel. Subsidie van de overheid zal het karakter hebben van ‘aanvullend’.
In de wereld van de subsidieverlening is er echter nog een groot kwaad onder de zon: de ongezonde verhouding tussen het subsidiëren en het opleggen van zware lasten, door een en dezelfde overheid. Een gezonde situatie is wanneer de burgerij offert voor haar godsdienstige overtuiging, kerkelijke richting, politieke opvattingen of culturele strevingen. Mocht de burgerij daartoe onvoldoende in staat zijn, dan acht ik financiële bijstand van de overheid te billijken.
In dit verband kom ik tot een andere stelling: de overheid mag aan de bestaanszekerheid van organisaties, verenigingen, publiciteitsorganen e.d. geen afbreuk doen. En dat geschiedt maar al te zeer. Hoe kan de overheid bijvoorbeeld uitmaken dat krant ‘A’ wèl en krant ‘B’ geen steun verdient en krant ‘C’ niet zo diep in de put zit als krant ‘D’? Het kan best zijn dat de lezers van krant ‘E’ met de strekking van dat blad het helemaal niet eens zijn en hun abonnement opzeggen en krant ‘F’ kiezen. Moet de overheid daar tussen komen? Natuurlijk niet. Wanneer men meent dat de pers financieel in nood verkeert en de gemeenschap met het voortbestaan van dergelijke persorganen gebaat is, dan kan de overheid misschien beter nagaan of de lasten (van overheidswege) niet te zwaar zijn, alvorens subsidie te verlenen.
Een duidelijk voorbeeld van zware overheidslasten op het verenigingsleven - hetzelfde geld voor particuliere instellingen en bedrijven - zijn de abonimabele, regelmatige verhogingen van de tarieven van ‘Tante Post’. De dienst van de PTT is vandaag de grote belager van het verenigingsleven. De tarieven staan de bloei van alle culturele activiteiten in de weg. Het is een zorg voor iedere secretaris, wanneer de portokosten van een convocatie, laat staan een herhaalde convocatie, meer dan een halve gulden bedragen. Hoe kan men een verenigingsorgaan, een tijdschrift, een folder uitgeven, wanneer de overheid zulk een zware last legt op de verzending en in feite een aanslag levert op de beurs van de penningmeester? Men kan daar tegenover stellen dat ook de PTT moet rondkomen. Inderdaad, maar dan verwijs ik naar de diensten, onder de titel ‘TT’. Immers, waar de Post verlies op verlies lijdt, maakt de Telefoondienst een grote winst. Men zal naar het geheel moeten zien en niet naar de Post alleen. Verenigingsbestuurders worden genoodzaakt naar de telefoon te grijpen. Maar anderzijds kan men honderd leden voor een vergadering niet afbellen.
Wanneer de PTT niet zonder de verhoogde inkomsten kan functioneren, zou er een oplossing gevonden kunnen worden wanneer een deel van de subsidies door een departement als CRM of andere overheidsinstelling aan de PTT werd overgemaakt en dat bedrag in mindering werd gebracht van de overheidssteun aan de verenigingen.
Het is tenslotte heel aannemelijk, een deel van de winst van de telegraaf- en telefoondienst van de PTT over te maken aan de postale dienst. Een genationaliseerd bedrijf is er niet om speciale winsten te maken, maar heeft de gemeenschap te dienen. En niet om het culturele leven afbreuk te doen. Het laatste doet de PTT met het steeds opvoeren van de posttarieven. Men moge niet vergeten dat een bloeiend cultureel leven in Nederland ook ten goede komt aan de activiteiten in de Zuidelijke Nederlanden. En omgekeerd. Het zou goed zijn een speciaal tarief vast te stellen en over de noodzaak en de uitvoering daarvan nu te beraadslagen.
J.H. SCHEPS