de leerjaren grote verschillen in biologische en intellectuele rijpheid zijn gegeven, die een klimaat scheppen, dat bevorderlijk is voor een gemeenschappelijk leren, een leren in gemeenschap. Dit in tegenstelling tot het jaarklassensysteem, waarin men een intellectueel zo homogeen mogelijke groep wenst.
De Vlaamse gasten kregen vanwege de heer J. van de Biggelaar, schoolhoofd en juffrouw Straver een precies antwoord op de vraag, welke voordelen de stamgroepen bieden in vergelijking met de jaarklassen:
1. Aan de ene kant impliceren de verschillen in leeftijd de mogelijkheid dat de kinderen elkaar in intellectueel, emotioneel en sociaal opzicht veel sterker beïnvloeden dan in klassikaal verband; aan de andere kant wordt de spanning die door deze versterkte overdrachtsmogelijkheid ontstaat nooit te groot. Een stamgroep omvat immers kinderen van niet minder, maar ook niet meer dan drie verschillende leeftijden. In stamgroepverband worden alle kinderen geestelijk en algemeen menselijk veel sterker gestimuleerd en hun positieve aanlegmogelijkheden krijgen een betere kans zich te ontplooien.
Onder de kinderen zelf treft men meer leidende figuren aan, zowel in het groepsleven als in de meer specifieke leersituaties. Daardoor ontstaat dat vruchtbare verschil in rijpheid en kennis.
2. In een stamgroep komt eenzelfde verhouding voor als vroeger in de gilden. De jonge leerlingen zijn te vergelijken met de ‘leerlingen’, die van de middelste leeftijdsgroep met de ‘gezellen’ en de oudste leerlingen met de ‘meesters’.
Deze inwendige structuur ziet men in elke stamgroep optreden, zodat deze vergelijking zeker op zijn plaats is.
3. In een klassikale school zijn altijd dezelfde kinderen in een klas de ‘knapsten’. Deze kinderen vertonen maar al te vaak de bekende onaangename trekken van arrogantie en misplaatste zelfoverschatting. In een uitgebouwde jenaplanschoolgemeenschap (dus met een kleuterschool organisch verbonden met de onderbouw van de basisschool) komen de leerlingen verscheidene malen als nieuwelingen in een nieuwe groep en moeten zich meten met leerlingen die al meer weten dan zij. Men mag vooral niet uit het oog verliezen dat door de jaarlijkse nieuwe import de veranderde samenstelling van de stamgroep voor elk kind zijn betekenis heeft. Ook door de entree van een tiental gewoonlijk als kleintjes aangeduide kinderen kan - vooral in gesprekskringen - blijken, dat de oudsten lang niet altijd automatisch de knapsten of verstandigsten zijn.
4. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van echte leiders. Ook deze leerlingen moeten telkens opnieuw bewijzen, dat zij bij uitstek geschikt zijn om in een groep leiding te geven. Het doet er daarbij niet toe op grond van welke eigenschappen zij en een bepaalde groep aanspraak op het uitoefenen van leiderschappen kunnen maken. Deze aanspraak nemen ze niet automatisch mee naar de volgende stamgroep, maar in de nieuwe situatie zullen ze de nieuwe leerlingen door hun houding opnieuw moeten overtuigen.
5. Jaar in, jaar uit zien we hoe bij het begin van het nieuwe schooljaar kinderen die ogenschijnlijk leiders waren, door de mand vallen.
Evenzo worden die onuitstaanbare typen, die denken dat ze ver boven de rest uitsteken, en de betweters op hun plaats gezet.
Juist bij die gelegenheid ervaren we hoe heilzaam deze opvoeding in de groep is.
Het is beter dat er jaarlijks een derde deel van de groep wisselt dan de helft. Anders zou het gemakkelijk kunnen gebeuren dat de nieuwe helft het sterkste deel blijkt te zijn.
Het evenwicht zou dan verstoord worden en de verkeerde helft zou het zwaarst kunnen gaan wegen. Daarentegen is het praktisch zeker, dat twee-derde deel van de leerlingen ervoor kan zorgen dat het goede leefklimaat op het een derde deel nieuwelingen wordt overgedragen. Hierin schuilt de grote opvoedende waarde van de stamgroep.
6. Vooral in vernieuwingsscholen wordt heel vaak geconstateerd dat klassen in het jaarklas-opschuifsysteem heel gemakkelijk leiden tot een ‘gesloten’ groepsmentaliteit. De leerlingen van een klas zijn sterk op elkaar en op ‘hun’ onderwijzer ingespeeld.
De onderwijzer denkt in termen van ‘zijn’ klas, vooral als hij met zijn klas meegaat, wat men op pedagogische gronden graag stimuleert.
In de stamgroep daarentegen vloeit jaarlijks een derde deel af. Met het nieuwe deel komen er frisse ideeën in de groep, nieuwe taken en nieuwe verplichtingen. Bij elke verandering zien we duidelijk, dat er een verschuiving van krachten plaats heeft en dat de krachten op een nieuwe wijze worden inge-