Een literaire zondagmiddag
Op de studentensociëteit aan het Lucas Bolwerk kwam men op de zondagmiddag 11 november bijeen; de afsluiting van het congres met een ‘literair uurtje’. Dr. Garmt Stuiveling, oud-hoogleraar, opende de rij van inleiders met een uitermate boeiend en belangwekkend betoog over ‘De parallelliteit in de literatuur van Vlaanderen en Nederland’. De luisteraars waren gevangen in de ban van de causerie van dr. Stuiveling die, in vogelvlucht, in grote trekken de historie van de literatuur in Noord en Zuid schetste: boeiend vanwege de taal en de voordracht, interessant vanwege de schildering van de feiten en het trekken van de verbindingslijnen tussen de literaire perioden in de Nederlanden: de historische roman, de dorpsnovelle, de Tachtigers, het experiment met de taal, de typografie, het kwam allemaal aan de orde. Het meest opvallende van de voordracht was, dat dr. Stuiveling nieuwe gezichtspunten opende op de visie van de geschiedenis der letteren in Nederland en Vlaanderen. Hij nam zijn gehoor mee, van de tijd van Heinric van Veldeke en Ruusbroeck, tot Conscience, Gezelle, Multatuli en de literatoren van deze eeuw. Hun werken plaatste hij in het licht van de staatkundige en economische perioden van de geschiedenis. Voor de bron moeten we terug naar de Zuidelijke Nederlanden, het Noorden komt pas literair tot ontwikkeling op het einde van de zestiende eeuw. Het Spaans bewind, de Contra-Reformatie en de overheersing van de Franse taal in de zuidelijke nederlanden overheersten. De Nederlandstalige literatuur kreeg de kansen in het Noorden. Men denke aan Amsterdam als literair centrum. Men zou kunnen stellen: het Noorden heeft geen Middeleeuwen gekend, maar Vlaanderen geen Gouden eeuw. Trekt men de vergelijkingen door dan kende het Noorden geen Gezelle, het Zuiden geen Multatuli. In latere tijdvakken liggen Noord en Zuid parallel, hetgeen dr. Stuiveling met tal van voorbeelden illus-treerde.
Dr. Eugène van Itterbeek liet zijn gedachten gaan over ‘De situatie van de Nederlandse taal en cultuur’. Hij achtte het triest, wanneer het Nederlands als minder geschikt wordt geacht de nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap en het gedachtenleven te verwoorden. Hij doelde daarbij op de vele wetenschappelijke publicaties in de Nederlanden die in bijvoorbeeld het Engels verschijnen. Er is sprake van een internationalisering en ‘veramerikanisering’ der westerse samenleving. Deze ontwikkeling en de zorg voor het Nederlands die gering is, dringen het Nederlands in de hoek van een dialect. ‘De taal is gans een volk’, de romantische taalopvatting behoort tot het verleden en dringt niet langer tot het taalbewustzijn door. Ook de positie van het Nederlands in de Europese gemeenschappen wordt belaagd. In de regio zal de taal daaronder echter niet lijden. Het ontstaan van de regionale culturen mag tot optimisme de aanleiding zijn, anderzijds is het een beklemmend gevoel tot een kleine taalgroep te behoren, aldus dr. Van Itterbeek.
Bij ontstentenis van Jozef Deleu, hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’, hield dr. A.W. Willemsen een referaat over het Nederlands in Frans-Vlaanderen. Hij verwees naar het ontstaan van het in 1853 opgerichte ‘Comité flamand de France’ en het in 1924 gestichte ‘Vlaamsen Verbond van Frankrijk’ van J.M. Gantois. Na de tweede Wereldoorlog richtten André Demedts en Luc Verbeke het Komitee voor Frans-Vlaanderen op. Door toedoen van de eerste kwam ‘Ons Erfdeel’ uit, één van de meest toonaangevende tijdschriften in het Nederlandse taalgebied. Thans ligt het zwaartepunt mede op de cursussen Nederlands en is de invloed merkbaar van de leerstoel Nederlands in Rijsel. Momenteel zijn het ook radicale jongeren die pleiten voor de activiteiten van de regionale bewegingen in het noorden van Frankrijk. Hoe Frans-Vlaanderen zich zal ontwikkelen, is niet te zeggen. De zorg voor dit gebied is geen utiliteit, ‘het is een doodgewone plicht!’, besloot dr. Willemsen zijn betoog.