De betekenis van de Taalunie
Drs. L.J.M. van de Laar schetste de verhouding Noord-Zuid vanuit de gezichtshoek van de eenheid van taal. Vandaar de titel van zijn causerie: ‘De betekenis van de Taalunie’. De taaleenheid is een gezamenlijk vertrekpunt voor overleg en concrete samenwerking. De heer Van de Laar legde meer de nadruk op samenwerking dan op integratie. In dit verband merkte hij op dat er ook andere terreinen zijn aan te wijzen voor samenwerking, maar tegelijkertijd bestaan er tegenstellingen diei doorgaans dieper geworteld zijn dan men doorgaans wenst toe te geven.
De heer Van de Laar wilde aan de materiële inhoud van het ontwerp Taalunieverdrag voorbij gaan; de werkcommissie die destijds aan de betrokken bewindslieden advies uitbracht, heeft haar bevindingen, alsmede een ontwerp-tekst voor het verdrag in een publicatie opgenomen.
De Taalunie is straks niet zo maar een verdrag. Het is een overeenkomst, door twee staatshoofden ondertekend, waardoor beide landen verplichtingen worden opgelegd. Daardoor ontstaat een internationale samenwerking met een bindend staatsrechtelijk karakter, waarmee het Taalunieverdrag zich duidelijk onderscheidt van bijvoorbeeld het Belgisch-Nederlands Cultureel verdrag van 1946.
De Taalunie zal bovenal creatief werkzaam moeten zijn op het terrein van de taal als middel voor maatschappelijk verkeer. Het verdrag komt ook de eenheid van de Nederlandse taal ten goede, die tengevolge van de staatkundige scheiding gevaar liep. Van groot belang is voorts het in het buitenland bekendheid geven aan de Nederlandse taal en letteren. In de praktijk komt het voor dat studenten in andere landen zich voor typisch Nederlandse studie-onderwerpen of studieprojecten interesseren. Dan dienen zij ook in het Nederlands de betrokken documenten en het studiemateriaal te kunnen verstaan en begrijpen. Het is mede de taak, en dan van een gezamenlijke opzet, het buitenland van de betekenis van de Nederlandse taal te overtuigen.
Het is wellicht ook raadzaam aan te geven wat nu juist niet van de Taalunie mag worden verwacht. Het gaat niet om het achterstellen van taai-eigenaardigheden, over bijvoorbeeld een wegstrepen van woorden die niet langer in spreek- en schrijftaal worden gebruikt.
Evenmin zal de Taalunie zich verzetten tegen het specifieke streek-eigene van een taai. Alle eer kan worden gegeven aan de dialecten, maar daarnaast moeten we in Noord en Zuid beschikken over een gemeenschappelijke standaardtaal. De Taalunie is in wezen nodig om tot een codificatie te geraken, zuiver vanuit een linguistisch standpunt. Naast het linguistisch karakter is er het sociaal facet van de taal. Men dient er overtuigd van te zijn dat de eigen taal zeker de toets van vergelijking met andere talen kan doorstaan. ‘Ik heb persoonlijk niets tegen Frans, maar wel tegen mensen die denken dat ze nodig Frans moeten spreken. Tot niet zo lang geleden had je van die bekakte plaatsen als Maastricht en Den Haag waar het interessant was om Frans te spreken’. Er is geen enkele reden, waarom men zich voor de eigen taal zou schamen.
Wanneer men spreekt over ‘burengerucht’ kan men de vraag stellen wat de houding van Nederland terzake is. Het antwoord daarop is niet gemakkelijk. In ieder geval is de manifestatie van de taaleenheid van het grootste belang en zeker tegenover onze taalge-noten in het Zuiden die wij ‘zo lang in de kou hebben laten staan’.
L.J.M. VAN DE LAAR
Burgemeester Drs. L.J.M. VAN DE LAAR werd te 's-Hertogenbosch geboren op 24 december 1921, is gehuwd, twee kinderen. Sinds 16 oktober 65 burgemeester van Bergen-op-Zoom. Na zijn gymnasiumopleiding, studeerde hij geschiedenis aan de K.U. Nijmegen, en behaalde het doctoraalexamen. Werd in 1963 benoemd tot staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Vervulde functies in de Unesco-commissie, de Programmaraad van de NOS, de Culturele Raad N.-Brabant, de restauratiecommissie St. Jan te Den Bosch, en vele andere instanties. Is tegenwoordig voorzitter van de Nederlandse delegatie naar de gemengde technische commissie ter uitvoering van het Belgisch/Nederlands Cultureel Verdrag en het Luxemburgs/ Nederlands Cultureel Verdrag en voorzitter van het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht en van de Stichting Het Catharijne Convent.