Het leek in het begin ook alsof het Vlaams zich niet bedreigd hoefde te voelen. De regering bevorderde de dichtwedstrijden en gaf literaire prijzen aan Vlaamse schrijvers. Toch was dit maar één kant van de medaille. Als de taal van het Vlaamse volk had ze geen status. De lokale, provinciale en landelijke politiek, het economische, het wetenschappelijke en culturele le-ven speelde zich vrijwel uitsluitend af in het Frans en ondanks het feit dat de existentie van de jonge staat het meest door Frankrijk werd bedreigd, nam de invloed van de Franse taal en cultuur toe.
Dit ging de Vlamingen niet ongemerkt voorbij. In de jaren veertig werd de kritiek op de verfransing sterker. Aanvankelijk uitte het zich in grotere literaire activiteit en meer onderlinge samenwerking in België zelf. Gent en Antwerpen waren de belangrijke letterkundige centra en zoals ook nog in de politiek het geval was (het unionisme) konden katholieke en niet-katholieke flaminganten nog de handen ineen slaan om hun taal en daardoor het Vlaamse volk te redden.
Contacten met Nederland waren er nauwelijks tussen 1830 en 1848. In de Nederlandse bladen en tijdschriften werden de Vlaamse literaire produkten onder de buitenlandse literatuur gerangschikt of als onbelangrijk afgedaan. Van Duitse zijde was in dat opzicht de belangstelling en de hulp groter, maar ondanks de vele en langdurige contacten was er in Vlaanderen toch ook altijd de vrees voor politieke overheersing en opnieuw verlies van eigen identiteit.
Het isolement bleef dus niet voortbestaan en de geest van de tijd, de Romantiek, was daar niet vreemd aan. De taal als uiting van eenheid en saamhorigheid, als instrument in de strijd tegen vreemde overheersing was in de 19e eeuw in verscheidene gebieden ontdekt. Zij was niet alleen het onderzoeksterrein van geleerden, maar ook politici hadden haar als wapen gevonden.
In Italië, in Midden Europa, in Duitsland en elders manifesteerden zich nationalistische bewegingen en in die bewegingen speelde de taal een voorname rol. Zo stelden een aantal Vlamingen in 1840 hun eerste lijst met grieven tegen de Brusselse regering op en om de positie van de Vlaamse taal te versterken zochten en vonden zij nader contact met het Noorden.
De Gentse medicus Snellaert formuleerde het duidelijk: ‘Het kan niemand ontgaen hoe door gansch Europa eene verandering in het leven der volken zich voordoet. Waar eigene tael en zeden aen vreemdaerdigen invloed zijn opgeofferd, daer ziet men het volk als een reuzenkind de banden verbreken, die zijne vrije ontwikkeling tegenhielden’.
Dankzij zijn bemoeienis kon in 1849 het eerste Nederlandse Congres worden gehouden. Politieke hereniging was als thema taboe. Stemmen die deze gedachte in de volgende jaren, en met name in de jaren zestig en zeventig voorzichtig formuleerden, het waren meestal Vlamingen, werden onmiddellijk tot zwijgen gemaand. Het ging om de taal en de cultuur. Het waren hoofdzakelijk filologische ontmoetingen. Maar er gebeurden toch belangrijke dingen. In de jaren zestig bereikten de Congressen eenheid op het gebied van de spelling en men besloot tot het samenstellen van een gemeenschappelijk Woordenboek der Nederlandse Taal.
Het eerste was minder eenvoudig dan het leek. Er was in het katholieke Vlaanderen, waar in de jaren vijftig het liberaal-katholiek verbond begon af te kalven, een duidelijke anti-Hollandse stroming. Deze vreesde de invloed van het protestantse Noorden. Zo wilde op het einde van de 19e eeuw in West-Vlaanderen nog een grote groep mede om deze reden vasthouden aan een eigen Vlaamse spelling. De priesterdichter Guido Gezelle maakte daarvan deel uit.
Zeer langzaam werd in deze jaren in het Noorden het adagium van de overigens Vlaamsgezinde Jacob van Lennep: ‘De Vlamingen, och het zijn grote kinders’, overwonnen en de culturele samenwerking versterkt. In beide landen waren het nog de liberalen die de initiatieven namen tot de contacten, al nam de invloed van de katholieken aan beide kanten toe. In beide staten maakten de rooms-katholieken een emancipatieproces door. Het debat in België over de rol van de katholieke, liberale en socialistische partijen tegenover de Vlaamse beweging op het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw is nog volop aan de gang. Een enigszins gekristalliseerde visie is moeilijk te geven. Er is sprake van een herwaardering van de rol van de socialistische partij rond de eeuwwisseling.
De jaren zestig en zeventig waren in politiek opzicht voor beide landen niet zonder moeilijkheden. Men was eendrachtig, zonder overigens tot veel verplichtends te komen, in de afweer van de Franse en Pruisische machtspolitiek. Zodra echter deze externe spanningen wegvielen, doken binnenlandse conflicten op. Vooral de waterwegen leverden moeilijkheden op. Verdeling van het Maaswater, ook nu nog een punt, evenals problemen rond de Schelde en afsluiting van Sloe en Kreekrak hielden de gemoederen bezig en een alle partijen bevredigende oplossing