De Noord-Zuid-integratie: een natuurlijke stroomversnelling
Het thema van dit congres, namelijk de Nederlandse houding inzake de Belgische cultuurtegenstellingen onder het motto ‘Burengerucht’ geeft, naar mijn mening, duidelijk weer dat de organisatoren er zich van bewust zijn dat het hier gaat om een complex van problemen in een nabuurland, waarmede wij uit historisch oogpunt en uit hoofde van een gedeeltelijke taaleenheid, zeer nauwe en intensieve betrekkingen onderhouden.
De vraag dient zich aan in hoeverre en op welke wijze wij, aansluitend bij de sedert 1971 in de Belgische grondwet vastgelegde culturele autonomie zullen, willen en kunnen tegemoet komen aan de van oudsher, ook in Nederland gebleken verlangens, tot uitdieping van mogelijkheden die de taaleenheid ten grondslag hebben.
Voor ons ligt nu een ontwerp van een verdrag dat beoogt uit te monden in een Taalunie en tot doel heeft een bouwsteen aan te dragen voor de culturele integratie tussen Noord (-Nederland) en Zuid (-Vlaamse cultuurgemeenschap) en welke voortspruit uit contactelementen voorkomende in het dagelijks gebruik van de voertalen in beide culturen, die van eenzelfde oorsprong zijn.
Het streven om te komen tot culturele integratie is niet van vandaag of gisteren, maar de verwezenlijking ervan betreft zoveel verschillende onderwerpen, dat er in feite zonder stroomlijning geen goed startpunt te vinden is.
Als gevolg van deze vaststelling werd in '75 een werkgroep ad hoe ingesteld met een beperkte opdracht. De cultuur- en onderwijsministers in Noord en Zuid wensten onder meer, ik citeer: ‘een concreet voorstel te ontvangen voor het creëren van een gemeenschappelijk orgaan dat zowel de samenwerking zou kunnen bewerkstelligen als adviezen verstrekken in alle culturele aangelegenheden waar de taal als instrument van maatschappelijk verkeer een rol in speelde’.
Einde citaat van de minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden, mevrouw De Backer, bij de installatie van deze werkgroep ad hoc.
Met deze concrete, beperkte opdracht kon de commissie snel uit de voeten. Vooral toen de commissie op de gelukkige gedachte kwam om de samenwerking te gieten in het vat van een supra-nationale Unie, kregen de voorstellen spoedig vorm. Reeds op 20 december 1976 kon de werkgroep haar voorstel, een ontwerp voor een ‘Nederlandse Taalunie’, aanbieden.
En er is een stille hoop dat het verdrag in 1980 nog zijn beslag zal krijgen. En dan, dames en heren, zal de samenwerking op cultureel gebied tussen Noord en Zuid ongetwijfeld een nieuwe fase ingaan.
De integratiegedachte zal hiermee in een stroomversnelling zijn geraakt, maar ik heb niet de indruk dat de ontwikkeling geforceerd is, eerder dat het de resultante is van een natuurlijk proces van een naar elkaar toegroeien, gebaseerd op de hechte ondergrond van een gemeenschappelijke, en ook sterk als gemeenschappelijk ervaren, taal. De ontwikkeling van de integratiegedachte gaat zowel in de Nederlandse Cultuurgemeenschap in België, als in Nederland buitengewoon snel. Dat komt zeker ook door het feit dat de Nederlandstalige televisie-uitzendingen over en weer goed ontvangen kunnen worden. Méér dan wat ook schijnt televisie de weg geopend te hebben voor het bereiken van een werkelijke taaiéénheid. De culturele uitwisseling is intensief te noemen. En wat de literatuur aangaat, al kan men dan wel spreken van een afzonderlijke Noordnederlandse en een Vlaamse literatuur, de begrenzing is nauwelijks waarneembaar. Schrijvers als Elsschot, Gijsen, Daisne, Lampo, Boon of Claus, maken deel uit van een Vlaams-Nederlandse literatuur.
Om kort te gaan, de tijxl lijkt inderdaad rijp om de tendens, waarbij de twee culturen versmelten, te voorzien van een gezamenlijk te hanteren bestuursorgaan dat de beslaande samenwerking verder uitbouwt tegen de achtergrond van de reeds eerder genoemde wijziging van de Belgische Grondwet in 1971, die voorzag in de culturele autonomie van de afzonderlijke cultuurgemeenschappen in België.
Het is misschien een wat romantische gedachte, dames en heren, maar ik meen dat het ontstaan van integratie van cultuurgemeenschappen een kwestie is van een natuurlijke groei.
Als het Taalunie Verdrag er komt en de samenwerkingsorganen ingesteld worden, dan is dat alleen maar het kanaliseren van een natuurlijke stroom. Het zal een erkenning vormen van een jarenlange samenwerking. De samenwerking heeft in het verleden ups en downs gekend en de Taalunie spruit in feite voort uit een behoefte aan een geleide ontwikkeling. De gemeenschappelijk aangevoelde ondergrond voor de Noordnederlandse en Vlaamse identiteit is al heel oud. In 1482 vindt men reeds de naam ‘Nederlantsch’ voor de taal die in de twee gewesten gesproken wordt. Als er in 1648 een staatkundige tweedeling komt, wordt de eenheid van taal wel geschaad,