een nieuwe aanpak van het cultureel werk en het cultuurbeleid, gericht op overleg en samenwerking, noodzakelijk maken:
a) de voortschrijdende staatshervorming in België,
met o.m.
- de splitsing van het Belgische nationale departement van onderwijs in een Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur en een Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur;
- de totstandkoming van de culturele autonomie in België door de grondwetsherziening van 1970, waardoor de Nederlandse cultuurgemeenschap autonoom haar cultuurbeleid voert, ook inzake internationale cul-turele samenwerking;
- binnen afzienbare tijd: de vorming van een autonome Vlaamse regering, alleen verantwoordelijk t.o.v. de Vlaamse volksvertegenwoordiging;
b) de oprichting van een Permanente Contactcommissie van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap en de Nederlandse Staten-generaal;
c) de publikatie van het Ontwerp van Verdrag voor een Nederlandse Taalunie, resultaat van een gemeenschappelijk initiatief van een Nederlandse en een Vlaamse minister;
d) de aangekondigde oprichting, in België, van een Commissariaat-generaal voor de internationale culturele samenwerking van de Nederlandse cultuurgemeenschap;
e) de vestiging van een Belgisch Huis te Amsterdam;
f) de verkiezing van een Europees parlement waarin zij aan zij Nederlandstalige verkozenen uit Vlaanderen en Nederland zitting hebben;
g) de groeiende overheidsbelangstelling voor de problematiek van de internationale culturele betrekkingen, die in een groot aantal landen aanleiding heeft gegeven tot wetenschappelijk onderzoek, beleidsnota's, parlementsdebatten en hervormingen van de be-leidsstructuren.
Deze ontwikkelingen betekenen een eerste aanzet tot de gewenste culturele integratie. Het bevorderen van de integratie is een doelstelling én een opdracht voor overheden en particuliere organisaties die de eigen culturele ontwikkeling een ruime en toekomstgerichte dimensie moeten geven.
Naast die ‘interne integratie’ zijn er de internationale culturele betrekkingen die, waar mogelijk, voorwerp van gezamenlijk overleg en samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen moeten worden. Hier vertonen zich twee fundamentele beleidsaspecten:
a) voor de eigen cultuurkring betekenen internationale betrekkingen het binnenkomen van nieuwe ideeen en impulsen; zaak is een keuze te maken tussen veelzijdige mogelijkheden en wensen;
b) voor de partner in deze betrekkingen worden kansen geschapen om onze cultuur (beter) te leren kennen. Dit vereist een visie op het beeld dat wij van onszelf willen uitdragen, bezinning over de middelen die wij daartoe ter beschikking hebben en over het rationeel gebruik van deze middelen.
Alleen al de vaststelling dat, in vergelijking met de toestand in de ons omringende landen, de overheidsmiddelen voor het voeren van een beleid gering zijn, maakt overleg en samenwerking ter zake noodzakelijk. Deze verreikende verschuivingen en problematiek zijn nog slechts in beperkte mate tot het publiek doorgedrongen. Het 38ste Algemeen-Nederlands Congres moet er ruchtbaarheid aan geven, er de aandacht op vestigen dat hieruit nieuwe mogelijkheden voor het cultureel werk voortvloeien en dat in dit licht een bijzondere bezinning over het toekomstige cultuurbeleid noodzakelijk is.