Neerlandia. Jaargang 83
(1979)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
De Joost van den Vondel-prijs
| |
Voor persoonlijke verdienstenDe in de titel genoemde Joost-van-den-Vondel-prijs, het werd boven reeds gememoreerd, wordt ieder jaar aan een persoonlijkheid uitgereikt, die zich bijzondere verdiensten verworven heeft op het boven omschreven terrein. Tot 1979 is aan een twintigtal Belgen, Duitsers en Nederlanders de eer te beurt gevallenGa naar eind3.. Het leek ons juist eens in dit blad de aandacht te vestigen op deze gebeurtenis en op de daarbij ten naaste betrokkenen. Dit niet alleen, omdat het om een ook voor het nederlandse culturele leven belangrijke manifestatie gaat. Wij menen namelijk op deze wijze ook in te spelen op een der doeleinden van de prijstoekenning en wel het grote publiek kennis te laten nemen van menselijke inzet en inspanningen, die in hun volle omvang slechts aan een zeer beperkte groep van ingewijden bekend zijn.
In het volgende zullen we dan ook op die personen attenderen, die in de afgelopen decenniën voor de prijs in aanmerking kwamen en in het kort op de gehanteerde motivering ingaan. Om ook maar de schijn van een persoonlijke voorkeur of van vooringenomenheid te vermijden dachten wij alle onderscheiden mannelijke kandidaten alsmede de enige vrouwelijke kandidate te moeten noemen. Dit klemt te meer, daar de door ieder geleverde prestatie voor de gemeenschap zodanig is, dat het aanleggen van graduele normen nauwelijks verantwoord geacht kan worden. Wij zullen bij de bespreking niet zonder meer de chronologische volgorde van de uitreiking aanhouden, maar een indeling maken naar de vakgebieden, waarop de activiteiten van de betrokkenen zich hebben afgespeeld.
Tot de eerste groep rekenen wij dan de beoefenaars van de vrije kunsten. Niet omdat wij aan deze vorm van menselijke werkzaamheid een hogere waarde toe- | |
[pagina 130]
| |
kennen dan aan die van de wetenschap, maar veeleer op grond van de pragmatische overweging, dat de eerste prijs aan een auteur van belletristisch proza werd toegekend. Aansluitend op deze groep behandelen we van de dan volgende categorieën van wetenschappers, eerst de kunsthistorici, vervolgens de beoefenaars van de volkskunde en de historici. Via de filologen en de filosofisch gerichte vertegenwoordigers van andere disciplines komen wij bij hen, wier verdiensten voor het maatschappelijk-sociaal leven, hetzij in de privé-sector, hetzij in dienst van de overheid, de belangrijkste redenen voor hun uitverkiezing hebben gevormd.
Tenslotte zullen we het zoeklicht richten op twee mensen, die niet zozeer op grond van bepaalde wetenschappelijke of artistieke prestaties, maar meer door hun maatschappelijk-sociaal of religieus geïnspireerd engagement een bemoedigend en stimulerend voorbeeld geweest zijn voor de omgeving, waarin we werkten en leefden. Dr. Alfred Toepfer, de grondlegger van de stichting F V.S.
| |
Staat in 1960Met de in 1960 voor de eerste keer verleende prijs werd de in 1897 in het Limburgse Wylre geboren schrijver Antoon Coolen vereerd, en wel tegelijk met de later te bespreken Belgische cultuurfilosoof Max Lamberty. De vooral voor en in de eerste jaren na de tweede wereldoorlog in noord en zuid geliefde auteur gaf in 1928 zijn in Brabant spelende streekroman ‘Kinderen van ons volk’ uit, waarmee hij, zoals de laudator opmerkte, een nieuwe epische vertelkunst inleidde. Hij is de schepper van levende figuren als b.v. die van pastoor Vonck en dokter Tjerk van Tacke.
Antoon Coolen is niet de vertolker van verheven en hoogdravende filosofische ideeën, maar hij beschrijft bij voorkeur personen, die voor de doorsneelezer goed herkenbaar zijn. De grote, niet aan staatsgrenzen gebonden populariteit van zijn werk blijkt uit het feit dat veel van zijn romans in het Duits vertaald zijn. Is Antoon Coolen aan religie en streek gebonden, een geheel andere schrijverspersoonlijkheid treedt ons tegemoet in Jef Last, die in 1966 gehuldigd werd.
Hij werd nog in de vorige eeuw als zoon van een marineofficier in den Haag geboren. Deze door zijn vele reizen en contacten sterk internationaal georiënteerde demokratische socialist heeft door veel romans, o.a. zijn ‘Zuiderzee’ van 1934, ook in het buitenland furore gemaakt. Zijn werk munt uit door een sterke sociale tendens en het daarin opgesloten appél aan algemeen menselijke gevoelens en waarden. De veelzijdige geïnteresseerdheid van deze man, die in zijn jonge jaren o.a. als onderwijzer, maatschappelijk werker en mijnwerker zijn kost verdiende, blijkt uit het feit, dat hij in 1956 in Hamburg als sinoloog promoveerde. Zijn humane, tolerante en verzoenende geesteshouding uitte zich in het bijzonder na afloop van de jongste wereldoorlog, toen hij een der eersten was, die op internationale samenkomsten en congressen ervoor pleitte, de verslagen Duitsers er weer bij te betrekken.
De in '62, resp. '67 onderscheiden beeldende kunstenaars zijn de Vlaamse schilder en graficus Frans Masereel en de Hamburger Hans-Martin Ruwoldt, die bij ons wellicht niet zo'n bekendheid geniet als in Noord-Duitsland. De voor het grootste deel van zijn leven in het buitenland opererende Vlaming Masereel, die welhaast de hele wereld bereisd heeft, was een hartstochtelijk pacifistische socialist; hiervan getuigen zijn vele etsen en tekeningen, die in verschillende landen zijn ontstaan en in diverse publicaties het licht zagen. | |
[pagina 131]
| |
Zijn illustraties bij veel werken van erkende Europese literaire grootheden als bijv. Thomas Mann en Paul Heise hebben zijn naam internationaal gevestigd. In zijn dankwoord, dat hij zelf wegens ziekte heeft moeten laten voorlezen, heeft deze ten onrechte van communistische sympathieën verdachte kunstenaar nog zijn geloof beleden in de mogelijkheid, ooit nog eens de oorlog uit het internationale leven te kunnen uitbannen, en een vrije en vreedzame wereld te kunnen opbouwen. De andere, hier genoemde kunstenaar, de in het Nederduitse land wortelende Hans-Martin Ruwoldt is vooral bekend door zijn sculpturen, die bij voorkeur dieren tot onderwerp hebben. In de uitbeelding van zijn onderwerpen aarzelt hij tussen abstractie en natuur, en vormt zodoende een schakel tussen oud en nieuw, tussen traditie en het nog niet tot in uiterste consequentie beproefde. Een der bekendste nederlandse toneelspelers uit de eerste helft van deze eeuw, Albert van Dalsum, werd in 1963 de prijs waardig bevonden. Als oprichter of medeoprichter en als regisseur heeft hij verschillende toneelgezelschappen geleid, waardoor hij op het nederlandse toneelleven van zijn tijd een duidelijk en zeer persoonlijk stempel heeft gedrukt. Als actieve speler excelleerde hij vooral in grote klassieke karakterstukken als b.v. de ‘Gijsbrecht’ van Vondel en in ‘King Lear’ van Shakespeare. Maar ook de meer eigentijdse figuren, als b.v. de politiecommissaris Brown in Brechts ‘Dreigroschenoper’ werden door zijn creaties onvergetelijke hoogtepunten van toneelkunst. De omstreeks de eeuwwisseling in Duitsland geboren en daar als vakgeleerde geschoolde Horst Gerson, van Nederlandse nationaliteit, werd in 1972 met de prijs begiftigd. Als leider van het Haagse ‘Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie’ heeft hij voor de indexering van de in de Lage Landen ontstane kunstuitingen baanbrekend werk gedaan, dat ook in het buitenland navolging vond. Om het contact met de jeugd en daarmee met de wetenschappelijke toekomst niet te verliezen aanvaardde hij in 1965 een professoraat in de kunstgeschiedenis aan de Groningse universiteit. Bekend, ook in de internationale vakkringen, werd hij door zijn publicaties over de nederlandse kunst in de Gouden eeuw. Zijn werk over Rembrandt uit 1968 is een neerslag en in zekere zin een samenvatting van veel van het door hem eerder gepubliceerde. Op een geheel andere wijze functioneert een andere, in 1976 onderscheiden kultuurhistoricus, en wel de als leider van het in Münster gevestigde ‘Museum für Landesund Kulturgeschichte’ optredende Paul Pieper. Zijn omvangrijke wetenschappelijke oeuvre is in talloze tijdschriftartikelen en in enige belangrijke kunsttentoonstellingscatalogi te vinden. Hij heeft het onder zijn leiding staande museum door aankopen aanzienlijk verrijkt en tot een toonaangevend voorbeeld op zijn gebied uitgebouwd. In internationaal verband heeft hij zeer nauwe contacten met zijn buitenlandse collega's weten aan te gaan, waardoor er de laatste jaren tentoonstellingen gerealiseerd konden worden van stukken die in de verschillende landen en musea, o.a. ook achter het IJzeren Gordijn, bewaard en aldaar als onvervangbare kostbaarheden gekoesterd worden. De laureaat van het jaar 1968 is de Vlaming N. de Meyere, wiens capaciteiten zowel op het organisatorische en financiële vlak als op het gebied van de wetenschap liggen. In de motivatie wordt gewaagd van zijn belangrijk pionierswerk als uitgever en als leider van de ‘Standaard Boekhandel’. De grote verdienste van deze onderneming ligt in het feit, dat ze gezorgd heeft voor de noodzakelijke leerboeken in de Nederlandse taal, toen het emanciperende Vlaamse onderwijs hier behoefte aan had. De onder dezelfde leiding opererende ‘Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij’ vult de leemte aan, die allengs bij het Nederlandstalige wetenschappelijk onderwijs in België zichtbaar geworden was. Hier werd een belangrijk werk als de ‘Geschiedenis der letterkunde’ ter perse gelegd. De toch al druk bezette initiator en organisa- Vignet met symbool van de stichting F.V.S.
| |
[pagina 132]
| |
tor van deze instellingen heeft daarnaast echter ook een rol van betekenis gespeeld bij de ontwikkeling en uitgroei van het vak van volkskunde tot volwaardige wetenschappelijke discipline, ook in internationaal verband. Zo gaf hij o.a. in 1951 het ‘Vlaamse sprookjesboek’ uit, en in het jaar 1962 verscheen mede van zijn hand het werk ‘Volks- en kinderplaat in de Nederlanden’, dat door een internationale jury bekroond werd. De Duitse historicus Franz Petri, die zowel in Munster als in Bonn een professoraat bekleedde, kreeg in 1970 de prijs toegewezen. Deze in kringen van geschiedkundigen uit de beide Nederlanden erkende autoriteit werd op grond van zijn kennis en verdienste lid van diverse Nederlandse en Belgische wetenschappelijke commissies. Bekendheid kreeg hij vooral door zijn theorieën over het ontstaan van de Frans-Duitse taalgrens, die hij als een ‘Rückzugslinie’ beschouwd wilde zien, als het resultaat van een proces van geleidelijke aanpassing aan gewoontes en wensen die aan beide kanten van deze grens leefden. Ook andere beoefenaren van de taalwetenschap werden het middelpunt van aan de prijsuitreiking verbonden plechtigheden, en wel in de jaren 1964 en 1969. De nog in de vorige eeuw geboren filoloog Hermann Feuchert is door zijn onderzoek in het Noord-Duitse gebied cok voor onze Nederlandse taalgeschiedenis niet geheel zonder betekenis. Hij toonde namelijk aan, dat in de huidige in Noordduitsland gesproken dialecten nog relicten van de taal aanwezig zijn, Oorkonde uitgereikt aan Prof. Dr. Langemeijer.
die door de uit de Nederlanden in de 12de eeuw geemigreerde boeren gesproken werd.
De o.a. als religieus dichter onder de naam Muus Jacobse bekende Nederlandse taalgeleerde Klaas Heeroma, in leven professor aan de Groningse universiteit, werd met name om zijn grensoverschrijdende dialectstudies geëerd. Ze zijn gebundeld in zijn ‘Taalatlas van Oostnederland en de aangrenzende gebieden’, die het resultaat van al zijn bemoeiïngen op dit terrein bevat. Tot zijn wetenschappelijk oeuvre behoren verder tientallen verhandelingen over gevarieerde taalkundige en literaire onderwerpen.
Zoals boven reeds werd gezegd, werd in 1960 naast Antoon Coolen de Vlaamse cultuurfilosoof Max Lamberty met de prijs onderscheiden. Geboren in het laatste decennium van de vorige eeuw verwierf hij de graad van doctor in de sociale wetenschappen aan de Gentse rijksuniversiteit. Als professor was hij verbonden aan diverse universiteiten en instituten. Van zijn hand verscheen een aantal werken op cultuurhistorisch terrein, waaronder een ‘Filosofie der Vlaamse beweging en der overige sociale stromingen in België’. Tot zijn omvangrijke literaire productie behoort ook een ‘Geschiedenis van Vlaanderen’ in twee delen. Zijn belangstelling is sterk theoretisch gericht, wat blijkt uit zijn verhandeling ‘Wat is cultuur’, die in het jaar 1951 het licht zag. Een zelfde filosofische instelling vinden we bij de Nederlandse jurist en filosoof Gerard Eduard Langemeijer, die in 1978 gelauwerd werd. Na zijn promotie te Leiden in 1927 ambieerde hij een ambtelijke loopbaan bij de rechterlijke macht. Zo werd hij tot officier van justitie benoemd, later tot rechter, o.a. in Amsterdam, daarna tot advocaat-fiscaal bij het Bijzondere Hof van cassatie. Als professor in Leiden werd hij procureur-generaal bij de Hoge Raad, en bereikte daarmee de hoogste functie binnen de rechterlijke macht. Naast dit optreden in maatschappelijke functies verwierf hij zich ook als theoreticus een grote faam, met name als een der herzieners van het Burgerlijk Wetboek. Na de wereldoorlog was hij een der eersten, die de noodzaak onderkende de door de oorlog verbroken banden met zijn Duitse vakgenoten te herstellen en nauwer aan te halen. | |
AmbtsdragersIn een afzonderlijke groep werden door ons die personen ondergebracht, die ook en vooral wegens hun verdiensten op bestuurlijk terrein de aandacht op zich gevestigd hebben. Zij hebben hun medemensen in het openbare leven op belangrijke posten gediend en | |
[pagina 133]
| |
op die wijze maatschappelijke en politieke processen mede op gang gebracht en bepaald.
Als eerste willen we hier de in 1965 in Münster geeerde Mgr. Honoré van Waeyenbergh noemen, die vanaf 1939 als rector de Leuvense universiteit geleid heeft. Gedurende tientallen jaren heeft deze katholieke priester, ook tijdens de vijandelijke bezetting, met een open geest voor de eisen van zijn tijd, met moed en volharding de basis gelegd voor de verdere uitbouw en ontplooiing van de katholieke Alma Mater.
Hij was de inspirerende kracht achter de oprichting van nieuwe instituten, waardoor de universiteit in staat was haar wetenschappelijke taak in het huidige tijdbestel, dat aan zo'n snelle en diepgaande veranderingen onderhevig is, te blijven vervullen. Zijn grootste verdienste ligt misschien wel in zijn ijveren voor de oprichting van de universiteit Lovanium in het voormalige Belgisch Congo, die thans door honderden inheemse studenten bezocht wordt en het noodzakelijke kader levert voor bestuur en leiding van deze voormalige kolonie. Een andere initiator in het Belgische universitaire bestel is de in 1915 geboren Aloïs Gerlo, die in het jaar 1977 de prijs in ontvangst mocht nemen. Sinds 1947 hoogleraar aan de ‘Université libre’ van Brussel heeft hij na de afsplitsing als eerste rector de nieuwe Nederlandse afdeling van 1969 tot 1974 geleid. Als wetenschappelijk publicist gaf de classicus Gerlo o.a. de brieven van de humanisten Erasmus en Lipsius uit. Tot 1965 actief lid van de communistische partij, keerde hij de door deze beleden ideologie de rug toe, omdat hij daar niet die vrijheid voor het individu gewaarborgd zag, die voor deze humanist een der eerste levenvoorwaarden is.
Andere, in hogere openbare ambten hun Vlaamse herkomst en gezindheid bepaald niet verloochenende persoonlijkheden zijn de heren F.J.M. Collin en Leo Cappuyns, die in 1971 resp. in het jaar 1974 de reis naar Münster aanvaardden. De nog in de vorige eeuw geboren Collin doceerde sinds 1927 strafrecht te Leuven. In deze hoedanigheid is hij de auteur van belangrijke juridische handboeken in de Nederlandse taal o.a. over het strafrecht. Hij was een der eerste Vlaamse professoren, die hun colleges geheel in het Nederlands gaven. In Antwerpen bezat hij een bekende en druk bezochte advocatenpraktijk. De sinds 1938 ook als bankier zeer succesvolle jurist heeft door de oprichting en leiding van de ‘Kredietbank’ in beslissende mate de opbloei van het economische leven in Vlaanderen mogelijk gemaakt. De veel jongere, in 1921 geboren Leo Cappuyns heeft na opvallende studies reeds op jeugdige leeftijd binnen de magistratuur en rechterlijke macht belangrijke functies bekleed. In de hoedanigheid van vice-gouverneur van de provincie Brabant en regeringscommissaris voor de hoofdstad van het Koninkrijk België bepaalde zijn optreden mede het nationale politieke beleid. Zijn maatschappelijke betrokkenheid komt o.a. tot uiting door het door hem beklede voorzitterschap van vele organisaties, die met name het culturele leven van Vlaanderen en de culturele uitwisseling met het buitenland onderhouden en bevorderen. De laatste door ons als openbaar bestuurder in deze groep te bespreken persoonlijkheid is Oberkreisdirektor Peter Elster uit het Oostfriese Lehr, die zich met name ook voor de immateriële verheffing van dit gebied heeft ingezet. Als Präsident van de ‘Ostfriesische Landschaft’, een overkoepelende organisatie, die aan het hele culturele leven van dit gebied richting en ontplooiingsmogelijkheid geeft, heeft hij ook de door hem aangegane culturele contacten met het naburige Nederland bevorderd en versterkt. Als laatsten laten wij het oog vallen op enige persoonlijkheden, die niet door hun werk als mensen van wetenschap of door hun openbare functies, maar Oorkonde uitgereikt aan Prof. Dr. Klaas Heeroma.
| |
[pagina 134]
| |
veeleer door hun onverplicht persoonlijk engagement de aandacht van de beoordelingscommissie op zich gevestigd hebben. We bedoelen dominee Christian Boeck, die in het jaar 1961, en Mevr. Hebe Kohlbrugge, die in 1965 het middelpunt van een samenkomst waren. De met de taal en cultuur van Nederduitsland vergroeide pastor Boeck heeft door het stichten van een culturele vereniging het drukken en uitgeven van in een Nederduits dialect geschreven literatuur ter hand genomen. Door deze activiteiten heeft hij bijgedragen tot de bewustmaking van de in de traditie wortelende eigen aard van de Nederduitse mens. In een door de voormalige Duitse Bundespräsident Heinemann uitgesproken laudatio wordt aan het verzetswerk van de enige onderscheiden vrouw, Mevr. Hebe Kohlbrugge, herinnerd. Door haar door christelijke motieven ingegeven inzet kon ze met personen en kerkelijke groeperingen ook uit de landen van achter het IJzeren Gordijn contact leggen. Het pleit voor haar zelfstandige geest en onafhankelijke opstelling, dat zij haar werk in het door de Hervormde Kerk van Nederland opgerichte werelddiaconaat weigerde voort te zetten, toen dit in het vaarwater van de Wereldraad van Kerken geraakt was, die, naar haar mening, van-
Voorkant van de aan de prijs verbonden medaille, met relief van Joost van den Vondel, ontworpen door Hans-Martin Ruwoldt
uit een al te eenzijdig politiek gerichte basis de noden in de Derde wereld tracht te lenigen. | |
Aanvullende gegevensBovenstaande gegevens hebben wij ontleend aan de verslagen van elke plechtigheid, die in een kleine gedrukte uitgave, voornaam van opmaak en handzaam van formaat, door de F.V.S., de organiserende stichting, wordt uitgegeven. Ze bevatten naast de boven medegedeelde details - we moesten ons helaas tot de meest noodzakelijke beperken - de begroetingsspeeches van de rector van de Münsterse universiteit, de laudationes, d.w.z. de lofreden met de motivatie, die door een der juryleden of een aangezochte vakspecialist uitgesproken zijn en het dankwoord van hen, die de Joost-van-den-Vondel-prijs in ontvangst konden nemen. Wij zouden in het volgende uit de inhoud van deze publicaties enige aanvullende gegevens willen putten en in aansluiting op bovenstaande summiere informaties een paar opmerkingen willen maken n.a.v. deze uitermate boeiende lectuur.
Veel van de daarin medegedeelde bijzonderheden uit de levensloop van sommige der betrokkenen vormen de concrete neerslag van de ingewikkelde politieke en sociaal-maatschappelijke gebeurtenissen, die Europa en de wereld in de laatste 50 jaar geteisterd en beheerst hebben. Ook komen wij hier in contact met bepaalde opvattingen en visies, die het lezen en overdenken meer dan de moeite waard zijn. Daarbij zullen wij het beschikbare materiaal niet systematisch doornemen, maar slechts ingaan op dat, wat ons bij enige candidaten bijzonder opgevallen is. Dat deze uiterst persoonlijke benadering geen afbreuk wenst te doen aan onze waardering voor de door anderen geleverde prestaties, behoeft wel geen betoog.
Van de personen die tot en met het jaar 1978 voor de prijs in aanmerking gekomen zijn, hebben er 7 de Belgische en Nederlandse, en 6 de Duitse nationaliteit. Als we in de motivering nagaan, welke bijzondere activiteiten tot de uitverkiezing hebben geleid, valt op, dat er onder de Belgische kandidaten bijzonder veel zijn, die door hun werk op bestuurlijk terrein het-zichbewust-worden van het Vlaamse bevolkingsdeel van zijn eigen identiteit hebben bevorderd. Hun bijdrage aan de emancipatie en versterking van het Nederlandse element in een door de Franse geest beheerst België vormde, naast hun niet geringe wetenschappelijke prestaties, de belangrijkste reden voor de toekenning van de prijs. | |
[pagina 135]
| |
Is de zich hier manifesterende, sterk politiek gekleurde problematiek van nationale aard, de internationale politieke verhoudingen weerspiegelen zich in de levens van anderen. Zo lezen we in het verslag over Hans-Martin Ruwolt, dat hij in de eerste wereldoorlog zijn scheppend werk heeft moeten onderbreken, toen hij, eerst als soldaat, later als krijgsgevangene, slachtoffer geworden was van oncontroleerbare machten. Van Jef Last wordt vermeld, dat hij in de Spaanse burgeroorlog als vrijwilliger aan de kant van de regeringstroepen aan de strijd heeft deelgenomen. Bij de Nederlander Langemeijer komen we de naam tegen van het beruchte gijzelaarskamp St. Michielsgestel, waar deze enige tijd verbleef wegens zijn kritiek op acties van de bezetter. Mevr. Hebe Kohlbrugge werd in 1944 wegens haar koerierswerk voor de Nederlandse regering in ballingschap opgepakt en naar Ravensbrück getransporteerd; aan een gelukkig toeval had zij haar vrijlating in 1945 te danken. Het bedanken van Aloïs Gerlo voor het lidmaatschap van de communistische partij in 1956 zal men wel met het neerslaan van de Hongaarse opstand in dat jaar in verband mogen brengen.
Sociaal-maatschappelijk van aard zijn enige opmerkingen van Mgr. van Waeyenbergh, gemaakt in zijn hoedanigheid als leider van de Leuvense hogeschool. Een morele verantwoordelijkheid t.o.v. de subsidiërende maatschappij verwacht hij zowel van de rijke als van de arme student, door hem ‘Erziehung und Haltung’ genoemd, en hij vraagt zich af, of ieder, die deze eigenschappen niet heeft of wil aanleren, wel recht heeft op de geestelijke ontwikkelingsmogelijkheid, die de universiteit aan het individu verschaft. Bijzonder instructief verder is de door hem geschetste ontwikkelingsgang van de Alma Mater, die in 1524 gesticht, vaak onder immense moeilijkheden van religieuze en politieke aard, getracht heeft haar taak als centrum van wetenschap en onderwijs door de eeuwen heen zo goed mogelijk te vervullen. Een actuele problematiek wordt in de laudatio op Leo Cappuyns aangesneden, de tot nu toe jongste kandidaat. Het door hem in een geval van euthanasie uitgesproken rechterlijke oordeel, dat met moderne opvattingen en omstandigheden volop rekening houdt, was kwalitatief van zo'n hoog gehalte, dat het zelfs in de internationale pers de aandacht trok.
Met deze laatste verwijzing naar de over de Joost-van-den-Vondel-prijs verschenen primaire literatuur willen we onze bijdrage besluiten met het betuigen van onze instemming met al die door de stichting F.V.S. te Hamburg genomen initiatieven. Het door sommigen ingebrachte bezwaar, dat het eigenlijk een elitaire aangelegenheid is, weggelegd voor de zeer kleine groep gegoeden en/of geletterden kunnen we niet delen. Bij al de genoemde personen gaat het om mensen, die zich om een ideëel doel uit vrije wil meer ingezet hebben dan van hen in die omstandigheden verwacht kon worden. Ze hebben de hun geboden gelegenheid benut en uitgebuit, ze zijn daar dienstbaar geweest, waar anderen het niet konden of wilden zijn. Het is goed dat er op de dag van vandaag gelegenheden bestaan, waarbij op de individuele overgave aan een zelf aanvaarde taak de aandacht gevestigd wordt. In onze tijd van collectief denken dreigen we te vergeten, dat de vrijheid van het individu en zijn persoonlijke beslissingsbevoegdheid de drijvende krachten geweest zijn, die onze moderne verworvenheden tot gevolg hebben gehad.
Dr. HJ. LELOUX |
|