| |
| |
| |
Spiegel van de Nederlanden
| |
| |
| |
Van Noord en Zuid
In memoriam Leo Vanackere
De redaktie was van plan geweest in vorig nummer hulde te brengen aan Leo Vanackere, lid van het hoofdbestuur van het A.N.V. van 1969 tot 1977, n.a.v. zijn benoeming tot goeverneur van West-Vlaanderen op 1 juni j.l. Ze heeft dit niet meer kunnen doen want op 18 augustus kwam het bericht van zijn plotseling afscheid.
We wisten weliswaar dat hij, de vroeger oer-sterke man, sinds een paar jaar zijn gezondheid in acht moest nemen en we vreesden wel eens dat hij, de onversaagde, dit voorschrift niet altijd zou kunnen volgen; maar we hadden ons toch niet aan dit zo vroegtijdig en bruuske heengaan verwacht.
We lezen het zo treffend op het gedachtenisprentje: ‘Jij leed waarlijk aan een hartziekte. Je hart was immers té groot. Weige-ren kwam niet voor in je woordenboek’. Steeds bleef dat hart tot geven bereid. Hij kon het niet sparen en hij brak het als brood voor iedereen, bewust van zijn kristen-zijn.
Sinds zijn terugkeer naar West-Vlaanderen, in de hoge funktie van goeverneur - de vervulling van zijn droom -, was hij dag aan dag in de weer. Hij was overal waar hij in de uitoefening van zijn taak maar verwacht kon worden, voor een goed en hartelijk woord, voor een blijk van waardering, steun en sympatie of ook voor een deelneming in leed en rouw. Hierdoor kreeg zijn ambt een menselijk en mild gelaat en in die enkele weken had hij in zijn provincie zeer veel nieuwe vrienden gemaakt en een biezondere populariteit verworven.
Geboren in 1927 in Wevelgem, als zoon van een vlasbewerker en seizoenarbeider, had hij een hele weg moeten afleggen om de topfunktie van goeverneur te bereiken.
Hij was achtereenvolgens onderwijzer, gouwleider van de Katholieke Studentenactie Noordzeëgouw, arrondissementeel C.V.P.-sekretaris te Kortrijk, sekretarisgeneraal van de C.V.P., provinciaal senator en tenslotte ondervoorzitter van de kultuur-raad voor de Nederlandse kultuurgemeenschap.
Persoonlijk kenden we hem al van in de kweekschool. Niet enkel de initialen van onze naam maar ook onze idealen waren dezelfde. We hadden trouwens dezelfde bezielende priester-leraars die toen hun stempel op de normaalschool drukten en ons voor een heel leven een kristelijke en Vlaamse overtuiging meegaven.
In 1968 werd hij algemeen voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde en in 1969 volgde hij André Demedts op als voorzitter van het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Sindsdien werkten we vriendschappelijk met hem samen in onze vrije tijd voor eenzelfde zaak in eenzelfde onbaatzuchtig streven. We droegen samen last en kritiek, spot of onverschilligheid.
Leo Vanackere leidde niet alleen met brio de Kultuurdagen in Waregem, hij voerde ook een uitgebreide korrespondentie, hield voordrachten over Frans-Vlaanderen in Noord en Zuid, nam de verantwoordelijkheid op zich voor een betere financiering van het KFV en schonk ook het Komitee voor Frans-Vlaanderen meer aanzien in het officiële milieu in binnen- en buitenland.
Als het onderwijs van het Nederlands in Frankrijk vanaf 1970 enige erkenning begon te verkrijgen dan is dat in belangrijke mate aan zijn invloed, gezag en tussenkomsten te danken.
Tot mei 1977 is hij voorzitter van het Komitee gebleven. Om gezondheidsredenen moest hij toen ‘met een zwaar hart’ (zoals hij ons schreef) het voorzitterschap laten varen. Hij moest dit ook doen in andere verenigingen die hem ‘nauw aan het hart’ lagen o.m. ook in de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde. In het A.N.V., waar hij steeds een trouw deelnemer was geweest aan de vergaderingen van het hoofdbestuur, moest hij ook het bestuurs-lidmaatschap opgeven. De kulturele integratie Noord-Zuid was één van zijn hoofdbekommernissen en hiervoor zal zijn lidmaatschap van het hoofdbestuur van het A.N.V. zeker inspirerend en vruchtbaar zijn geweest. We weten hoezeer hij zijn opdracht in het A.N.V. ter harte nam en toch nog andere lasten op zich wou nemen.
| |
| |
Zo aanvaardde hij o.m. ook het lidmaatschap van de jury van de André Demedts-prijs en we hebben het meegemaakt hoe hij na een bijeenkomst van het hoofdbestuur van het A.N.V. in Rozendaal nog vliegensvlug naar Kortrijk gereden kwam om de juryvergadering niet te moeten missen. In alle verenigingen waar hij een voorzitters- of bestuursfunktie waarnam droeg hij zijn verantwoordelijkheid met een blezondere stiptheid, nauwgezetheid en overtuiging. Maar naast het kulturele werk, dat zijn vrije uren vulde, was er ook het harde politieke beroepswerk, zijn volle dagtaak. De zwaarste periode van dit be-roepsleven vond hijzelf de periode 1954-1968 toen hij als sekretaris-generaal van de C.V.P. 60.000 km. per jaar met zijn wagen moest afleggen, zijn rol moest spelen bij de samenstelling van de lijsten, de verkiezingspropaganda moest organizeren, radiotribunes moest verzorgen, honderden artikelen moest schrijven, enz.
Maar ook het latere parlementaire en wetgevende werk, zijn schepenambt in St.-Stevens-Woluwe en zijn taak in de Gemeentedienst hebben té veel van zijn krachten gevergd. Ook de sterkste man moest daaraan ten onder gaan, om een woord van Marnix Gijsen te gebruiken. In dit korte leven is echter een werkzaamheid samengebald die een heel lang leven waard is.
Op 23 augustus kreeg hij een staatsbegrafenis in Brugge, waarop niet alleen tal van politici, hoogwaardigheidsbekleders en ambtenaren maar ook een grote menigte vrienden en kennissen uit binnen- en buitenland aanwezig waren. De ruime St.-Salvatorskatedraal was te klein voor de kerkelijke begrafenisplechtigheid, waarvan de inhoudrijke en ontroerende homilie van Mgr. De Smedt, bisschop van Brugge, bijblijven zal. Hij typeerde vooral de mens en de kristen, zoals het trouwens hoort, en hij vermeldde ook zijn grote inzet voor volk en kultuur. Voor de rest moest de Vlaming bij deze officiële uitvaart jammer genoeg in de schaduw blijven. Aldus bracht geen enkel symbool of vlag tot uiting wat Leo als Vlaming en Nederlander bezield en bewogen had.
Het moge zijn diepbedroefde echtgenote, zijn kinderen, zijn ouders en familie een troost wezen te weten dat zijn veelzijdig werk nog lang van hem zal blijven getuigen en dat ook zijn vele vrienden hem dankbaar zullen blijven gedenken.
LUC VERBEKE
| |
‘Stichting Mathias Kemp Prijs’
Prijsvraag 1980 - Volledig Reglement:
1. | De STICHTING stelt zich tot doel de Letterkunde in de beide LIMBURGEN te bevorderen; |
2. | Zij tracht dit doel te bereiken door het uitloven en schenken van een jaarlijkse prijs voor het beste ingezonden werk, gesteld in het algemeen Nederlands of in een Limburgs dialect; |
3. | In 1980 komen voor de eerste maal een kinderboek en een jeugdroman aan de beurt zulks naar aanleiding van ‘Het Internationaal Jaar van het KIND’ (1979). Er zullen dus twee prijzen zijn! |
4. | Het kinderboek (bundel sprookjes, vertellingen of verhaaltjes) bedoeld voor kinderen van 8 tot 12 jaar, moet minstens 80 normale blz. bedragen (40 regels of 400 woorden per blz.) gedrukt of getypt. De jeugdroman (of een novelle of een verhaal) voor jongens of voor meisjes van 13 tot 16 jaar, moet minstens 100 normale blz. bedragen; |
5. | De prijzen bedragen respectievelijk 1.200 Gulden (18.000 B.F.) en 1.500 Gulden (22.000 B.F.). In totaal dus 2.700 Gulden of 40.000 B.F.; |
6. | De jury is niet verplicht een inzending voor bekroning voor te dragen wanneer deze niet voldoet aan de h.i. te stellen eisen; |
7. | De prijsuitreiking zal plaats vinden te MAASTRICHT in de maand december 1980; |
8. | Mededingers kunnen zijn:
a) | geboren en getogen Limburgers van beider kunne, waar ze ook verblijven; |
b) | niet-Limburgers, die minstens 5 jaar in Limburg woonachtig zijn. In twijfel-gevallen beslist het Bestuur; |
|
9. | Men kan maar EENMAAL bekroond worden met de Mathias Kemp Prijs! |
10. | Voor de toekenning van de prijzen komen alleen in aanmerking oorspronkelijke werken, die niet voor 1 januari 1975 verschenen zijn. Reeds officieel bekroonde werken of deze, die in opdracht van overheids- of publiekrechtelijke lichamen geschreven zijn, komen niet in aanmerking; |
11. | De werken moeten door de auteur of door zijn uitgever voor 1 juni 1980 aangetekend en in viervoud ingezonden worden aan de secretaris van de Stichting: Trudo HOEWAER, Toekomststraat, 29, 3500 HASSELT (België) -Tel. nr. 011/22.39.07; |
12. | De werken moeten ingezonden worden:
a) | onder eigen naam, wanneer ze reeds geheel of grotendeels gepubliceerd zijn; |
b) | onder motto in alle overige gevallen. Dit motto moet vermeld worden op het werk zelf en tevens op een gesloten envelop, waarin zich naam en adres van de auteur bevinden; |
|
13. | 13.Bij de inzending dient een door de schrijver ondertekende verklaring gevoegd te worden waarin voorkomen:
a) | naam en voornamen en adres alsmede datum en plaats van geboorte; |
b) | een bevestiging dat men op de hoogte is van dit reglement en dat men instemt met zijn voorwaarden; |
|
14. | De kopij moet, indien niet reeds gedrukt, duidelijk leesbaar getypt zijn, eenzijdig, met interlinie en voorzien van een kantlijn van ten minste 2 cm.; |
15. | Gedrukte en getypte exemplaren zullen, na de beslissing van de jury, aan de inzenders teruggezonden worden; |
16. | Tegen de uitspraak van de jury is geen verhaal mogelijk! |
17. | Voor de prijsvraag 1980 zal het BESTUUR andermaal, zoals voorheen, competente en eerlijke juryleden aan-stellen, wier objectief oordeel boven elke verdenking verheven is!
De namen van die juryleden zullen eerst na sluiting van de termijn van inzending bekend gemaakt worden. |
18. | Door of namens de inzenders mag met de juryleden niet gecorrespon-deerd worden of op een andere wijze contact opgenomen m.b.t. de prijs-vraag. Een poging tot beïnvloeding van een jurylid heeft uitsluiting van mededinging tot gevolg; |
19. | Bestuurs- en juryleden zijn van deelneming uitgesloten; |
20. | Alle correspondentie moet gericht worden aan de secretaris van de STICHTING. |
Namens het BESTUUR,
De Secretaris, |
Trudo HOEWAER |
(Hasselt) |
De Voorzitter, |
Drs. Jef NOTERMANS |
(Maastricht) |
P.S.: Dit jaar (1979) is de roman aan de beurt.
De prijs bedraagt: 2.500 Gulden (37.000 B.F.).
De werken, die de laatste 5 jaar verschenen zijn komen hiervoor in aan- | |
| |
merking. Ze mogen dus niet verschenen zijn vóór 1 januari 1974! Ze moeten vóór 1 oktober 1979 aangetekend en in viervoud ingezonden worden aan de secretaris van de STICHTING.
| |
Alfred Mozer overleden
Onlangs overleed op 74-jarige leeftijd Alfred Mozer. Toch nog eerder dan velen hadden gedacht. Hij leed reeds geruime tijd aan een ongeneeslijke ziekte. Op 21 april van dit jaar reikte dr. jur. G.R. Piryns aan Alfred Mozer in het stadhuis van Maastricht een Visser-Neerlandiaprijs voor persoonlijke verdiensten uit.
‘U bent nu een ambteloos burger, maar u was oud-ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen te Brussel. Het is niet daarvoor dat u vandaag wordt gehuldigd. U ontvangt een Visser-Neerlandiaprijs voor uw activiteit een beter begrip tot stand te brengen tussen de volkeren en voor uw stuwende kracht bij de verwezenlijking van een Verenigd Europa, niet alleen tijdens, maar nog lang na uw ambtstermijn’, aldus dr. Piryns. Na een opsomming te hebben gegeven, in grote lijnen, van het vele werk van Alfred Mozer, besloot dr. Piryns met de woorden: ‘Het is een eer voor het Algemeen-Nederlands Verbond u deze Visser-Neerlandiaprijs te mogen uitreiken en uw onbaatzuchtige inzet voor een groot ideaal tot voorbeeld te stellen’.
| |
‘Het onderwijs in het Nederlands, het Nederlands in het onderwijs’
Onder deze titel houdt het Genootschap Onze Taal dit maal het jaarlijkse congres. Men komt samen in Den Haag in het Congresgebouw op zaterdag 17 november, 's morgens om half elf. De inleiders zijn de heren CM. Bolle, J.S. ten Brinke, H. Smit en H.J.L. Vonhoff.
| |
Algemene vergadering A.N.V. 1979
Op zaterdag 9 juni werd in Roosendaal, in restaurant ‘Vrouwenhof’, de Algemene Vergadering 1979 van het A.N.V. gehouden. Wegens verhindering van de algemeen voorzitter, prof. dr. H. Fayat, stond de vergadering onder leiding van dr. jur. G.R. Piryns, voorzitter Vlaanderen. De vergadering stond hoofdzakelijk in het teken van het voorstel statutenwijziging dat na afloop van de discussies met algehele instemming werd aanvaard. In de Algemene Vergadering van 1976 in Antwerpen werd aan het hoofdbestuur de opdracht verstrekt een structurele binding van de werkgroepen met het hoofdbestuur te verwezenlijken. In de Algemene Vergadering van 1977 werd besloten aan de statutaire Algemene Vergadering een structuur te geven, waardoor alle levende geledingen van het Verbond aan bod zouden komen, alsmede een soepeler regeling te treffen voor het hoofdbestuur en het dagelijks bestuur om noodsituaties te voorkomen waarbij de bestuursorganen door een samenloop van omstandigheden geblokkeerd zouden worden. In dezelfde bijeenkomst werd besloten prof. dr. Fayat het algemeen voorzitterschap aan te bieden, die op 1 januari 1978 daaraan gevolg gaf. In de Algemene Vergadering 1978 kwamen de voorstellen aan de orde maar konden, wegens gebrek aan tijd niet geheel en al worden behandeld. Daarna werden de voorstellen tot statutenwijziging getoetst aan de nieuwe voorschriften van het verenigingsrecht in Nederland. In het hoofdbestuur werden de heren lic. M. Cantrijn en J.A. Volleberg gekozen. De vergadering stelde het jaarverslag vast en gaf haar goedkeuring aan het financieel beleid, zoals in de jaarstukken vermeld. De vergadering werd bijgewoond door de vice-voorzitter van de afdeling Kaapstad, ir. Th. J. Metzlar.
| |
Luidt de doodsklok over onze woordenboeken?
Onder bovenstaande titel verscheen in ‘Onze Taal’ een artikel, opgenomen in het juli-augustus nummer van dit jaar, dat grote belangstelling mocht ondervinden in de Nederlandse pers. En zeker niet ten onrechte. Het was een bijdrage van de heer A. Rothaert uit Luxemburg.
De bijdrage begint met een verwijzing naar een artikel van de redactie van het tijdschrift, waarin eerder in het jaar over de doelstelling van het Genootschap ‘Onze Taal’ werd geschreven, te weten: ‘Ons genootschap stelt zich als doel verspreiding van de kennis van het Nederlands en bevordering van een goed en doelmatig taalgebruik’ en voorts nog ‘Onze Taal richt zich in het bijzonder tot degenen die in hun beroep veel met taal te maken hebben: onderwijzend personeel, journalisten, ambtenaren, ouders die hun kinderen leren praten enz.’? Jammer genoeg, aldus de heer Rothaert, ontbreken in deze opsomming de vertalers, en meer in het bijzonder de vertalers bij de Europese Gemeenschappen die, doordat zij uitsluitend in hun moedertaal vertalen, een belangrijke rol spelen in de spraakmakende gemeente! Over hun specifieke noden, en dan vooral op het gebied van de woordenboeken, roerde de schrijver de trom.
Zijn artikel luidde als volgt. Een ieder zal het met mij eens zijn dat ‘goede’ woordenboeken onontbeerlijke arbeidsin-strumenten vormen voor vertalers. Toch vrees ik dat het in een nabije toekomst om allerlei redenen praktisch onmogelijk zal worden ‘goede’ woordenboeken te maken. Dat geldt vooral voor verklarende woordenboeken, maar zeker voor vertalende. De situatie mag dan thans nog tamelijk rooskleurig zijn waar het gaat om belangrijke talen als Spaans, Engels, Frans en Duits. Voor ‘kleinere’ of moeilijker talen als Italiaans, Deens, Grieks, Arabisch, Russisch of Turks staan wij al bijna voor een catastrofe. Ik wil hier ook niet uitwijden over bedrieglijke ‘herdrukken’ als bij Gallas' Standaard Groot Frans-Nederlands, Nederlands-Frans Woordenboek, Dentici's Italiaans-Nederlands, Nederlands-Italiaans Handwoordenboek en de bevreemdende historie met van Goor's Deens Woordenboek, om over vele andere nog te zwijgen. Het is een feit - en daar moeten wij misschien de uitgevers gelijk geven - dat het maken en bijhouden van dergelijke woordenboeken voor een klein taalgebied als het onze niet meer rendabel is. (Is het dan niet betreurenswaardig dat nog even dure als waardeloze woordenboeken op de markt komen? Hier zou een behoorlijke verbruikerscontrole op zijn plaats zijn.).
Nog slechter gesteld is het met de technische woordenboeken en vakwoorden-boeken. De historie van het luchtvaarttechnisch woordenboek, opgenomen in 1977 in ‘Onze Taal’ is in dit opzicht welsprekend genoeg. Opvallend is ook het ontbreken in het Nederlands van kleine praktische lexica op velerlei gebieden - zo overvloedig te krijgen in het Duits en Engels - die, ook al zijn zij eentalig, soms zeer nuttig zijn.
Hoe kan nu worden voorkomen dat het in de toekomst op het gebied van de woorden- | |
| |
boekmakerij tot een noodsituatie komt? In de eerste plaats kan men denken aan een hechte samenwerking tussen gespecialiseerde uitgevers met het doei de kostprijs te drukken. In plaats twee of meer elkaars beconcurrerende woordenboeken uit te geven zouden zij er samen voor kunnen zorgen dat degelijke werken het licht zien en dat die regelmatig worden bijgewerkt. Als dat niet mogelijk is, dan zou de overheid - door middel van subsidiëring - kunnen bewerkstelligen dat behoorlijke woordenboeken tot stand komen of is het onvoorstelbaar dat Nederland en België samenwerken aan een standaard-woordenboek voor het Frans, het Duits, het Engels, om nog maar de belangrijkste talen te noemen die ook in het onderwijs een grote rol spelen? Hier zouden belastinggelden goed besteed zijn! Ten derde is het niet ondenkbaar dat de Europese Gemeenschappen, afnemers in het groot van allerlei woordenboeken (meer dan 1900 taalkundigen in dienst), opdracht geven bepaalde woordenboeken te maken. Nu reeds moeten zij hun toevlucht nemen tot terminologiebureau's om het ontbreken van vakwoordenboeken in de gemeenschapstalen goed te maken! Tenslotte mag men niet uit het oog verliezen dat de computer op dit gebied een steeds belangrijker rol zal gaan spelen. In Amerika zijn reeds draagbare computerwoordenboekjes op de markt die wel eens van ‘gadget’ tot echt arbeidsinstrument kunnen uitgroeien. Een computer kan tevens de kosten van verbetering en bijwerken verlagen als hij verbonden is met een digiset-druksysteem. Hier liggen werkelijk mogelijkheden voor de toekomst.
Aangezien het voor een enkeling haast niet meer mogelijk is een woordenboek samen te stellen, zal men in de toekomst een beroep moeten doen op goed op elkaar ingespeelde teams. Samenwerking is hier het hoogste gebod om geld en tijd te sparen en verwarring te vermijden. Ook de docenten Nederlands aan buitenlandse universiteiten zouden daartoe een nuttige bijdrage kunnen leveren.
Als conclusie kunnen wij zeggen dat voor het Nederlandse taalgebied de situatie op de markt van de woordenboeken weinig hoopgevend is.
| |
Rechtzetting
Tot onze spijt zijn in ‘Neerlandia’, 1979, nr. 2, twee foutjes geslopen. Onder de boekbespreking ‘Internationale macht en interne autonomie’ stond foutief als ondertekening Lod. S. Beurth, wat moet zijn Lod. S. Beuth (blz. 64).
In de rubriek ‘Lezers schrijven’ werd de inzender vermeld als G.J.M. Mortman, wat moet zijn G.J.M. Kortman.
| |
Brussel ontdekken
De creatieve en dynamische VERENIGING VAN VLAAMSE LEERKRACHTEN heeft een paar initiatieven genomen met de bedoeling dat leerkrachten en leerlingen (en hun ouders) de oude hoofdstad der Nederlanden opnieuw zouden ontdekken, er op verkenning gaan en een inzicht krijgen in de problematiek van de duizendjarige stad. Het is de overtuiging van V.V.L. dat de laatdunkende houding die vele Vlamingen zich hebben eigen gemaakt, wanneer ze het over Brussel hebben, grotendeels verantwoordelijk is voor het ontbreken van een Vlaamse aanwezigheid in Brussel. Het is de hoogste tijd dat wij Brussel Ieren kennen, dat wij er wandelen, de stad positief benaderen en als onze stad liefhebben. Het Milleniumjaar was voor de V.V.L. dan ook aanleiding tot twee belangwekkende publikaties. In de eerste plaats is er de lestekst BRUSSEL, tot stand gekomen onder redactie van Joris Dedeurwaerder en met medewerking van Paul de Ridder, Stefan Elens, Reej Masschelein, Joris Sleebus en Jules Sporen. (Reeks Geschiedenis en Wetenschappen, nr. 9, uitgave Internationale Drukkerij en Uitgeverij Keesing n.v., Keesinglaan 2-20, 2100 Deurne. Prijs 20 fr. - f. 1,5. Een bestelling van minder dan 10 lesbrieven wordt niet uitgevoerd). Vooreerst wordt aandacht gewijd aan de taalproblematiek en de organisatie van het Vlaams leven te Brussel. Een ‘Kleine Brusselse Encyclopedie’ bevat een schat van gegevens over de nationale en internationale betekenis van de hoofdstad. Vervolgens zijn er hoofdstukken over de demografische ontwikkeling en de ruimtelijke ordening. Tenslotte wordt op de laatste vier blad-zijden een ‘staalkaart van Vlaamse aanwezigheid in Brussel’ gebracht, van Ruusbroec tot Marcel Poot!
Tegelijkertijd publiceert de V.V.L. in eigen beheer, OP STAP IN BRUSSEL, een kleine wandelgids van de hand van Lode Ureel en Ludo Frateur. (Besteladres: Schermerstraat 32, 2000 Antwerpen, prijs 30 fr.). De uitgave bevat ter inleiding een beknopt overzicht van de Brusselse geschiedenis. De wandeling, met talrijke tips voor bezoeken allerlei, leidt zowel door de oude middeleeuwse stad als door de barokke wijken, met aandacht voor de Art Nouveau, het volksleven en de ruimtelijke (wan)orde! Afzonderlijke hoofdstukken belichten de rijkdom van de Grote Markt en het Koningsplein.
De V.V.L. voegde op zaterdag 15 september de daad bij het woord. De nieuwe publikaties werden die dag blijmoedig ingewandeld door een honderdtal leerkrachten.
| |
Schrijvende lezers
Rika de Backer
In het gesprek met Minister Rika de Backer (Neerlandia, nr. 1, 1979) zegt Mevrouw De Backer o.m.: ‘In de Gulden Sporenslag vochten wij (Vlamingen) nog samen met de Walen tegen de Fransen’.
Dat Mevrouw De Backer, in haar ambt van Belgisch minister de officiële geschiedenisboekjes napraat, daar zou geen mens van opgekeken hebben, ware het niet geweten dat zij een historische vorming genoten heeft. Haar ongenuanceerde uitspraak over de Slag bij Kortrijk in 1302 had ze beter achterwege gelaten.
Het komt mij niet toe Mevrouw De Backer terecht te wijzen. Wel zou ik graag een fragment citeren uit een lezersbrief van de heer J. PEETERS uit Antwerpen, verleden jaar in ‘De Standaard’ gepubliceerd onder de titel ‘Namenaars’.
‘Voor de zoveelste maal moet ik het sprookje weerleggen van de zgn. 4.000 Namenaars, die mee streden in de Gulden-sporenslag. Vroeger sprak men van 800 Namenaars, nu zijn het er al 4.000 (Pro Belgica: tegen regionale vitterijen. De Standaard van 19-20-21 juli). Binnenkort zal men zeggen dat Namen de Guldensporenslag won. Welnu, deze 800 zgn. Namenaars waren Duitsers, soldeniers van de markgraaf van Namen, Jan van Vlaanderen, zoon van Gwijde van Vlaanderen. Zij stonden onder het bevel van de Duitse graaf van Katzenellenbogen. Namen bezat geen staande leger. Bovendien namen die soldeniers niet deel aan de slag, zij bleven achter de slagorde. En Namen telde nog niet eens 3.000 inwoners’.
Daarmee zal over de Sporenslag wel niet alles gezegd zijn, maar het zal geen kwaad kunnen dat Uw lezers ook eens zo'n klok horen luiden, mocht zulks nog niet gebeurd zijn.
S. CASSEYAS Ronse
|
|