pen door de voortreffelijke begeleiding van de directeur van het Instituut en zijn staf, die de stipendiaten niet alleen hulp bieden bij de studie, maar hun ook de weg wijzen om andere bronnen voor hun studie aan te boren. Verder mag ik, aldus de staatssecretaris, in dit verband niet vergeten de voortreffelijke bibliotheek te noemen waarover het Instituut beschikt.
‘Ik weet zeker dat een groot aantal Nederlandse wetenschappers hun verblijf in Rome als een belangrijke fase in hun wetenschappelijke loopbaan beschouwen, daar zij in Rome de eerste aanzet daartoe hebben kunnen geven. Daarnaast moet ik de postacademicale cursussen voor middelbare docenten vermelden, die onder leiding van het Instituut hun kennis komen verdiepen; een activiteit, die meer en meer waardering ondervindt’.
Naast deze bemiddelende diensten, welke aan studen
Staatssecretaris G.C. Wallis de Vries van CRM, die bij de viering van de 75ste verjaardag van het Nederlandse Instituut de feestrede hield.
ten en het onderwijs worden geboden, zo vervolgde de staatssecretaris, kent het instituut het eigen wetenschappelijk onderzoek, waarvan de resultaten voor de thuisblijver even belangrijk zijn. Om te beginnen met de oudste afdeling van het Instituut, de afdeling geschiedenis, waarvan thans dr. Kessel het hoofd is. Deze afdeling kreeg als officiële opdracht mee het toegankelijk maken en het bewerken van de Romeinse archieven, voorzover van belang voor de geschiedenis van Nederland en de Nederlanders, met name kunstenaars en geleerden, in Italië.
‘Voor wat de kunsthistorische afdeling betreft, die aan de zorgen van de directeur, prof. Schulte Nordholt, is toevertrouwd, herinner ik voor het moment alleen aan het hernieuwde onderzoek naar de Nederlandse kunstenaars, die zich van 1600 tot 1725 in Rome bevonden.
De archeologische afdeling, die later aan het Instituut verbonden werd, om exact te zijn nu 16 jaar geleden, en waar dr. Stibbe de scepter zwaait, is in de laatste jaren tot grote ontplooiing gekomen.
In 1977 was het Instituut zo gelukkig een voorlopige toezegging te krijgen om te graven op een der belanqrijkste punten van Latium op de plaats waar de stad Satricum lag. Hoe succesvol dit project, waaraan ook tal van studenten met een CRM-beurs hebben deelgenomen, tot op heden verliep weet een ieder. Ik hoef u maar de spectaculaire vondst in herinnering te brengen van de inscriptie in archaisch Latijn op een blok stufsteen, dat indertijd bij de heropbouw van de opgegraven tempel is gebruikt.’