Taalkundige aspecten
In de regio die gevormd wordt door de departementen Nord en Pas-de-Calais, wonen twee taalgemeenschappen, waarvan de ene Romaans en de andere Germaans van oorsprong is. Dit samenleven (en dat is al het geval sinds het midden van de 5e eeuw) heeft zowel de tweetaligheid als de taalkundige wisselwerking bevorderd. In het vorige jaarboek heeft prof. Van Hoecke een overzicht gegeven van dit laatste verschijnsel tussen het Picardisch en het Westvlaams. In een vervolgbijdrage, die in dit jaarboek is opgenomen, onderzoekt hij het proces van de geleidelijk voortgaande standaardisering van het Frans als algemeen aanvaarde cultuurtaal, zoals dat zich afspiegelt in de teksten in het Franse Noorden, waarbij hij vooral aandacht schenkt aan de invloed die het Picardisch en het Nederlands hierbij hebben uitgeoefend.
Van een geheel andere aard is de bijdrage van drs. Hugo Ryckeboer; het onderwerp van zijn studie is ‘Het Vlaams van de Franse Westhoek in het geheel van het Nederlandse taalgebied’. Veel bewoners van deze streek beschouwen hun taal als een geïsoleerde taal, die alleen maar in hun directe omgeving gesproken wordt. Eensdeels is dat een gevolg van het feit dat de Franse cultuurtaal totaal vreemd is aan hun dialect, anderdeels komt dat door het vrijwel ontbreken van elke binding met het Nederlandse taalgebied. Toch is Frans-Vlaanderen daarvan steeds deel blijven uitmaken, zowel uit historisch als taalkundig oogpunt. Aan de hand van een groot aantal voorbeelden schetst de schrijver een duidelijk beeld van deze verbondenheid. Daarbij wijst hij op het opmerkelijke verschijnsel dat er in het Frans-Vlaams nog woorden voorkomen, die al lang niet meer te horen zijn in West-Vlaanderen, maar wel deel uitmaken van de algemeen-Nederlandse woordenschat.
De derde taalkundige bijdrage is van de in leper woonachtige inspecteur Nederlands, Cyriel Moeyaert. Hij doet daarin verslag van zijn onderzoek naar het gebruik van ‘De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk, eind van de 19e eeuw’. Voor het samenstellen van de gebruikelijke lijst van woorden en begrippen heeft hij deze keer uitsluitend gebruik gemaakt van het kasboek van de wagenmakersfamilie Verhille uit Godewaersvelde. Hoewel het onderwijs in het Nederlands op school al vanaf 1853 verboden was, heeft de eigenaar toch tot 1895 (het jaar waarin hij de zaak aan zijn zoon overdeed) zijn zakelijke aantekeningen in deze taal gemaakt. Naar aanleiding van het taalgebruik wijst de schrijver op twee kenmerken, n.l. de grote, vaak schilderachtige woordenrijkdom én het