Onderwijsperikelen in Nederland
De Nederlander heeft een warme belangstelling voor het onderwijs. Vergelijkingen met het buitenland wijzen uit, dat het op een uitstekend peil staat. Hoewel velen menen dat het proces van vervlakking ook het schoolwezen heeft aangetast tot en met het wetenschappelijk onderricht. De interesse blijkt ook thans. Er gaat geen dag voorbij of de kranten en de televisiejournaals berichten over discussiebijeenkomsten, actieplannen, protestbijeenkomsten en bij tijd en wijle over demonstratieve optochten. Waarmee een stukje onvrede aan het daglicht komt. Er heerst bezorgdheid over de kwaliteit van het onderwijs, over de opleiding en de sociale positie van de leerkrachten, over de grootte van de klassen. Het ene vraagstuk is nog ingewikkelder dan het andere. Zo nu en dan komen de overheid en de vakorganisaties, de schoolbesturen en de ouderverenigingen scherp tegenover elkaar te staan. De botsing van de meningen is vaak een gevolg van de uiteenlopende wijze waarop het ‘onderwijsveld’ wordt geobserveerd. Men beoordeelt vanuit verschillende gezichtshoeken, al naar gelang men verantwoordelijk is voor het beleid, voor de klas staat of zich zorgen maakt over het kind op school. Evenmin zijn de vele veranderingen in het maatschappelijk leven daaraan niet vreemd. In de gezinnen hebben zich nieuwe verhoudingen ontwikkeld. De gezagsverhoudingen van vroeger zijn niet te vergelijken met die van nu. De een ziet het zwart-wit en wijst alle vernieuwingen van de hand. De ander holt voort, zonder acht te slaan op wat in het verleden als waardevol werd beschouwd. Zij, die het geheel van het maatschappelijk gebeuren wat genuanceerder zien, maken niet de meerderheid uit. Om dan over de politieke aspiraties nog maar te zwijgen. Het zou misschien allemaal nog een beetje meevallen, wanneer er voldoende geld in het laadje was. Maar daar wringt nu juist de schoen. Het meest nijpende probleem dat het onderwijs schade toebrengt en in het bijzonder een jongere generatie,
die vol enthousiasme aan het werk wil gaan, is de werkloosheid. Er zijn in Nederland 10 000 werkloze kleuterleidsters, onderwijzers en onderwijzeressen. En dan is er nog het leger van jonge leraren en academici, dat nauwelijks een kans heeft in het arbeidsproces te worden opgenomen.
Minister dr. Pais van Onderwijs en Wetenschappen heeft een nieuw plan ontvouwd. Het beoogt een verlaging van de leerlingeschaal voor het kleuter-, het lager en het buitengewoon onderwijs. Geen 31 maar 30 leerlingen per klas. Het is een ge-ringe daling, maar het betekent wel dat er 1650 arbeidsplaatsen worden geschapen. In totaal heeft de bewindsman 2500 plaat-sen op het oog. Want hij wil 878 leerkrachten inschakelen voor het onderwijs aan anderstalige kinderen. De totale kosten bedragen 150 miljoen gulden.
De bewindsman heeft met het indienen van zijn plannen de wind mee. Verlaging van de leerlingenschaal komt aan de kwaliteit van het onderwijs ten goede. Daarop is vaker gewezen. Zowel de leerlingen profiteren hiervan als de leerkrachten. Voor de omvorming van het kleuter- en lager onderwijs tot een basisonderwijs voor de kinderen van 4 tot 12 jaar is uitbreiding van het personeel een voorwaarde. Voorts komt de minister met zijn plan geheel in het straatje van het kabinetsbeleid, dat hoge prioriteit toekent aan het scheppen van arbeidsplaatsen.
De minister heeft geen overweldigende hulde van de vakorganisaties in ontvangst kunnen nemen. Men verweet hem voor discussie niet open te staan. Wel of niet aanvaarden was zijn opvatting. Althans zo werd ons van de zijde van de NFO medegedeeld; de Nederlandse Federatie van Onderwijsvakorganisaties. Nu zijn vakorganisaties in de eerste plaats bedoeld om de sociale belangen van hun leden te behartigen. Maar het wil niet zeggen dat men in die regionen geen hart heeft voor het onderwijs in zijn totaliteit. Een dergelijk verwijt zou ongepast zijn. We merkten eerder op, dat de problematiek uit verschillende gezichtshoeken wordt bestudeerd.
En dan laat het zich aanzien dat de vakorganisaties de klemtoon leggen op de positie van de leerkrachten. Het plan om meer arbeidsplaatsen te scheppen is door de NFO toegejuicht. Daar niet van. Minister Pais had met het onderwijs aan anderstalige leerlingen wel tot 1980 kunnen wachten en het thans beschikbare geld kunnen besteden voor een betere opleiding, aldus de NFO.
Van een geheel andere orde is een recent voorstel van minister Pais en staatssecretaris Hermes meer reikwijdte te geven aan het bijzonder onderwijs in de toekomstige basisscholen. Kern van het voorstel is het bijzonder onderwijs de vrijheid te laten zelf scholen te bouwen. Het is een tegemoetkoming in de kosten van huisvesting. In het wetsontwerp van de vorige minister, dr. Van Kemenade, waren die taken aan de gemeenten gegeven. Hiertegen rees verzet, vooral in de kringen van het CDA en de onderwijsorganisaties van het bijzonder onderwijs. De bewindslieden willen met hun voorstel de planning van scholen nader tot de burgerij brengen. De gemeenten krijgen meer zeggingsmacht. In het wetsontwerp van het vorige kabinet kwam het ontwerpen van plannen voor scholen voor de verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. In het voorstel is het aan de gemeenteraden toegekend plannen te ontwerpen.
Bij de presentatie van het plan bleek dat invoering van de nieuwe basisschool in 1983 nog onzeker is. De overgangswetgeving schijnt een vertragende factor te worden. In het wetsontwerp werd een scholenplan voor drie jaar genoemd. In de nota van wijziging spreekt de minister zich uit voor een jaarlijks onderzoek of een school kan worden gesticht. De gemeentebesturen kunnen de schoolbesturen verplichten de schoolruimte te bestemmen voor onderwijskundige activiteiten. Minister Van Kemenade wilde destijds de gebouwen ook benutten voor culturele en maatschappelijke doeleinden buiten het onderwijs. De vroegere ouderverklaringen, die van de baan waren, komen in het nieuwe voorstel weer aan bod. Een gemeenteraad is gehouden een bijzondere school in het scholenplan op te nemen, wanneer mag worden aangenomen dat het minimum aantal leerlingen wordt bereikt.
Wanneer de begrotingen van het openbaar onderwijs in de gemeenten worden overschreden dan worden die bedragen automatisch toegekend aan de bijzondere scholen. In het wetsvoorstel wilde minister Van Kemenade die uitkeringen beperken tot de voorzieningen voor het onderwijs. In de nota van wijziging wordt bepleit deze gelden ook te benutten voor andere voorzieningen als het onderhoud van de scholen.
Het laatste woord is aan het parlement.
GEERT GROOTHOFF