| |
| |
| |
Van Noord en Zuid
Dr. Gerrit Borgers zegt Letterkundig Museum in Den Haag vaarwel
Met dit opschrift is allesbehalve gezegd dat dr. Gerrit Borgers voortaan geen binding meer zou hebben met het Letterkundig Museum in Den Haag. En allerminst dat zijn belangstelling voortaan niet meer naar dit instituut zou uitgaan. Het betekent dat dr. Borgers zijn functie als hoofdconservator heeft neergelegd. Hij is onlangs benoemd tot hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam in de moderne letterkunde. Ongeveer 25 jaar is hij aan het Letterkundig Museum verbonden geweest. Zijn ijveren heeft het museum tot een begrip gemaakt.
Het begon meer dan vijftig jaar geleden. De archivaris van het Haags Gemeentemuseum, de heer W. Mol, richtte zich in 1923 tot de hem bekende schrijvers. Hij vroeg om in het bezit te worden gesteld van manuscripten en handschriften. Dertig jaar later werd in het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling georganiseerd, onder de titel ‘De Nederlandse letterkunde in honderd schrijvers’. Deze expositie was de aanleiding tot de oprichting van het huidige museum. Dr. Gerrit Borgers werd de conservator. Speurwerk was hem niet onbekend. Hij was bezig in die tijd met het verzamelen van brieven, notities, manuscripten en artikelen van de schrijver, journalist en kunsthandelaar èn flamingant Paul van Ostaijen. In 1971 promoveerde Gerrit Borgers op Van Ostaijen. Het verzamelen van deze aantekeningen bracht Borgers in contact met het Museum voor het Vlaams Cultuurleven. Als redactie-secretaris van het letterkundig tijdschrift ‘Podium’ beschikte hij toendertijd reeds over tal van contacten. Het museum is gevestigd in een pand in de Juffrouw Idastraat in Den Haag. Er zijn leeszalen, een documentatiezaal en een afdeling knipsels. Over enkele jaren verhuist het museum naar een modern pand, naast het bouwwerk waarin de Koninklijke Bibliotheek straks wordt ondergebracht bij het Haagse Centraal Station. Alles wat op het terrein van de Nederlandse letterkunde van belang is kan men in het museum vinden, behalve materiaal van vóór 1750.
Dr. Borgers heeft ook een aandeel gehad, als adviseur, voor de samenstelling van de ‘Lexicon van de moderne Nederlandse Literatuur’, waarvan de ondertitel luidt: ‘Biografische en bibliografische gegevens van bijna 500 auteurs uit België, Friesland en Nederland’.
| |
Eerste ‘Noord-Zuid-trofee’ voor voor BRT/VARA co-produktie ‘Tussen wal en schip’
Met het doel de kwaliteit te stimuleren van Nederlandstalige radio- en televisieprogramma's, gebaseerd op co-produkties tus-sen de Belgische Radio en Televisie (BRT) en de Nederlandse zendgemachtigden, werd op 10 mei 1978 de Stichting Co-produktieprijs BRT/Nederlandse zendgemachtigden in het leven geroepen, die eens in de twee jaar de ‘Noord-Zuid-trofee’ zal toekennen.
Tijdens een recente bijeenkomst van de jury, samengesteld uit Vlaamse en Nederlandse tv-critici, te weten: Huib Dejonghe (De Standaard), voorzitter van de jury, Willy Courteaux (Weekblad Humo), Hugo Meert (Het Laatste Nieuws) en Rob Jans (TV-Ekspres) van Vlaamse zijde en Paul van Beckum (Haagsche Courant), Herman Hofhuizen (Brabant Pers), Wim Jungman (Het Parool) en Hans van Reijsen (Algemeen Dagblad) van Nederlandse zijde, werd besloten dat voor de jaren 1977 en 1978 ‘Noord-Zuid-trofee’ zal worden uitgereikt aan de BRT en de Vara voor de derde aflevering ‘Varen is leven’ uit de achtdelige televisieserie ‘Tussen wal en schip’. Bovendien besliste de jury de ‘Noord-Zuid-trofee’ voor de radio-co-produkties niet toe te kennen.
De uitreiking van de prijs zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen datum in Antwerpen.
| |
Motivering van de jury
Het trof de jury dat in bedoelde periode slechts een zeer gering aantal programma's ten volle voldeed aan de normen die minimaal moeten gelden voor toekenning van een co-produktieprijs. Daarenboven gaf het gemiddelde niveau der te beoordelen programma's de jury weinig aanleiding tot juichtonen. Voorts sprak de jury de hoop uit dat bij een eerstvolgende gelegenheid (begin 1981) een ruimere keuze kan worden gemaakt uit co-produktieprogramma's in de diverse categorieën.
Wat het te onderscheiden televisieprogramma betreft: de grootst mogelijke meerderheid binnen de jury was van mening dat daarvoor in aanmerking kwam de Vara/BRT-produktie ‘Tussen wal en schip’.
De jury kwam tot dit oordeel omdat de serie, handelende over het leven en de zorgen van Nederlandse en Vlaamse binnenschippers en hun gezinnen, niet slechts als een terecht succesvolle tv-serie mag worden beschouwd, maar vooral omdat de serie mag gelden als een voorbeeld voor vruchten dragende co-produktie.
De research die vereist was om als tv-makers vertrouwd te raken met de problematiek en de sociale achtergronden van de binnenvaart werd verricht door een Vlaams/Nederlands team. De serie werd in nauwe onderlinge samenwerking geschreven door twee auteurs met Vlaamse en twee met Nederlandse achtergrond. Vlaamse acteurs speelden in de serie de rollen van de Vlaamse personages, Nederlanders die van Nederlandse. Ook op alle andere niveaus en in alle sectoren van produktie van de serie was sprake van zulk een samenwerking, dat gehoopt moet worden dat het niet bij deze ene keer moge blijven. Zulks om artistieke redenen maar ook om financiële. Naar verluidt was met deze acht delen een bedrag gemoeid van ruim één miljoen gulden (15.000.000 Bfr.); een som gelds die ver uitgaat boven het budget dat, zelfstandig opererend, de BRT of een van de Nederlandse zendgemachtigden zich voor zo'n serie zou kunnen permitteren.
Naar het oordeel van de jury voldeden in de sector radio geen programma's aan de normen die bij de beoordeling van een co-produktie moeten worden aangelegd. Dat geldt niet alleen voor het begrip co-produktie, maar ook voor de kwaliteit 6daarvan. De jury heeft dan ook moeten besluiten de ‘Noord-Zuid-trofee’ voor radio dit jaar niet toe te kennen. Gezien het streven van de Stichting: stimulering van de kwaliteit van Nederlandstalige radio- en televisieprogramma's, gebaseerd op co-produkties, is het misschien goed nog eens te benadrukken waar het ook bij de radioprogramma's om gaat, zonder concrete programmavoorstellen te doen. Dat behoort uiteraard niet tot de competentie van de jury, die bovendien van mening is dat de inbreng zich niet slechts mag beperken tot het samenvoegen van een Vlaamse en een Nederlandse bijdrage met betrekking tot het gekozen onderwerp, zoals in de aangeboden radioprogramma's werd gedemonstreerd. De behandeling van het onderwerp, zowel wat betreft de redactionele aanpak, de techniek, de presentatie, als de artistieke en/of informatieve vormgeving, dient gemeenschappelijk, dat
| |
| |
wil zeggen in één team, te gebeuren. Zowel in Nederland als in Vlaanderen worden regelmatig radioprogramma's gemaakt waarin creatief gebruik wordt gemaakt van recente verworvenheden van de hedendaagse technische radiofonische expressiemogelijkheden. Het is de wens van de jury dat dit soort produkties niet beperkt zal blijven tot individuele creaties maar dat ook bij het maken van co-produkties van zulk een creatieve stijl blijk wordt gegeven. Pas dan is aan het begrip co-produktie recht gedaan. De jury is voorts van mening dat er voldoende onderwerpen voorhanden zijn die een gemeenschappelijke belangstelling garandereruen die met name zijn gericht op het dagelijkse actuele gebeuren in Noord en Zuid. De ingezonden programma's waren, afgezien van een al te traditionele benadering, ook zodanig elitair van opzet dat zij hun doel voorbij schieten. De jury hoopt dan ook dat in de komende twee jaar in die richting vruchtdragend werk wordt verricht.
| |
Herdenking Unie van Utrecht
De herdenking van de Unie van Utrecht (23 januari 1979) is onlangs met een plechtige samenkomst in de Utrechtse Domkerk gevierd. Een niet-alledaags gezelschap was bijeen: koningin Juliana, de prinsessen Beatrix en Margriet met hun echtgenoten, diplomaten, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, vertegenwoordigers van het provinciaal en gemeentebestuur en tal van andere gasten. Met deze bijeenkomst werd een reeks van evenementen, uitgestrekt over een periode van vijf maanden, ingeluid. Een feestelijk karakter van de herdenking van het defensief bondgenootschap van de Nederlandse gewesten tegen de Spaanse overheersing in de zestiende eeuw.
Eén van de inleiders, de Utrechtse historicus prof. dr. J.C. Boogman, nam in zijn inleiding toch iets van de glans van de viering weg. Prof. Boogmans beschouwde de Unie nauwelijks als een werkelijk pogen de toenmalige gewesten tot een eenheidsstaat te smeden. Eerder was, volgens de hoogleraar, het tegendeel waar. Men was er eerder op uit de macht van de gewesten en de steden te versterken. Het was slechts de dreiging van de oorlog die samenbracht. ‘Viel die druk in een langere vredesperiode weg en was de stoom dus van de ketel, dan ging de staatsmachine haperen en bleek het gevaar van politieke stagnatie en desintegratie levensgroot. In de achttiende eeuw zou dit alles op heel trieste manier bewaarheid worden. Toen bleek dat de eertijds zo glorieuze republiek zichzelf had overleefd. Hetzelfde kan gezegd worden van de door velen hoogvereerde Unie van Utrecht’.
In het vervolg van zijn referaat tekende prof. Boogman aan, dat de ondertekening van de Unie wel een hoogtepunt is geweest in de Nederlandse staatsvorming. Want in de Gouden Eeuw was de Republiek in het wereldgebeuren van die tijd van grote betekenis. Tevens merkte de hoogleraar op: ‘Het gebeuren, dat zich op de 23ste januari 1579 in de Kapittelzaal van de Dom heeft afgespeeld, biedt ondanks het gebeier van de Domklokken een aanmerkelijk minder verheffend beeld’. Slechts twee van de gewesten tekenden het Unieverdrag uit vrije wil. Andere provincies traden schoorvoetend toe. De opstand tegen Spanje was, aldus prof, Boogman ‘zeker geen spontane volksopstand’. Aldus een korte samenvatting van de rede.
| |
Uitreiking Mathias Kemp Prijs
Op 12 januari van dit jaar werd in het Provinciaal Gouvernementsgebouw in Maastricht de ‘Mathias Kemp Prijs’ uitgereikt voor de beste novellenbundels in 1978 aan Gilbert Boonen uit Lanaken en Cor de Groot uit Heerlen. De commissaris van de Koningin in Limburg, dr. J. Kremers, reikte de prijzen uit. Hij zei o.m. ‘het uitblijven van waardering, bevestiging, kan leiden tot geestelijke steriliteit’.
De Mathias Kemp-prijs is een initiatief van de journalist, dichter, romanschrijver en historicus Mathias Hubertus Kemp, die in 1890 in Maastricht werd geboren en in 1964 overleed. De prijs werd in 1953 ingesteld. En wordt toegekend aan schrijvers die Limburgers zijn, of minstens daar vijf jaar wonen. De uitreiking geschiedt afwisselend in Maastricht en in Hasselt. De voorzitter van de stichting drs. Jef Notermans sprak het welkomst- en het slotwoord. Mevrouw Marian de Groot-Zeguers las het juryrapport voor. Voorts behelsde het programma voorlezingen uit het werk van de bekroonden en een muzikaal intermezzo door de pianist Gerard Quadvlieg.
| |
Jongen van 14 jaar tikt ouderen op de vingers
‘Schrijf eenvoudiger Nederlands’
Prinses Beatrix installeerde in de Rolzaal van het Haagse Binnenhof onlangs de enige Kindercommissie ter wereld van het Internationaal Jaar van het Kind.
Voor de organisatie van het Jaar van het Kind bestaat er in Nederland een nationale commissie. Deze commissie zal worden bijgestaan door een Kindercommissie, bestaande uit kinderen van 9 tot en met 14 jaar. De kinderen gaan de ouderen behulpzaam zijn bij het opstellen van plannen en ideeën over de verkeersveiligheid, veilige speelplaatsen, het opnemen van buitenlandse kinderen en het vraagstuk van ‘de veel te dikke kinderen’. Prinses Beatrix wees de kinderen er op vooral bij hun werk in de commissie aandacht te geven aan hun vriendjes en vriendinnetjes die gehandicapt zijn, of in ziekenhuizen en inrichtingen vertoeven of slachtoffer zijn van het verkeer en van mishandelingen. Aldus een ANP-bericht.
De 14-jarige Johan dos Santos, voorzitter van de Kindercommissie uit Rotterdam, vroeg in zijn eerste officiële toespraak aan de leden van de Nationale Commissie de stukken in eenvoudiger Nederlands te schrijven, omdat zij nu ‘onbegrijpelijk’ zijn.
| |
| |
| |
André Demedts-prijs voor Clem de Ridder
Op zondag 10 december ontving Clem de Ridder, voorzitter van het Davidsfonds, in het stadhuis van Kortrijk de André Demedtsprijs. De prijs 1978 werd toegekend door de Marnixkring Kortrijk-Broel, op voorstel van een uitgebreide jury, onder voorzitterschap van Marcel Notebaert. Na de Tweede Wereldoorlog speelde Clem de Ridder een belangrijke rol in de activering van het toen verlamde Flamingantisme, in 1964 werd hij secretaris-generaal van het Davidsfonds. In die functie had hij een grote inbreng in de organen die werden opgericht na het verwerven van de culturele autonomie. Hij was actief in diverse geledingen van de Vlaamse Beweging en werkte intens mee aan de religieuze vernieuwing in Vlaanderen, wat hem niet belette te ijveren om een Vlaamse pluralistische eenheid te bereiken door het Vlaams ideaal boven de ideologische tegenstellingen te plaatsen. Aldus werd het, in hoofdtrekken, in de uitnodiging omschreven, op grond waarvan de prijs werd toegekend.
Koenraad Dewulf, voorzitter van de Marnixring Broel, opende de academische zitting. Marcel Notebaert, voorzitter van de jury, hield een inleiding ter nagedachtenis van Johan Daisne en Joos Florquin. Anton van Wilderode hield de feestrede over het leven en het werk van Clem de Ridder.
Luk Vercruysse las het juryrapport voor, waarna de prijsuitreiking plaatshad. Clem de Ridder sprak het dankwoord en André Demedts het slotwoord. Na afloop van de plechtigheid, waartoe ook het aanbieden van het ‘Liber Amicorum’ behoorde, bood het gemeentebestuur van Kortrijk een receptie aan. Een vriendenmaaltijd besloot de feestelijke dag.
| |
Dr. Arthur van Schendel overleden
Onlangs overleed, op 69-jarige leeftijd, dr, Arthur van Schendel, oud-hoofddirecteur van het Rijksmuseum in Amsterdam. In 1975 ging hij met pensioen, maar hij bleef actief in het culturele leven van Nederland. In 1959 volgde hij dhr. D.C. Roëll op als hoofddirecteur van het Rijksmuseum. Reeds kort na zijn benoeming was hij de stuwende kracht die vorm en gestalte gaf aan de verbouwing van het museum en aan de oprichting van nieuwe afdelingen. De afdelingen beeldhouwkunst en kunstnijverheid, de aula en de afdeling Nederlandse geschiedenis werden op twee binnenplaatsen van het museum gevestigd.
Voorts kwamen er onder zijn leiding ruimten voor exposities, voor een restaurant en voor een personeelskantine tot stand. Hij gaf de stoot tot het organiseren van grote tentoonstellingen, als o.m. de bekende Rembrandtexpositie en de uitstallingen van de oude kunst van Egypte en de Papoeakunst uit Nieuw-Guinea. Niet alleen nationaal, maar ook internationaal was hij een bekende figuur en deskundige op het gebied van de restauratie en het technisch onderzoek, zoals ‘De Volkskrant’ bij zijn overlijden schreef. Van Schendel gaf o.m. zijn medewerking aan de stichting van het Centraal Laboratorium voor onderzoek van kunstvoorwerpen. Zodoende was het ook mogelijk dat toen in het museum de schilderstukken de Liefdesbrief van Vermeer en de Nachtwacht van Rembrandt door vandalisme werden vernield, de restauratie van deze beroemde doeken de aangebrachte schade geheel kon herstellen. Hij bekleedde tal van bestuursfuncties, ook van commissies en instituten in het buitenland. In eigen land was hij voorzitter van een door het departement van CRM ingestelde commissie voor de inventarisatie van het Nederlandse museumbezit dan voor restauratie in aanmerking komt. Van Schendel was een zoon van de bekende schrijver Arthur van Schendel.
| |
Toneelprijs voor jeugd in West-Vlaanderen
Er bestaat een gemis aan goede toneelstukken voor de jeugd. In het bijzonder voor de jongeren tussen 11 en 15 jaar. Aldus een conclusie van het provinciaal bestuur van West-Vlaanderen. Op advies van de Provinciale Commissie voor Toneel en Taal- en Letterkunde heeft het provinciaal bestuur besloten voor 1979 een eenmalige prijs van 20.000 fr. beschikbaar te stellen voor een geschikt toneelwerk. Wie van de Belgische nationaliteit is en in West-Vlaanderen geboren of er sinds vijf jaar werkelijk woonachtig is, kan meedingen.
| |
Filmprijs voor ‘Holland Terra Incognita’
De Nederlandse film ‘Holland Terra Incognita’ verkreeg op het zevende internationale filmfestival voor agrarische films in Portugal de prijs de ‘Zilveren druif’. De film werd gemaakt in opdracht van het Nederlandse ministerie van Landbouw en geregisseerd door Ronny Erends.
| |
Het landjuweel te Noorbeek
Limburg organiseert voor de elfde maal de Middeleeuwse Burchtfeesten.
De Noorbeekse toneelvereniging ‘de Bron’ presenteert op de binnenplaats van de Burcht het blijspel ‘De schelmenstreken van Scapin’ van Molière. De speeldata zijn: vrijdag 29 juni; woensdag 4 juli en vrijdag 6 juli, aanvang telkens te 21.00 u. Op de zaterdagen 30 juni en 7 juli strijden de diverse rederijkerskamers om de hoogste eer op toneelgebied. Dit alles tijdens de traditionele middeleeuwse jaarmarkt met oude ambachten, gerenommeerde volksmuziekgroepen, poppenspelers, minnestrelen, handelaars etc. Na de prijsuitreiking volgt er een triomftocht door het dorp, waaraan alle Noorbeekse middeleeuwers deelnemen. Data: zaterdag 30 juni en zaterdag 7 juli 1979. Aanvang telkens 14.00 u.
Verder os-aan-het-spit, massa's vaten gerstenat en gezellige muziek op de zolders, in de schuren, op de binnenplaats, in tenten en in de stallen van ‘Hoeve de Peul’.
Zo worden op 30 juni en 7 juli 1979 de Middeleeuwse Burchtfeesten op meer hedendaagse wijze besloten. Aanvang telkens 20.00 u.
Informatie over de Middeleeuwse Burchtfeesten: gemeentehuis Noorbeek, Ans Demollin, telefoon (04457)1200, (tussen 9-12 u. en 14-17 u.).
| |
Een nieuw museum in Utrecht
Utrecht heeft een nieuw museum: het Rijksmuseum ‘Het Catharijneconvent’. Dit museum stelt zich ten doel de geschiedenis van de christelijke kultuur in Nederland in beeld te brengen.
| |
| |
Het Catharijneconvent is in zijn opzet een historisch museum. Langs een chronologisch-thematische lijn wordt getoond hoe het christendom in deze streken terecht kwam, hoe er meer christelijke kerken ontstonden, hoe dit alles de Nederlandse sa-menleving gedurende vele eeuwen vorm gaf en hoe er tussen kerk, staat en samenleving een wisselwerking plaats vond en nog steeds plaats vindt.
Aan de hand van de verzamelingen van een aantal musea wordt dit doel nagestreefd. In het Catharijneconvent vinden we bijeen de kollekties van het Aartsbisschoppelijk Museum uit Utrecht, het Bisschoppelijk Museum uit Haarlem, het Oud-Katholiek Museum uit Utrecht en de kollektie van de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst. Tevens zijn er bruiklenen uit andere musea, van stichtingen, instellingen, particulieren en van het rijk.
Aldus is een rijke kollektie kerkelijke kunst te bezichtigen, die o.a. bestaat uit schilderijen, beelden, textiel, metaalwerk en handschriften. Daarnaast wordt er ook aandacht besteed aan voorwerpen die in het dagelijks leven een rol hebben gespeeld.
Het museum is geen katholiek museum. Door de samenwerking met de Stichting Protestantse Kerkelijke Kunst is in enkele jaren een verzameling voorwerpen bijeen gebracht die de geschiedenis van de reformatorische kerken in Nederland recht doet wedervaren.
In het museum wordt veel aandacht besteed aan de informatieoverdracht aan de bezoekers. Teksten, videobanden, kaarten e.d. zorgen voor de noodzakelijke toelichting.
Toen de verschillende kerkelijke partners hun museumkollekties toezegden, nam de gemeente Utrecht de huisvesting van het nieuw te creëren museum op zich. Het werd ondergebracht in het Catharijneconvent, een laat-middeleeuws klooster. In 1974 werd met de restauratie van het complex begonnen; in 1978 was deze voltooid.
Toen de stad Utrecht zorg droeg voor de behuizing en de kerkelijke deelnemers hun kunstkollekties inbrachten, nam de staat de exploitatie van het museum op zich.
| |
Harry Mulisch ontvangt P.C. Hooftprijs
De bekende schrijver Harry Mulisch heeft uit handen van de minister van CRM, mevr. M. Gardeniers-Berendsen, in de Amsterdamse Stadsschouwburg, de P.C. Hooft-prijs, ontvangen: de belangrijkste literaire prijs in Nederland. Minister Gardeniers maakte de opmerking in haar toespraak: ‘lk denk dat we met Mulisch een geboren P.C. Hooftprijswinnaar in ons midden hebben’. Voorts zei mevrouw Gardeniers: ‘Steeds als je denkt dat je een greep op hem hebt, verdwijnt hij in een inktwolk van raadsels. Je denkt dat hij een romancier is, en dan komt hij te voorschijn met biografische geschriften. Ben je daaraan net gewend dan ontpopt Mulisch zich als een revolutionair. Zijn gehele loopbaan is gelardeerd met bokkesprongen’.
Harry Mulisch vatte zijn dankwoord rond het thema ‘Verbeelding’. Hij was blij met de prijs en vond hem ook niet helemaal onverdiend. ‘Daarvoor wil ik geen bescheiden of achteloze kuren tentoonspreiden’, zei hij tot zijn gehoor.
| |
Oud-hoofdbestuurslid H.A. Kemmink overleden
Op 80 jarige leeftijd overleed onlangs de heer H.A. Kemmink, oud-hoofdbestuurslid van het ANV en oud-voorzitter van de destijds bestaande afdeling Aruba. De heer Kemmink was een trouw lid, die veel van zijn tijd beschikbaar stelde voor het ANV. Het ging hem bijzonder aan het hart dat in de na-oorlogse verhoudingen in de West het verenigingsleven aanmerkelijk minder belangstelling genoot dan vroeger. De heer Kemmink woonde na zijn terugkomst van Aruba in het Gooi.
| |
In memoriam de heer Hendrik Jan Reinink
Tot voor kort vermeldden de dagbladen in Nederland het overlijden van mr. Hendrik Jan Reinink. Een bekende figuur in de Nederlandse ambtelijke kringen en een warm voorstander van de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen. Samen met wijlen Julien Kuypers schreef hij de nota ‘De Belgisch-Nederlandse samenwerking’ in 1962, het stuk dat in de geschiedenis van de culturele integratie de benaming van ‘het rode boekje’ zou krijgen. Hij werd in Groningen geboren, bezocht aldaar het gymnasium en studeerde rechten aan de Rijksuniversiteit in zijn vaderstad. Hij promoveerde in 1929 en vestigde zich als advocaat in Amsterdam. Hij vertrok opnieuw naar Groningen en werd secretaris van het college van curatoren van de Groninger universiteit. Daarna verwisselde hij zijn geboortestad voor Den Haag. Als secretaris-generaal van het toenmalige departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en als directeur-generaal voor de kunsten en de buitenladse culturele betrekkingen, was hij de man die binnen de ambtelijke regionen tal van initiatieven nam en blijk gaf van een duidelijke visie. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen. Vooral niet omdat hij zich onomwonden uitsprak voor de culturele samenwerking van Noord en Zuid. Velen in Nederland toonden zich daarvoor kopschuw. Men was bevreesd voor een ‘inmenging in Belgische binnenlandse aangelegenheden’, een vrees overigens die zich ook nu soms nog openbaart. Mr. Reinink was destijds Nederlands voorzitter van de Gemengde Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, dat op 16 mei 1946 in Den Haag werd gesloten. Doel was: de bevordering wederzijds van de betrekkingen op het terrein van het onderwijs, de wetenschap en de kunst.
Hendrik Reinink was in vele opzichten, wat men in Nederland noemt, een typische ‘noorderling’; zakelijk, niet gauw van zijn stuk te brengen, weloverwogen in zijn oordeel, een man met een realistisch optimisme. De stugheid die de Groningers soms wordt toegedacht behoorde zeker niet tot zijn karakter. Hij was een erudiet man, iemand met een brede belangstelling op alle terreinen van het maatschappelijk leven. Zijn kennis van de geschiedenis van het onderwijs, van de onderwijswetgeving, kortom op het ganse gebied van het Nederlandse beschavingspatroon was spreekwoordelijk. Hij was een vraagbaak voor velen. Daarbij bleef Reinink een bescheiden persoonlijkheid, de adviseur op de achtergrond. In de na-oorlogse periode van contacten tussen Nederland en Vlaanderen is de naam Reinink niet weg te denken. Hij staat dan ook niet voor niets vermeld in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging.
G.G.
|
|