‘Internationale macht en interne autonomie’
door dr. ir. J.J.C. Voorhoeve, publicatie W.R.R. (1978), Staatsuitgeverij (85 blz., f 9,-).
Deze studie geeft een belangrijke analyse van de vele vragen, die rijzen t.a.v.
a) de vrijheid, welke een kleine mogendheid geniet om de eigen samenleving naar goeddunken in te richten;
b) de vraag in hoeverre onze autonomie niet (te) zeer beperkt wordt door de politiek van grotere mogendheiden, multina-tionale ondernemingen en andere partijen (men denke hier ook aan de macht van (nationale) vakbonden) in het internationale machtstelsel;
c) Is Nederland een ‘kleine’ staat, die deze invloeden alleen maar over zich kan en moet laten komen en
d) door welke factoren wordt ons intern en extern gebruik van politieke macht en aanzien bepaald en begrensd.
- De analyses, in begrijpelijk taalgebruik gesteld, bieden m.i. - en dat niet alléén voor ons land - een goede ondergrond en uitgangspunt voor de ontwikkeling van gedachten over een te plannen toekomstbeieid. Voorts is de studie van eminent belang voor een verdere Europese integratie, waarbij de suggestie binnen de E.E.G. te komen tot een ‘Nadere Unie’ (als hoofdstuk in mijn publicatie: ‘De wortels van het onbehagen’ - met voorwoord van prof. dr. J. Tinbergen - uitgave Kluwer, ISBN 90-312-0048-4 (73 blz. f 17,50) een verdere stap in de goede richting kan betekenen, welke gedachte in de studie van dr. Voorhoeve impliciet steun vindt. Het is echter wel jammer, dat de samenvatting van zijn betoog alleen in het Nederlands en Engels is gepubliceerd en niet tevens in het Duits en Frans.
Het geschrift werkt blikverruimend (en waarschuwend) op te verwachten ontwikkelingen, waarbij ook aandacht wordt gevestigd op vraagstukken van centralisatie en decentralisatie. Evenzeer zijn o.m. van belang de beschouwingen gewijd aan de begrippen ‘macht’ en ‘invloed’, die in een democratie niet alleen mogen worden bepaald door de, veelal tot eenzijdigheid geneigde machtige belangen- groeperingen en meerderheidsbeslissingen, doch waarbij aan intern en extern overleg en vooral aan brede visie (‘wijsheid’) een belangrijke rol wordt toegedacht.
Over de wijze, waarop en in welke vorm deze factoren tot concrete interne en externe structuurwijzigingen kunnen en moeten leiden, laat het rapport zich terecht niet uit; dit zou een te zeer persoonlijke mening weergeven. Wel wordt gewezen op de (soms eenzijdige) rol van de media als belangrijk voorlichtingselement, mede ter overwinning van de menselijke neiging tot ‘structuurconservatisme’ (mede verduidelijkt in de reeds vermelde ‘Wortels van het onbehagen’) en ter neutralisering van te zeer geïndoctrineerde of eenzijdig ‘etisch’ bepaalde opvattingen.
Weliswaar is Nederland een klein land, doch het heeft historisch een grote goodwill opgebouwd en een naar verhouding hoog aanzien verworven op cultureel, internationaal-juridisch en economisch gebied (om enkele namen te noemen: Erasmus, Spinoza, Rembrandt, Hugo de Groot, Const. Huygens en vele anderen!)
Ook de enige-niet Italiaanse Paus was een Nederlander: Adriaan VI (1522-'23). Gezag en aanzien blijven steeds verbonden met personen, en in dit opzicht liggen er mogelijkheden en aanknopingspunten voor kleine naties, die ‘hun kracht niet kunnen of willen baseren op economische of militaire macht’. Hierbij dient ook aandacht te worden geschonken aan de betekenis van kwantitatief schijnbaar minder belangrijke minderheidsgroepen als ‘middenstand’ en ‘spaarders’ (w.o. de ten onrechte, soms zelfs als ‘zondebokken’ gedoodverfde ‘ondernemers’ en ‘kapitalisten’).
Hoewel de schrijver zich voornamelijk toespitst op de interne aspecten en zich onthoudt van concrete voorstellen als val-lende buiten zijn kader, zijn er duidelijke vingerwijzingen naar nader te formuleren visies. Uit dien hoofde is zijn geschrift