Interlandfestival ‘Totaal-Theater’
Het Interlandfestival België-Nederland, zoals de officiële benaming luidt voor ‘Totaal Theater’, staat nu op eigen benen. De afgelopen vier jaar werd het festival ingepast in de Brabantse Dag in Heeze. Het feit dat het festival nu een gebeuren op zich is geworden, is eigenlijk een logisch gevolg van de opleving van het amateurtoneel, die zich reeds in het begin van de jaren zeventig aankondigde. In Brabant werd deze ontwikkeling nog gestimuleerd door het Brabants Centrum voor het Amateurtoneel, dat naast de begeleiding van de vele amateurtoneelgezelschappen, ook door middel van festivals de publieke belangstelling deed groeien.
Aanvankelijk richtte het BCA zijn aandacht op het spelen in zalen, maar geleidelijk aan ging men zich ook bezig houden met het straattoneel. Dat leidde in de zomer van 1974 tot het eerste straattoneelfestival in Heeze.
Het eerste festival was nog maar bescheiden van opzet, een zevental groepen voerde ‘wagenspelen’ op. Maar de reacties van alle betrokkenen waren erg gunstig en nieuwe mogelijkheden lagen in het verschiet. De zomermaanden, voor de meeste amateurgroepen een stille periode, kregen een nieuwe bestemming. De basis voor een jaarlijks terugkerende gebeurtenis was gelegd.
Het jaar daarop, in 1975, bleek de belangstelling vanuit de speelgroepen zo groot, dat mede door de deelname van een aantal Belgische toneelverenigingen het totaal van 22 deelnemende groepen werd bereikt.
De doelstelling van het toneelfestival was, en is nog steeds, tweeledig. ‘Enerzijds culturele ontspanning bieden aan een breed publiek, anderzijds aan de deelnemende groepen de mogelijkheid bieden met elkaars spel kennis te maken in een gezellige, ontspannen sfeer’.
Het publiek kreeg een zeer gevarieerd programma voorgeschoteld, om maar eens een greep te doen: ‘Hé, hij valt stijgend’ van Rien van de Heuvel, ‘Nu nog’ in een vertaling van Joop Koevoets, ‘De geboorte van de speelman’ uit Mistero Buffo, ‘Stikstof’ van René de Obaldia en ‘Joan d'n Os’ van Jan Naaykens.
Waren er dus groepen die het zochten in de traditionele wagenspelen, er waren er ook die het experiment niet uit de weg gingen en die met maatschappij-kritische stukken kwamen.
Een kleine jury stond voor de welhaast onmogelijke taak alle voorstellingen te bekijken en er een oordeel over te geven. Niet om prijzen weg te kunnen geven, maar om de toneelgroepen verder op weg te helpen. Hun op- of aanmerkingen werden in een verslag vastgelegd en met de groepen doorgesproken. Deze werkwijze werd ook de daarop volgende festivals gehanteerd, want deelnemen werd belangrijker geacht dan het winnen. Het gaat om het spel en niet om de knikkers.
De zomer van 1976, het was toen schitterend weer, kon het derde toneelfestival worden gehouden. Opvallend was dat jaar, dat het aantal eigen produkties groter was dan voorheen. En ook de stukken van de meest uiteenlopende aard, constateerde de jury. Een verscheidenheid die liep van zelf geschreven, uiterst beweeglijke experimenten tot statische middeleeuwse kluchten, van comedia dell'arte tot kinderspelen met poppenkast. Het een met meer gewicht dan het ander, maar met ‘voor elck wat wils’. Ook de kwaliteit van het straattheater bevond zich volgens de jury in een stijgende lijn. ‘Wij hebben de indruk dat de groepen elk jaar beter voorbereid op het toneel verschijnen. Beter in de zin van: beter ingespeeld op de eisen van straat-
De fraaie kerktoren van Hilvarenbeek aan het schilderachtige Vruthof
theater en wagenspelen. Meer zorg voor de stukkeuze en de aankleding of inpassing in het natuurlijke decor van het dorp’, aldus het juryrapport.
in 1977, voor de vierde keer werd toen het Interlandfestival België-Nederland gehouden, groeide het theaterfestijn meer uit naar vormen van ‘totaal theater’. In het juryrapport van dat jaar wordt ook de wens geuit om wat duidelijker aan te geven wat onder straattheater verstaan moet worden.
En ofschoon de definities daarvoor niet voor het oprapen liggen wordt er in het rapport toch wel een poging gedaan een
richting aan te geven.
‘Straattheater is waarschijnlijk niet een “zaal-produktie” in de openlucht. Ook niet als het stuk een beetje wordt aangepast. Er wordt onder geheel andere omstandigheden gespeeld. Bij een zaal-produktie komt het publiek in het algemeen niet zo maar even binnen; bij straattheater passeert het publiek van alle leeftijden en van alle soorten interesse voorzien. Het is rumoeriger, je bent nu eenmaal op straat. Er is ook geen licht dat de toeschouwer dwingt te kijken naar de verlichte speelplaats’, aldus de jury. Kenmerkend voor dat jaar was ook de grote deelname van Belgische toneelgroepen, die volgens de jury over het algemeen goede prestaties leverden. Trouwens ook de meeste Nederlandse groepen oogstten waardering. In 1977 bleek echter ook dat het veelzijdige theaterfestival zich nog maar moeilijk liet combineren met een massaal bezocht festijn als de Brabantse Dag. De theatergroepen kwamen in de verdrukking en dat leidde tot onvrede bij de spelers en bij het publiek.
En dat was een van de redenen om naar een nieuwe opzet van het festival uit te kijken. Dat is uiteindelijk het ‘totaal theater’ festival in Hilvarenbeek geworden.
Het Gemeentebestuur van Hilvarenbeek reageerde enthousiast op de plannen van het BCA en stelde haar materiële en financiële medewerking beschikbaar. Ook het Comité Amateurtoneel België-Nederland en het Provinciaal Bestuur van Noord-Brabant stelden zich achter het Interlandfestival ‘nieuwe stijl’ en stelden een subsidie beschikbaar.
Op 9 september gaven in Hilvarenbeek toneel-, dans- en muziekgroepen uit Nederland en Vlaanderen voorstellingen. Het was de vijfde keer dat dit theaterfestival werd georganiseerd.