| |
| |
| |
Minister Rika de Backer
Overpeinzingen aan een ministerieel bureau
Ze zit met haar ellebogen geleund op het reusachtige bureau. Het kantoor, op de vierde verdieping van het Brusselse gebouw, is ruim en licht. We drinken tonic en bier.
Rika de Backer, Minister van Nederlandse Cultuur en Nationale Opvoeding filosofeert over de Vlamingen. Over hun strijd en hun resultaten. Over de Walen en de verschillen tussen de twee taalgemeenschappen. Over de Nederlanders. Soms fel en geemotioneerd, dan weer rustig en overdacht formulerend.
Hoe het ook zij, in ieder geval een kind van Vlaanderen, geïnspireerd door de Vlaamse zaak. Dat blijkt ook tijdens het gesprek.
Het bezoek aan Minister Rika de Backer vindt plaats in het kader van het bezoek dat fotograaf Bert Higler en schrijver dezes brachten aan de Belgische taalgrensgebieden.
Minister de Backer. Een Vlaming over Vlaanderen en Vlamingen.
Wij laten haar aan het woord:
‘De taalstrijd heeft zich teruggetrokken in de Brusselse regio en in sommige taalgrensgebieden. Dat betekent feitelijk dat een belangrijk deel van de taalstrijd gewonnen is door de Vlamingen. Immers, de oude leus luidde: ‘Vlaanderen Vlaams’. Daarvan kunnen we nu rustig zeggen dat het geschiedenis is. Op een enkele francofone familie in Gent of aan de kust na is Vlaanderen Vlaams. Vlaams is niet alleen de wettelijke taal, maar ook de voertaal, de schooltaal. Het frans wordt nog maar heel weinig gebruikt.
De taalstrijd zoals we die nu in Brussel en de randgemeenten zien is een andere dan de taalstrijd die wij in Vlaanderen hadden. De ‘oude’ taalstrijd had een sterk sociaal karakter. Er was sprake van klassetegenstellingen. Het was de bourgeoisie, de adel, de hogere klasse, die frans sprak. Het gewone volk sprak Vlaams.
De taalstrijd in Brussel heeft ook wel een sociaal karakter maar veel subtieler, veel minder duidelijk en er komen ook veel andere problemen bij.
Je kunt niet zeggen dat de hogere klassen, de intellectuelen, in Brussel frans spreken en dat de arbeidersklasse vlaamstalig is. Er zijn grote en belangrijke families die van vader op zoon universitair zijn, en die nederlandstalig zijn. Omgekeerd zijn er grote groepen franstalige arbeiders.
De taalstrijd heeft een belangrijk sociaal karakter voor de mensen die vlaamstalig zijn en tevens tot de arbeidersklasse behoren, of tot de kleine zelfstandigen. Uit vrees voor isolement of boycot spreken zij frans. Zij kunnen het zich niet veroorloven de francofonen tegen zich in het harnas te jagen.
| |
Nooit Frans
Ik ben opgegroeid met de leuze: ‘Nooit frans spreken, ook al beheers je de taal’. Waar ik ook kwam in Brussel, ik sprak nooit frans. Dat was natuurlijk het gevolg van mijn flamingantische opvoeding. Kijk, dat is eigenlijk een soort minderwaardigheidscomplex.
| |
| |
Een zeer begrijpelijk minderwaardigheidskomplex, zeker in die tijd. Maar toch. Dat begint nu sterk te veranderen. De franstaligen zijn er niet meer zo ‘fier’ op om frans te spreken en wij krijgen een soort van meerderwaardigheidskomplex. Wij zijn gewoonlijk niet alleen ‘bilingue’, maar vaak ook meertalig en als wij dan merken dat iemand het Nederlands niet beheerst, zijn wij wel zo vriendelijk om hem uit de penarie te helpen door frans te spreken. Wij kunnen het ons veroorloven.
Dat wil niet zeggen dat wij frans zullen spreken als wij onder elkaar zijn. Als het gezelschap vlaamstalig is, dan spreek je nederlands. Dat is vanzelfsprekend. Maar als er mensen zijn, bijvoorbeeld kollega's in de politiek die het Nederlands niet spreken, dan kun je toch niet weigeren om frans te spreken. Dat doe je niet.
Vroeger kenden wij het franskiljonisme. Nu zie je eenzelfde soort verschijnsel, maar dan ‘en rembours’. In de gegoede Brusselse milieus is het ‘ça fait bien’ om Nederlands te kennen en om de kinderen Nederlands te laten leren. Ook om beroepsredenen natuurlijk. Er is wel degelijk iets aan het veranderen ten gunste van het Nederlands. Maar die beweging is nog erg jong.
| |
Vertaaldienst
Ik zal een kleine anekdote vertellen: Zowel in de regering als in het parlement hebben we een simultaan vertaaldienst. Permanent, in het nederlands en het frans. Maar, ze werken alleen maar in de richting van de franstaligen. Niet dat het frans niet voorzien is, maar het gebeurt bijna nooit dat een Vlaming de koptelefoon gebruikt als er frans gesproken wordt. Er zijn wel nog heel wat francofonen die de koptelefoon grijpen als er nederlands gesproken wordt. Als de vertaaldienst ‘en panne’ valt, komen er onmiddellijk bezwaren van de francofonen. Dan kan de vergadering niet doorgaan, want zij verstaan het Nederlands niet.
Er begint langzaam verandering in te komen. Er zijn nu een paar franstalige ministers die in ieder geval passief tweetalig zijn en enkelen die zelfs aktief tweetalig zijn. Maar, dat is pas sinds de laatste drie regeringen zo.
Ik vraag me af of het feit dat de Vlamingen aanmerkelijke winsten hebben geboekt en nog steeds boeken in de taalstrijd, gezien moet worden als een overwinning. Wij vinden het eigenlijk normaal. En bovendien; wij moeten eerlijk zijn. De Vlamingen zijn in betere doen geraakt door de ekonomische ontwikkeling van Vlaanderen, die ver uitstak boven die van Wallonië. Dat heeft een handje geholpen bij het zelfverzekerder worden van de Vlamingen.
| |
Rijks culturele centra
Voor wat het ministerieel beleid hier op kultuur betreft, heeft de huidige toestand van de taalproblematiek wel gevolgen. Ten aanzien van geheel Vlaanderen kunnen we een normaal beleid voeren, gericht op het ondersteunen en instandhouden van wat bestaat. De gemeenten in Vlaanderen, zij moeten immers het plaatselijke cultuurbeleid maken, werken prettig samen met ons. En we zijn daar niet onsuccesvol. Het breed geschakeerde verenigingsleven, de harmonieën, de toneelgezelschappen, de sport, en noem maar op, getuigt daar van.
In de taalgrens-gebieden zitten we echter wel met een probleem. Daar hebben we niet dezelfde relatie met de gemeentebesturen als in de rest van Vlaanderen. We moeten daar veel meer een beleid voeren dat gericht is op het ondersteunen van de Nederlandse cultuur, vaak tegenover de Franse cultuur. In dat beleid passen een aantal speciale faciliteiten. De belangrijkste faciliteiten-soort vormen de Rijks Culturele Centra. Die worden door de Rijksoverheid geplaatst om de Vlamingen een trefcentrum, een burcht te bieden waar zij kunnen vergaderen, aktiviteiten kunnen ontwikkelen.
Door zo'n Rijks Cultureel Centrum krijgen de Vlamingen in ieder geval het materiaal om de eigen cultuur overeind te houden. Ik vind dat geen goede politiek, maar het is een noodhulp in dié gevallen waar de normale plaatselijke politiek niet helpt.
Het is eigenlijk niet goed om op die manier in te grijpen in de plaatselijke cultuurpolitiek, maar ja, er is geen alternatief. Het is een noodzakelijke ingreep. We hebben nu een Rijks Cultureel Centrum in elk van de negentien Brusselse gemeenten, in sommige randgemeenten, en in de Voerstreek.
| |
Nederland
Je kunt niet zeggen dat er in Vlaanderen een anti-Nederlandse stemming heerst. In tegendeel, de hoeveelheid en de intensiteit van de uitwisselingen tussen Nederland en Vlaanderen op cultureel gebied neemt steeds toe. Geen anti-Nederlandse stemming, wel vaak een gevoel bij de Vlamingen van ‘in de steek gelaten zijn’. Dat is psychologisch wel te ver- | |
| |
klaren. Wij hebben in Nederland nooit erg veel gehoor gevonden. Behalve dan in particuliere relaties tussen Nederlanders en Vlamingen en waar gevoelens van ‘het één stam zijn’ worden aangeroerd. Buiten deze kringen hebben we nooit bij de Nederlanders kunnen aankloppen.
De Nederlanders hebben altijd een beetje op ons neergekeken. Ik denk dat dat ook normaal is. Elk noordelijk deel van een volk kijkt neer op het zuidelijk deel. Dat is overal zo. De Noord-Duitsers kijken neer op de Zuid-Duitsers, de Noord-Fransen op de Zuid-Fransen, en de Noord-Italianen op de Zuid-Italianen. Zo ook de Noord-Nederlanders op de Zuid-Nederlanders, de Vlamingen. Hoe zuidelijker een volk gelegen is des te losser is het in de omgang. Slordiger ogenschijnlijk zelfs. Dat maakt op het noordelijke deel van dat volk de indruk niet zo in orde en niet zo bekwaam te zijn.
Wij hebben dit neerkijken op ons altijd als onaangenaam ervaren en vandaar ook die reakties tegen de Hollanders. Die reakties zijn natuurlijk niet verstandig, want, als er één volk is waarmee wij zouden moeten samenwerken, alleen al vanwege het spreken van dezelfde taal, dan zijn het de Hollanders. Maar, behalve tussen een Vlaming en een Nederlander onderling, heeft dit algemene gevoel, dit neerkijken en de reaktie daarop, een lang leven, is het moeilijk uit de weg te ruimen. Bij Vlamingen bestaat al snel de neiging te zeggen:
‘Ach, die Hollanders, daar is niet mee “te praten”, zij hebben toch nooit iets voor onze Vlaamse zaak gedaan’.
En, daar hebben ze nog gelijk in ook. Zelfs nu zijn de Nederlanders nog niet geneigd om de Vlaamse zaak als zodanig te erkennen.
| |
Belgisch Huis
Ik merk dat ook heel sterk op officieel niveau. De officiële Nederlandse instanties zijn erg bang iets ‘niet-Belgisch’ te doen. Iets Vlaams dus.
Sinds kort vergadert de Vlaamse en de Waalse delegatie voor het Belgisch Nederlands Cultureel Verdrag apart met de Nederlanders. Ik vind dat niet meer dan vanzelfsprekend. Maar, voor het zover was...
De Nederlanders hebben wel erg lang nodig gehad voordat ze gewend waren aan onze culturele autonomie. Men wilde altijd alles maar blijven bekijken vanuit een Belgisch standpunt in plaats van een Waals en een Vlaams standpunt.
Bijvoorbeeld het Belgisch Huis in Amsterdam. De Nederlanders hebben om budgettaire redenen het Nederlands Huis in Brussel geen doorgang laten vinden, maar wij hebben toch doorgezet. Het Belgisch Huis in Amsterdam wordt helemaal beheerd door het Ministerie van Nederlandse Cultuur. Het had dus eigenlijk het Vlaams Huis moeten zijn. Maar ja, bon..., het moest het Belgisch Huis zijn. Ik vind dat nu ook weer niet zo'n groot probleem. Toen kregen wij vanuit Amsterdam het dossier toegestuurd van het architektenbureau waar wij mee in onderhandeling waren. Dat was getiteld ‘Maison Beige de la Culture Neerlandaise’.
Ik bedoel maar.
| |
Integratie
Ik vind het erg belangrijk dat de Vlamingen en de Nederlanders elkaar beter leren kennen. Meer van elkaar zien. En het gebeurt ook steeds meer.
Er zijn een groot aantal, en een steeds groeiend aantal initiatieven waaraan brede lagen van de bevolking deelnemen. Ik denk bijvoorbeeld aan de Brabantse Dagen in Heeze, aan de grensoverschrijdende aktiviteiten in Maastricht, aan de Groot-Nederlandse Cultuurdagen in Essen. Het grote voordeel van die aktiviteiten is dat de gewone mens, de boer en de cafébaas, met mensen uit het andere land worden gekonfronteerd. Op die manier zien zij dat er toch nog wel andere manieren zijn om de Hollanders te benaderen dan de gebruikelijke.
Het gebied van de meer ‘funktionele’ samenwerking, vormingswerkers en jeugdleiders uit Nederland en Vlaanderen die samenwerken, is veel moeilijker. Pas bij deze funktionele kontakten blijkt dat wij verder uiteen liggen dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Wij denken allebei dat wij het goed doen, maar toch...
| |
Preventief
Ik geloof, maar ik ben altijd bereid mijn mening te herzien, dat men in Nederland veel meer hecht aan het curatieve element en dat wij in België meer hechten aan het preventieve element. Ik verklaar me nader.
Ik heb een zoon die in Roosendaal werkt op een bureau voor huwelijks- en gezinsmoeilijkheden. Ook mijn schoondochter werkt daar. Ik ben dus goed geplaatst om te weten hoe het daar is. Zij hebben daar een socio-culturele infrastruktuur die veel groter is dan voor een stad als Antwerpen, Bureaus voor levens- | |
| |
en gezinsvragen, en van die dingen allemaal hè. Dat is enorm, en wij wijzen altijd naar Nederland en zeggen ‘Kijk eens, wat zij daar hebben, dat zouden wij ook moeten hebben’. Wij hebben daar alleen nooit zo'n aandacht voor gehad. Wij hebben altijd meer aandacht gehad voor het stimuleren van het verenigingsleven, het oprichten van buurthuizen, en dan in de zin van ontspanningslokalen. En, natuurlijk de sport. Heel veel sport. Aan die dingen besteden wij veel meer geld dan Nederland. Maar Nederland steekt weer veel meer geld in de begeleiding, het curatieve. Daaraan doen wij weer veel te weinig. Het duidt op een andere instelling, een ander uitgangspunt. Dan is het wel eens minder gemakkelijk om met elkaar te praten.
| |
Vlaamse ziel
Ondanks dat probleem van de verschillende uitgangspunten en de verschillende aanpak, vind ik toch dat we door moeten gaan met het zoeken naar vormen van nauwere samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland. Alleen al door de taal zijn we immers op elkaar aangewezen. Toch geloof ik niet dat de Vlamingen - door zich meer te richten op Nederland - hun typisch Vlaamse cultuur zullen verliezen. Wij voelen ons weliswaar Nederlands, heelnederlands, minder Germaans dan een Noord-Nederlander, zeker, maar toch zijn we losser, Latijnser. De Vlaming is een Vlaming, dat is een typische culturele achtergrond. Dat is anders dan anderen. De Vlaming voelt zich een beetje apart. Ook anders dan bijvoorbeeld de Waal.
| |
Walen en Vlamingen
Dat verschil tussen de Waal en de Vlaming is, ik heb sterk die indruk, nogal recent. Je moet niet vergeten dat onze geschiedenis toch samen loopt. In de Gulden Sporenslag vochten wij nog samen met de Walen tegen de Fransen. Wij zijn samen bij de Zeventien Provinciën geweest. We hebben altijd samen in een gebied gezeten dat van de een of van de ander afhing.
De taalmoeilijkheden hebben langzaam hun scheuringswerk gedaan. Die stammen uit de Bourgondische tijd en zijn aangezwollen en aangezwollen, totdat we nu in de situatie verkeren van twee, tenminste uit cultureel oogpunt, autonoom bestuurde gemeenschappen. Vooral de ontwikkeling van de laatste decennia heeft de twee taalgemeenschappen sterk uit elkaar gedreven. Ik heb ook maar een beperkte leeftijd, ik kan ook maar over een korte periode praten, maar ik geloof dat het verschil tussen de Walen en de Vlamingen vroeger veel minder sterk was dan nu. Vanuit de positie die ik nu bekleed zie ik heel goed dat de zaken in Vlaanderen en Wallonië op een heel andere manier gedaan worden. Dat komt natuurlijk niet alleen door de taalproblematiek. Ik denk dat de immigratie van Italianen, Algerijnen, en Turken daar ook toe bijgedragen heeft.
| |
De staat
Neem nu de cultuurpolitiek. Die is in Vlaanderen en Wallonië erg verschillend. Bij ons is alles gestoeld op het subsidiëren van bestaande aktiviteiten. Op het mogelijkheden geven aan gemeenten om het eigen cultuurbeleid vorm te geven.
Bij hen is het veel meer de Staat waar alles om draait, die de initiatieven neemt.
Ik wil niet zeggen dat er in België een Vlaamse en een Waalse ekonomie bestaat, maar het is wel zo, dat men in Wallonië twee keer zijn tong moet ronddraaien voor men durft te zeggen dat men niét voor een staatsekonomie is.
Terwijl hier in Vlaanderen het omgekeerde het geval is. Men durft niet openlijk te zeggen dat men zweert bij vrije markt ekonomie. Het komt elkaar nabij in de praktijk, maar er schuilt een heel andere gedachtengang achter. Een heel andere benadering.
Ik verklaar dat altijd historisch. De Vlamingen hebben in de geschiedenis binnen de Belgische staat nooit veel van hun overheid kunnen verwachten. De burgerij was Frans, de staat was Frans, en de bevolking, de Vlaamse bevolking, was aangewezen op het adagium ‘Help u zelf, zo helpe u God’.
Die geschiedenis vind je terug in het beleid, vooral op cultuur, in Vlaanderen. Dat streven naar decentralisatie. Het waren onze pastoors, onze onderpastoors, onze onderwijzers, en onze burgemeesters die verenigingen gaan stichten, die aan volksontwikkeling zijn gaan doen. En, eigenlijk is dat nog zo. Het ministerieel beleid ondersteunt dat.
Aan de Waalse kant is dat anders. Die hebben in de geschiedenis wel iets gehad aan hun staat. Die kregen altijd wat zij wilden hebben. Daar begint het mentaliteitsverschil natuurlijk ook.
| |
| |
| |
Federalisme
Langzaam is men, juist door die verschillen in mentaliteit, verder uit elkaar gegroeid. Voor mij konden de zaken nog best gezamenlijk gedaan worden.
Maar ik heb de indruk dat men in Wallonië, waar men ekonomisch sterk teruggevallen is de laatste decennia, alle heil verwacht van een splitsing. Vroeger hoorde je de Vlamingen ‘baas in eigen huis’ eisen. Nu zijn het de Walen die dezelfde eis lanceren. Het verschil is misschien dat zij het meer ekonomisch zien, en dat wij het meer cultureel bedoelen. Maar, in ieder geval, het zijn nu de Walen die in België de eisende partij zijn. Niet langer de Vlamingen. De Vlamingen zijn nog wel, of liever weer, de eisende partij in Brussel.
Het is telkens de minderheid die de pariteit eist. De Walen vormen een minderheid in België en eisen een gelijke macht in het land, en de Vlamingen vormen een minderheid in Brussel, en eisen daar hetzelfde. Er zit eigenlijk ook een kompenserend effekt in. Als de één de overhand dreigt te krijgen, probeert de ander dat te relativeren. Met de ontwikkelingen van de laatste jaren, stevenen we wel op een gefederaliseerde Staat af. Dat is onafwendbaar. Maar het zal een federalisme op zijn Belgisch zijn. Niet zo als in andere landen in West-Europa.
| |
Brussel
In Brussel zullen de problemen niet zo snel opgelost zijn. Walen zeggen wel: ‘Het is te gek dat de Vlamingen pariteit eisen in Brussel, terwijl Brussel voor 75 tot 80 procent uit francophonen bestaat’.
Ze vergeten dan wel dat de Vlamingen die pariteit eisen in een reactie op de landelijke eis voor pariteit van de Walen. Ik ben niet zo optimistisch dat het in Brussel snel tot een oplossing zal komen.
Ik zeg niet dat het nooit opgelost zal worden. Maar wanneer, ja...
Wij begrijpen dat niet zo goed. Wij zien dat vanuit Gent of Hasselt of Antwerpen. Je moet eigenlijk in Brussel gewoond hebben om precies te kunnen begrijpen wat de problematiek behelst.
Welke situatie de Vlaamstaligen daar ontmoeten. Je moet in Brussel gewoond hebben om te weten wat het is om die arrogantie bij sommige, ik wil helemaal niet generaliseren, francophonen te moeten dulden. Die arrogantie roept reakties op bij de Vlamingen, dat is begrijpelijk, maar op die manier wortelen de problemen zich steeds dieper.
Dat kan niet van de een op de andere dag vergeten en opgelost worden.
| |
Geen morzel grond...
Wij zullen niet toegeven aan territoriale eisen van de Walen. Wij willen geen grond meer afstaan want je weet niet waar je eindigt. Als we daar aan beginnen vestigen de francophonen zich nog eens vijftig kilometer verder, en, zoals Minister Van Der Poorten eens gezegd heeft: ‘Voor je het weet zitten ze in mijn achtertuin in Buren’. De Vlaamse Beweging heeft het territoriale beginsel aanvaard en blijft daarbij. Niet de romantische idee ‘geen morzel grond’, maar gewoon als uitgangspunt. Je weet niet waar het anders zal eindigen.
In '63 is de grens getrokken en zo is het nu eenmaal. Daar zitten de Walen en hier zitten wij. Dat staat vast.
Het oordeel over die grens is in Vlaamse kringen nogal hard geweest. Men vond dat men een te hoge prijs had moeten betalen voor de culturele autonomie. Maar ja, een prijs moet nu eenmaal altijd betaald worden. Er zijn toen natuurlijk fouten gemaakt. Neem de ruil Moeskroen tegen de Voerstreek.
Een gebied van vierduizend man, Vlaams, tegen een gebied van honderdtwintigduizend man, Frans. Dat is natuurlijk een ongelukkige ruil. Maar ja, gedane zaken nemen geen keer.
We moeten nu accepteren dat de grens daar ligt waar hij ligt. Dat moet als uitgangspunt dienen. Ook voor de politiek in de toekomst.
MART. P. VAN HEIJNINGEN
|
|