Spiegel van Noord Nederland
Bedreiging van het leefmilieu
Elke scholier weet dat regenwater stoffen uit de lucht opneemt. Hoe meer fabrieksschoorstenen, hoe vuiler de lucht. Verbranding van kolen, olie of gas doet zwaveldioxyde ontstaan. Verbinding van zwaveldioxyde met waterdamp geeft zwavelzuur. Ook daarvan is elke scholier met een beetje kennis van scheikunde op de hoogte. Welnu, de regen neemt het zwavelzuur op. Het regenwater besproeit het aardoppervlak en dringt in de bodem. Is het zwavelzuurgehalte van het regenwater groot dan ontstaan gevaren voor mens, dier en plant. Dr. A.J. Vandermeulen van de Provincial Waterstaat van Noord-Holland heeft daar onlangs een studie van gemaakt. In zijn rapport - een niet-deskundige kan de inhoud ook begrijpen - trekt hij enkele conclusies. Wanneer de verzuring van het regenwater nog ernstiger vormen aanneemt dan thans het geval is, komt Nederland waarschijnlijk in een gevarenzone terecht. Dr. Vandermeulen verwijst daarvoor naar de Scandinavische landen. De vervuilde lucht boven de industriegebieden van Engeland, Frankrijk, België, Nederland en de Bondsrepubliek wordt door de zuidwestelijke winden naar Noorwegen en Zweden gedreven. Men weet ginds wat de gevolgen zijn van zuurrijke regens: vergiftigde meren, stagnatie van de plantengroei en uitsterven van de visstand. De gewassen worden aangetast. Het voedsel van mens en dier wordt besmet.
In de Verenigde Staten is men reeds geruime tijd aan het zoeken naar oplossingen voor dit euvel. Men is daar veel verder gevorderd dan in Nederland, wat de onderkenning van de gevaren betreft en het nemen van maatregelen. Het rapport van dr. Vandermeulen hebben de Amerikaanse milieudeskundigen dan ook in studie. Het verklaart ook de Engelstalige titel van het rapport: ‘Acid Precipitation in the Netherlands’. Dr. Vandermeulen is van oordeel dat er in Nederland onvoldoende aandacht aan dit gevaar wordt geschonken. Men kent het verschijnsel en bestrijdt de verzuring van cultuurgronden door de toevoeging van kalkhoudende stoffen. Zo is ook bij de wet van 1968 geregeld, - de wet op de luchtvervuiling - dat zwavelarme brandstoffen gebruikt moeten worden. De bedrijven zijn verplicht om installaties aan te schaffen om de verbrandingsprodukten van zwavel te ontdoen. Ondanks deze maatregelen en de voortdurende controle van het oppervlaktewater en van de grond, meent dr. Vandermeulen in zijn studie toch, dat de zaken veel te licht worden opgenomen. Vandaar zijn verontrusting, die hij met cijfermateriaal heeft gestaafd.
Na de oorlog nam de industrialisatie in Nederland sterk toe. Als gevolg van het stoken van kolen ging er in het jaar 1946 in totaal 200.000 ton zwaveldioxyde de lucht in. Tien jaar later wezen metingen uit dat deze hoeveelheid tot jaarlijks 500.000 ton was uitgegroeid. Nadat de bevolking overging op het stoken van olie, evenals het bedrijfsleven, nam het vrijgekomen zwaveldioxyde nog meer toe. In 1967 was het 1.000.000 ton, ofwel 31 ton per vierkante kilometer, aldus dr. Vandermeulen. Het regenwater wees in die tijd dan ook een hoog zwavelzuurgehalte aan. Na het oliegebruik deed het aardgas zijn intrede. In 1967 was het aandeel van het aardgas in de energievoorziening van Nederland 18%, in 1976 zelfs 60%. Toch levert het aardgas veel schonere verbrandingsprodukten dan kolen en olie. Derhalve een voordeel. Maar er is iets anders, waar de schoen knelt schrijft dr. Vandermeulen. Zijn studie is mede actueel omdat het thema onlosmakelijk verbonden is met het energiebeleid van de komende jaren. De aardgasproduktie raakt eens uitgeput. Wel niet van vandaag op morgen, maar dat tijdstip komt. De overheid wenst met de aardgasbel voorzichtig om te springen. Het aanwezige gas is voor huisverwarming, de rest voor tijden wanneer de olietoevoer mocht stagneren. Dus... ook minder aardgas voor de grote bedrijven en de fabrieken. De elektriciteitscentrales draaien voor 85% op aardgas. Men heeft uitgerekend dat dit in 1985 ongeveer 13% zal zijn. Men zal weer op kolen en olie moeten overgaan. De regering wenst de hoeveelheid zwaveldioxyde per jaar tot 500.000 ton te beperken. Hoe stelt men zich dat voor, aldus dr. Vandermeulen. Volgens zijn berekeningen zal er in de jaren tussen 1985 en 2000 jaarlijks 2.500.000 ton zwaveldioxyde in de atmosfeer terecht komen, alleen van de elektriciteitscentrales.
Er zijn andere energiebronnen, als kernenergie, de wind, het water en de zon. Dr. Vandermeulen is geen voorstander van kernenergie. De andere energiebronnen noemt hij dan ook niet in zijn studie. En terecht. In de eerste plaats is over het gebruik van andere energiebronnen weinig bekend. De gevaren van kernenergie worden door vele geleerden verondersteld. Overigens is dat ook niet het onderwerp van de studie van dr. Vandermeulen. Zijn eindconclusie luidt dat op dit moment de gevolgen van de verzuring van het regenwater in Nederland nog niet zijn te overzien. Waar hij in zijn wetenschappelijke verhandeling de nadruk op legt is de mogelijkheid van een ernstige aantasting van het leefmilieu. Het spijt hem, dat men in Nederland de gevaren onvoldoende onder ogen ziet. Het is een waarschuwing die politici en bestuurders en de beleidsorganen in acht moeten nemen.
Ongeveer een maand geleden trok een ander rapport de aandacht. Het haalde vrij spoedig de pers, de radio en de televisie. Enerzijds vanwege het nieuwselement, anderzijds vanwege het alarmerende karakter. Het was een studie, in de vorm van een advies aan de minister van Verkeer en Waterstaat, over de onveiligheid op de grote rivieren in Nederland. Het rapport kwam tot stand onder de verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur van Gelderland. Men testte de Waal op veiligheid voor de scheepvaart. De rivier is één van de ‘slagaders’ van het economisch leven van Nederland. De Boven-Rijn en de Waal staan bij de schippers bekend als de gevaarlijkste vaarwegen in Europa. Jaarlijks vervoeren duizenden schepen gevaarlijke stoffen. Het zijn merendeels aardolieprodukten en chemische stoffen. Aanvaringen en brand zouden zeer ernstige gevolgen kunnen hebben. De schippers en de deskundigen van de Rijkswaterstaat zijn het er allen over eens dat het een onhoudbare situatie is. In het rapport pleit men voor een betere regeling van het scheepvaartverkeer, zowel op het water als op het land. Met het laatste bedoelt men het nog beter en doelmatiger inschakelen van brandweerploegen. Kortom, het nemen van voorzorgsmaatregelen. De vooruitgang van de wetenschap en de techniek zijn niet te stuiten. Evenmin kan de inwerking van de eerste op de tweede, en omgekeerd, een halt worden toegeroepen. Het is ook niet nodig. Tal van wetenschappelijke vondsten dienen de mens. Het gaat er echter om de grenzen te kennen, waar die nieuwe vindingen een gevaar opleveren. Als zodanig zijn de twee rapporten waarschuwingssignalen.
GEERT GROOTHOFF