| |
| |
| |
Van Noord en Zuid
De vierde Noord-Zuid-dag in Essen
‘Essen heeft in de laatste jaren de traditie van de Groot-Kempische Cultuurdagen van Hilvarenbeek overgenomen’, aldus burgemeester mr. Herman Suykerbuyk in zijn openingswoord van de Vierde Noord-Zuid-Dag in Essen. Hij hoopte dat andere grensgemeenten dit voorbeeld zouden volgen. Het programma van deze Noord-Zuid-Dag, dat zich uitstrekte over de vrijdagavond 27 en de zaterdag 28 oktober bevestigde de stelling van mr. Suykerbuyk. De dag werd gehouden onder auspiciën van Benego en het Belgisch-Nederlands Cultureel Akkoord. Het gemeentebestuur van Essen, de ‘Kulturele Stichting Essen’ en het A.N.V. hadden de organisatie geregeld en de programmering verzorgd. Op de vrijdagavond sprak de dichter Huub Oosterhuis. De zaterdag stond in het teken van de onderwijsvraagstukken in Noord en Zuid. Een kunsttentoonstelling en de traditionele handboogwedstrijden voltooiden de reeks van manifestaties, die in de herinnering van de aanwezigen zal blijven als een belangrijke activiteit van de culturele samenwerking en integratie van Nederland en Vlaanderen.
De eerste samenkomst van de zesde cyclus van de Graanzolderavonden van het Davidsfonds op de Kiekenhoeve maakte van de Noord-Zuid-Dag deel uit. De heer J. van Agtmael, voorzitter van de ‘Kulturele Stichting Essen’, leidde vrijdagavond Huub Oosterhuis in, die sprak onder het motto ‘dichten is iedereen worden, dichten is het hart van de mensen volzingen’. Hij had zijn keuze laten vallen op zijn lievelingsdichters Martinus Nijhoff en Pablo Neruda. Zowel de persoon als het werk van deze kunstenaars schetste hij met biografische gegevens en teksten. Huub Oosterhuis vond een dankbaar gehoor. In de nabespreking had hij de gelegenheid zijn eigen artistiek werk onder de aandacht te brengen.
| |
Onderwijs in Nederland en Vlaanderen
Op de zaterdagochtend was burgemeester Suykerbuyk in het Cultureel Centrum de ‘Oude Pastorij’ de gastheer. De onderwijsverhoudingen in Noord en Zuid waren het thema, dat was voorbereid door de Werkgroep-Basisonderwijs van het A.N.V. onder leiding van de voorzitter, de heer Ludo Knaepkens. Onder de gasten bevonden zich drs. M. Coppieters, voorzitter van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, mr. Johan Fleerackers, voorzitter van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, mr. J. Kievits, burgemeester van Zundert, alsmede de heer Van Buynder als vertegenwoordiger van de gouverneur van Antwerpen. Drs. L.J.M. van de Laar, burgemeester van Bergen op Zoom, één van de voorzitters van de Technische Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, gaf later op de dag blijk van zijn belangstelling.
De aanwezigen waren merendeels afkomstig uit de kringen van het onderwijs in Nederland en Vlaanderen. De werkgroep van het A.N.V. beoogde op deze Noord-Zuid-Dag een grotere samenwerking over de grens te bevorderen. Uit de gedachtenwisselingen en de onderwerpen die in een forum, dat de nadruk legde op de betekenis van het geschiedenisonderwijs ter bevordering van de integratie-gedachte, tot uiting kwamen, bleek hoezeer de verlangens naar de samenwerking over de staatsgrens op het terrein van het onderwijs leven.
Om aan het thema voor de aanwezigen houvast te geven, gaven de heren D. Strelitske, inspecteur van het basisonderwijs in Venlo en zijn collega J.H. van Geet uit Antwerpen, een verhelderend inzicht in de opzet en de bijzonderheden van de onderwijsstructuren in Noord en Zuid. Daaruit bleek dat de samenwerking nog de hinder ondervindt van administratieve bepalingen. Anderzijds kon men uit hun referaten de conclusies trekken dat er sprake is van een gelijkvormigheid in het beijveren van een vernieuwingsproces, in het streven naar samenvoeging van het kleuter- en het lager onderwijs en de plannen tot wijziging van de middenschool. Verhelderend waren hun verklaringen omtrent verschillende benamingen voor dezelfde zaken en structuren binnen het onderwijs. Een stukje integratiebeleid in het klein! Niets staat een samenwerking meer in de weg dan een elkander niet-begrijpen of misverstaan. Bij de gedachtenwisseling kwam het moeilijk verwezenlijken van de uitwisseling van leerkrachten aan de orde. Immers, een uitwisseling is een startpunt voor de samenwerking.
De inleidingen van de heren Strelitski en Van Geet boden de belangstellenden een uitstekende handleiding voor het volgen van het forum, dat geleid werd door de heer Knaepkens. Het thema luidde: ‘Betekenis en rol en inbrengmogelijkheden van het geschiedenisonderwijs in Nederland en Vlaanderen bij de bevordering van de Noord-Zuid-integratie’. Een mondvol. Maar boeiend en leerzaam. Temeer, omdat de leden van de werkgroep, de heren P. De Bont (Nederland) en J. Mortelmans (Vlaanderen), vertelden hoe zij op school geschiedenis onderrichten. Leerzaam in het bijzonder waren de uiteenzettingen van de heren drs. A.W. Bouwman (Nederland) en drs. J. Siebens (Vlaanderen) leraren geschiedenis aan de onderwijzersopleidingen. Beiden kwamen tot de conclusie dat het huidige geschiedenisonderwijs bepaald niet is toegespitst op de verbondenheid van de Nederlandse taal- en cultuurgemeenschap. Zij achtten het raadzaam, hetgeen ook tot uitdrukking kwam in het forumgesprek, het leervak geschiedenis te stofferen tegen de Noord-Zuid-integratie en de Europese éénwording. Ondanks vernieuwingen op dit gebied is het nog niet tot dit inzicht gekomen. De gedachte van de culturele eenheid van de Nederlanden wordt onder de voet gelopen. Daar komt nog bij, zoals drs. Bouwman stelde, dat de interesse voor lokale en regionale historie niet bijster groot is bij de leerlingen. De belangstelling gaat eerder uit naar de contemporaine historie, naar het eigentijdse gebeuren in de internationale politiek, naar de huidige sociale en geestelijke stromingen. Toch is er een inzicht in het verleden nodig, om heden en toekomst - voor zover de laatste zich aftekent - te begrijpen. Beide docenten waren het er ook over eens dat bij de leerlingen op latere leeftijd, ongeveer 16 jaar, de aandacht voor wat ‘vaderlandse geschiedenis’ wordt genoemd, verslapt. Drs. Siebens schetste de ontwikkeling van het historisme naar het structuralisme in de
wetenschappelijke beoefening van de geschiedenis.
| |
Uitwisselingen van scholen
De heer J. De Caluwé, eveneens lid van de werkgroep Basisonderwijs, vertelde van zijn ervaringen met uitwisselingen van leerkrachten en leerlingen van de scholen in Kuurne en Haaksbergen, waarbij hij praktische aanwijzingen gaf. Enkele ouders die kinderen te logeren hadden gehad waren
| |
| |
aanwezig. De conclusie was, dat juist de uitwisseling van scholieren over de grenzen de voorwaarde is voor een aanzet tot de samenwerking aan de basis. Drs. Van de Laar onderstreepte het laatste en wees op het belang van correspondentie tussen de leerlingen van scholen. ‘Wij spreken te veel een staatkundige taal. Wezenlijke integratie dient aan de basis tot stand te worden gebracht, zoals met contacten van mens tot mens’. Van deze gezichtshoek uit gezien achtte ook hij het thema van de Vierde Noord-Zuid-Dag van grote waarde. Er bleek van de vorige Noord-Zuid-Dag nog iets goed te maken. Althans mr. Suykerbuyk overhandigde drs. Van de Laar een boekwerk als geschenk voor de medewerking van de laatste aan een vorig samenzijn. Een handdruk van twee magistraten over de grens: een symbool van deze Vierde Noord-Zuid-Dag in Essen.
(G.G.)
| |
Conferentie van de Nederlandse Letteren
De 28ste Conferentie van de Nederlandse Letteren, op 5, 6 en 7 oktober j.l. in Middelburg bijeen, heeft ruime aandacht geschonken aan een rapport dat een Vlaams-Nederlandse commissie van de conferentie had uitgebracht over het ontwerp voor een Nederlandse Taalunie. Inmiddels is het rapport van de Conferentie, dat een aantal amendementen bevatte, aan de betrokken ministers van onderwijs en cultuur van beide landen aangeboden. Het een en ander betekent dat de conferentie de instemming gaf aan het voornemen van de Nederlandse en Belgische regering een Taalunieverdrag te sluiten. In het rapport heeft men de wens kenbaar gemaakt dat de ondertekening van het verdrag gelijktijdig moet geschieden met de instelling van een Raad voor de Nederlandse taal en letteren. Voorts gaf men de goedkeuring aan een voorstel voortaan de Nederlandse letterkunde door middel van een Engels geredigeerd letterkundig tijdschrift onder de aandacht te brengen van de niet-Nederlandstalige lezers. De conferentie pleitte in een resolutie voor een regeling om de achterstelling in verzorging en betaling van toneelschrijvers tegenover anderen in theaterkringen ongedaan te maken.
| |
Literaire en andere culturele prijzen in de Nederlanden
De afgelopen maanden zijn rijk geweest aan het toekennen van literaire en andere culturele prijzen in Nederland en Vlaanderen. Harry Mulisch kreeg de P.C. Hooftprijs voor zijn totale werk en verwierf daarmee een bedrag van f. 10.000.- of 144.000 B.frank. De grote driejaarlijkse staatsprijs in België viel aan Louis Paul Boon ten deel.
Ter gelegenheid van de openingsplechtigheid van de 42ste Boekenbeurs van Vlaanderen, op 31 oktober j.l., werden aan vijf Vlaamse jeugdschrijvers de zilveren legpenningen uitgereikt: het waren Gaston van Camp en André Sollie met ‘Geweld eindigt waar liefde begint’, Gerda van Cleemput met ‘Het Huis in de jungle’, Christina Guirlande met ‘Avontuur op de Rietkraag’ en Maria Heylen met ‘De Blauwe Calabia’.
De Felix De Boeckprijs, groot 100.000 Belgische frank, werd toegekend aan Luk Tegenbos, voor zijn uitstekend tekenwerk als illustratie bij het jeugdboek ‘De Goudmijn’ van Ria Leeman. Eervolle vermeldingen kregen Chantal Chapelle, Gorik Lindemans, Jan van de Weghe en Ruid Tilborgh.
In begin oktober werd de derde algemene vergadering gehouden in Hasselt van de Vereniging van Limburgse auteurs (VLA). De jaarlijkse premie werd ditmaal toegekend aan Cil Claes-Smeets voor het werk ‘Het Geheim van Nambutch’.
Voor de vierde maal is de Corry Lievensprijs voor Jeugdtoneel uitgeschreven. De inzendingen dienen te geschieden in 3-voud voor 1 januari 1979 aan het adres: Archief en Museum voor het Vlaams Kultuurleven, Minderbroedersstraat 22, Antwerpen.
| |
Actie voor behoud West-Indisch huis in Amsterdam
Het West-Indisch Huis in Amsterdam wordt met ondergang bedreigd. In dit pand werd in 1625 opdracht gegeven tot de stichting van Nieuw-Amsterdam, het huidige New York. Om het pand te behouden is een stichting in het leven geroepen met prins Claus als beschermheer. Het stichtingsbestuur wordt gevormd door de heren Geert Brinkgreve, mr. C.H. Goedkoop, W. Hafkamp, Ton Koot, mr. J.Th. Scherpenhuizen, drs. E. van Tongeren, mr. B.H. Vroom en drs. W. de Vrijer.
| |
Gilbert Boonen, winnaar Mathias-Kemp-Prijs
Gilbert Boonen uit Lanaken heeft met zijn roman ‘De oude man en de gier’ de inter-Limburgse Mathias-Kemp-Prijs voor literatuur verkregen, een bedrag van 30.000 frank. Het merkwaardige is, zoals we in de pers lazen, dat Boonen zijn boek schreef in Saoudi-Arabië, het werk in Brugge werd uitgegeven, toen de auteur in Ecuador verbleef. Het verhaal speelt zich in de Arabische wereld af. In 1960 won Boonen met een kort verhaal de Davidsfonds-Zonhovenprijs. De prijs wordt in januari 1979 uitgereikt. Voorzitter van de Stichting Mathias-Kemp-Prijs is drs. Jef Notermans.
| |
Nederlands staatssecretaris geeft goede voorbeeld
De Nederlandse staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Nelie Smit-Kroese, heeft onlangs menig politicus een lesje geleerd in het gebruik van Nederlandse woorden. Zij gaf daarvan blijk bij de behandeling in de Tweede Kamer van een wijziging van de Luchtvaartwet. De Kamer wenste dat er wettelijke regelingen worden opgesteld voor werk- en rusttijden van het stuurhutpersoneel van vliegtuigen. Mevrouw Smit-Kroes sprak daarbij over ‘kajuitpersoneel’. CDA-woordvoerder, de heer P. van Zeil, vroeg aan de staatssecretaris zich aan te sluiten bij het internationaal woordgebruik en in het vervolg over ‘cabinepersoneel’ te spreken. Maar de staatssecretaris wenste daaraan geen gevolg te geven. Integendeel: de in de wet op te nemen wijziging zal het woord ‘kajuitenpersoneel’ inhouden.
De staatssecretaris merkte op: ‘Dat is zuiver Nederlands. We moeten het aandurven dat te gebruiken in plaats van af te gaan op het dagelijks woordgebruik’, aldus de staatssecretaris.
| |
Nederlandstalig onderwijs houdt stand te Brussel
Onder deze titel schrijft een redacteur van de ‘Gazet van Antwerpen’ dat hoewel ook
| |
| |
dit schooljaar het aantal leerlingen in het Nederlandstalige kleuter- en lager onderwijs in de Brusselse agglomeratie is gedaald, toch sprake is van een handhaving van dit onderwijs. Volgens de cijfers van de NCC, de Nederlandse Commissie voor Cultuur, zijn er dit jaar 307 kleuters minder in het Nederlandstalig kleuteronderwijs en 515 leerlingen minder in het lager onderwijs.
Maar wanneer men rekening houdt met de dalende geboortecijfers en met het migratieverschijnsel - in 1977 weken nog maar eens 6529 Brusselaars uit naar Vlaanderen - zijn dat geen slechte cijfers. De Belgische bevolking in Brussel-hoofdstad blijft gestadig afnemen, terwijl het aantal vreemdelingen voortdurend stijgt. De meer recente cijfers tonen aan dat 24 procent van de Brusselse bevolking - de vreemdelingen inbegrepen - instonden voor 35 procent van de geboorten in de agglomeratie. Deze evolutie heeft onvermijdelijk tot gevolg dat het schoolbevolkingspotentieel voor het Nederlandstalig onderwijs in de Brusselse agglomeratie jaarlijks terugloopt omdat de overgrote meerderheid van de vreemde kinderen nog geen mogelijke ‘klanten’ zijn voor de Vlaamse scholen. Al blijkt het aantal vreemdelingen, zo vervolgt de redacteur, in het Nederlandstalig basisonderwijs al opgelopen tot 4,4 procent tegen nauwelijks 2,91 procent het jaar voordien, toch ligt in het kleuteronderwijs het aantal zelfs aanzienlijk hoger. In het Franstalig basisonderwijs bedraagt het aantal leerlingen thans bijna 40 procent. Ook daar ging het leerlingenaantal gevoelig achteruit; in het Franstalig kleuteronderwijs met 6,47 procent (1.244 kleuters minder) en in het Franstalig lager onderwijs met 4,15 procent (1.464 leerlingen minder). De achteruitgang die zich sinds het schooljaar 1973-1974 voordoet wordt hierdoor bevestigd. De oorzaken zijn de daling van het geboortecijfer en de migratie naar Wallonië.
Belangwekkend zijn de gegevens over de herkomst van de kleuters en leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs. Het blijkt dat 76,2 procent der kleuters woonachtig is binnen de Brusselse agglomeratie (de 19 gemeenten) en 23,8 procent daarbuiten. Voor het hoger onderwijs zijn die cijfers resp. 68,3 procent en 31,7 procent. Opvallend daarbij is dat vooral, aldus het persbericht, het gemeentelijk onderwijs is aangewezen op de kinderen die in de agglomeratie wonen.
| |
Werkgroep voor Milieuhygiene
Op uitnodiging van de Heer Ginjaar, Nederlands Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, is de Benelux Ministeriële Werkgroep voor Milieuhygiene op 6 november 1978 te Den Haag bijeengekomen onder zijn voorzitterschap. De Belgische Minister van Volksgezondheid, Gezin en Leefmilieu, de Heer Dhoore, en de Luxemburgse Minister van Milieuhygiëne, de Heer Barthel, namen aan de besprekingen deel.
Besloten werd de verdere uitvoering van het milieu-actieprogramma van 1975 met kracht ter hand te nemen.
Op het gebied van de luchtverontreiniging werd overeenstemming bereikt over een ontwerp voor een waarschuwings- en consultatieprocedure bij het overschrijden van kritische grenzen voor een tweetal stoffen (SO2 en NO2).
De samenwerking op dit gebied zal verder worden geïntensiveerd.
De Beneluxlanden zullen voorts gezamenlijk het zich ontdoen van chemische afvalstoffen binnen het Beneluxgebied aanpakken.
Afgesproken is dat in 1980 een kaart gereed zal zijn, waaruit de kwaliteit van het oppervlaktewater in het Beneluxgebied blijkt.
Tenslotte is besloten de samenwerking op het gebied van de geluidshinder te versterken.
| |
Nederlandse regering stemt in met taalunieverdrag
De Nederlandse regering heeft in beginsel ingestemd met het Nederlands-Belgisch Taalunieverdrag, waarin wordt voorgesteld een Taalunie in te stellen. De Taalunie is een orgaan van samenwerking en advies op het gebied van de Nederlandse taal en letteren. Het is de bedoeling dat beide landen zich verplichten de spelling van de Nederlandse taal gemeenschappelijk vast te stellen en zich te onthouden van afzonderlijke initiatieven op het terrein van de samenstelling van woordenboeken en dat van de spraakkunst. Het verdrag voorziet in de volgende organen: het comité van ministers, een interparlementaire commissie, de Raad voor de Nederlandse taal en letteren, een college van scheidsrechters en een algemeen secretaris.
In de afgelopen maanden wijdde ‘Neerlandia’ uitvoerige beschouwingen aan het advies dat een speciale werkcommissie ad hoc aan de betrokken bewindslieden van onderwijs en cultuur uitbracht.
| |
Gouverneur Roppe legt functie neer
Bijna 28 jaar lang stond gouverneur Roppe aan het hoofd van Limburg. Die ganse periode was hij voor zijn eigen Limburgers en zeker voor zijn bezoekers de verpersoonlijking van wat velen in de Limburgse volksaard zien: sympathiek, gezellig, intelligent, met een gezonde zin voor relativerende humor. Toch gingen achter deze sympathieke man vele zorgen schuil, zorgen aanvankelijk voor de uitbouw van zijn provincie en voor de welvaart en het welzijn van de Limburgers, zorgen later voor de omslaande conjunctuur, de hoge werkloosheidscijfers, de bedrijven die niet meer komen, de aantasting van Limburgs schoonheid. Gouverneur Roppe heeft altijd beweerd, zeer bescheiden, dat het aan de gunstige conjuctuur te danken was dat Limburg in 25 jaar tijd zo'n enorme sprang voorwaarts in de welvaart maakte. Maar velen weten en getuigen dat het de figuur van de gouverneur zelf was, die deze beweging stuurde en bijstuurde en altijd op de plaats was waar men hem verwachtte. ‘Roppeke’ is door iedereen in Limburg gekend. Geen wonder dat men hem, na zijn afscheid als provinciegouverneur, op tal van plaatsen heeft willen eren en/of onderscheiden.
Want met ingang van 15 maart jl. werd aan gouverneur Roppe eervol ontslag verleend door Koning Boudewijn. De gouverneur had daar zelf om verzocht: zijn gezondheid ging achteruit. Hij werd inmiddels benoemd tot ere-gouverneur en kreeg als opvolger de veelbelovende Harry Vandermeulen. Die krijgt de zware taak een beleid voort te zetten dat in al zijn facetten zeer veelzijdig en indringend was.
Louis Roppe, doctor in de rechten en in de jaren na de oorlog een geducht pleiter in de rechtszalen, kreeg in die periode het aanzoek om ‘minister van wederopbouw’ te worden. Hij weigerde, maar wat later werd hij toch benoemd tot gouverneur van Limburg; een provincie die toen weinig méér te bieden had dan veel armoede, wat kolenmijnen, veel pendel en een prachtige natuur, met uitgestrekte heide-oppervlakten en dennebossen, en met veel hardwerkende landbouwers, die in de vijftiger jaren
| |
| |
voor een ware geboortegolf zorgden.
Industrieel stond Limburg nergens op het ogenblik dat Louis Roppe gouverneur werd. Men slaagde er niet in de mono-industriële structuren te doorbreken, die eigen waren aan de kolenmijnen. Onder impuls van Roppe werd de Limburgse Economische Raad opgericht, die aanvankelijk trachtte de Belgische industrie te interesseren voor het oprichten van nevenbedrijven naast de mijnen. Maar het Belgische kapitaal wilde in de Kempen geen nevenbedrijven oprichten die reeds bij de mijnen in het Waalse bekken gevestigd waren. Daarom werd in de zestiger jaren het roer binnen de Limburgse Economische Raad omgegooid: vanaf dat ogenblik ging men meer de aanwezigheid van jonge, goedkope arbeidskrachten als argument aanwenden om investeringen naar Limburg te krijgen. Die taktiek, die door de gouverneur meesterlijk werd gespeeld, slaagde volkomen. Ook al omdat men kon profiteren van wetten voor de regionaal-economische politiek en de expansie, die het mogelijk maakten infrastructuurwerken te plannen en te realiseren, waardoor Limburg voor investeerders aantrekkelijk werd. En einde zestiger jaren waren de tewerkstellingsproblemen grotendeels opgelost.
Roppe, die ook de recreatieve mogelijkheden van zijn provincie zag en Limburg wilde inschakelen in de ‘boom’ van het
De commissaris der koningin van Nederlands Limburg, dr. J. Kremers, overhandigt ere-gouverneur Roppe de gouden penning van de provincie Nederlands-Limburg.
toerisme, lag mede aan de wieg van het openluchtmuseum van Bokrijk en van zovele andere recreatiedomeinen in Limburg. Onder zijn impuls werden zeven natuurparken gerealiseerd, die voor een groot deel in handen van het provinciebestuur zijn. Ook nu nog houdt de politiek van de provincie in, liever natuurgebieden en bossen te kopen dan ze verloren te laten gaan. Die politiek is het aanschijn van Limburg ten goede gekomen en heeft de toeristische aantrekkingskracht kunnen bestendigen.
Op kultureel vlak was Roppe in Limburg de grote baanbreker. Hij zorgde voor het historisch akkoord met de mijndirekteuren, waardoor dit bastion van het franstalige patronaat in Limburg vervlaamst werd en de mijndirekties hun kultureel patrimonium - het dient gezegd dat zij niets onverlet lieten om de gezinnen van de mijnwerkers op cultureel vlak een en ander bij te brengen - aan de gemeenten overdroegen. Gouverneur Roppe richtte ook de Limburgse Kulturele Raad op, die erin slaagde door kultuurspreiding en andere initiatieven de kultuur te demokratiseren. Eén van de resultaten daarvan is de ‘Limburgse School’, die in de Belgische schilderkunst veel aanzien heeft gekregen door de vernieuwde werking die ervan uitgaat. Ook moeten de initiatieven vermeld worden die het onderwijs in de provincie ten goede kwamen. Nu nog lopen tienduizenden kinderen dagelijks school in provinciale scholen: weer een initiatief van Louis Roppe.
De ere-gouverneur, die thans weer in zijn geboortedorp Heers woont en een kunsten literatuurliefhebber is - hij schreef zelf ‘Een omstreden huwelijk’ dat veel sukses kende - behoort tot de generatie christelijke humanisten, die na de tweede wereldoorlog in de Nederlanden de evolutie in het christelijke denken hebben beinvloed. Roppe was samen met Anton van Duinkerken één van de voortrekkers van deze denkrichting.
Roppe heeft op nagenoeg elk gebied zijn stempel op Limburg gedrukt; meer zelfs, op beide Limburgen. Want hij was de grote stimulator achter de groot-Limburgse samenwerking, achter feesten over de Maas, achter ‘gezamenlijke’ evenementen die in beide Limburgen veel weerklank vonden. De ere-gouverneur keek echter ook vooruit en was een van de bezielers achter de beweging die streeft naar een Euregio Maas-Rijn, waarvan het hoofdkantoor thans in Maastricht is gevestigd. Voor beide Limburgen is daar slechts één man, een ‘Interlimburgs kontaktambtenaar’, een funktie die ook door Roppe in het leven werd geroepen.
Hoeft het nog gezegd dat Louis Roppe een historische betekenis heeft voor zijn provincie?
PAUL POELMANS
| |
Permanente contactcommissie te gast in Brugge
De integratie van Noord en Zuid is niet alleen een ideaal van een organisatie als bijvoorbeeld het Algemeen Nederlands Verbond, maar ook een stuk practisch beleid. Integratie kan in het bijzonder tot werkelijkheid worden wanneer men elkander over de staatsgrenzen ontmoet. De leden van de Permanente Contactcommissie van de Cultuurraad voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en van de Tweede Kamer in Nederland geeft alszodanig tal van voorbeelden. Onlangs kwamen de leden in Brugge bijeen. Er werd een zitting gewijd in het Europacollege aan het onderwerp ‘De huidige situatie, wetgeving en beleidsstructuren in Vlaanderen en Nederland’ met prof. dr. H. Brugmans, oud-rector van het Europacollege, prof. dr. L.P. Suetens, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit van Leuven en prof. dr. C.J.A. Peeters van de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam als inleiders. Een andere bijeenkomst stond in het teken van het thema ‘De problematiek van de monumentenzorg en stadskernvernieuwing in Vlaanderen en Nederland’. De referaten werden gehouden door de heren Dries van den Abeele, W. Baars, wethouder van Middelburg en B. Deruelle, schepen van Brugge. Met een rondleiding en een ontvangst in het gebouw van het Sint-Sebastiaansschuttersgilde werd de ontmoeting van de Nederlandse en Vlaamse parlementariërs besloten. Drs. M. Coppieters, voorzitter van de Cultuurraad was gastheer. Schepen Omer Dombrecht van Brugge ontving het gezelschap namens het stadsbestuur van Brugge. De gasten werden verwelkomd in de Gotische zaal van het stadhuis, waar een banket werd gegeven.
| |
Herman Delaunois ontving de Van Tienhoevenprijs
In een plechtige academische zitting ontving de Vlaming Derman Delaunois in de universiteit van Bonn van de FVS-Stiftung
| |
| |
de internationale Van Tienhoevenprijs. De prijs werd toegekend voor het totale werk en de inspanning die Herman Delaunois heeft verricht en betoond voor het behoud van het natuurschoon. De naam van de prijs is ontleend aan de Nederlander dr. Van Tienhoeven een bekend natuurbeschermer. Herman Delaunois is de grondlegger van de natuurparken Scheldeland, ‘De Beide Neten-Dijleland’ en van andere projecten. In tal van Vlaamse natuurbeschermingsorganisaties is hij werkzaam. Hij is tevens lid van de Hoge Raad voor het Toerisme, voorzitter van het Nationaal Verbond voor Natuurbescherming en van de Bond Beter Leefmilieu voor Vlaanderen. Hij speelde een grote rol in de strijd voor het behoud van de Kalmthoutse Heide, het Peerdsbos, de Lessevallei en de duinen in de Westhoek, aldus De Gazet van Antwerpen. De prijs houdt een bedrag in van 10 000 DM.
| |
Taalcontact en taalconflict
Het Onderzoekscentrum voor Meertaligheid te Brussel organiseert op 8 en 9 juni 1979 een symposium Taalcontact en Taalconflict, waarop U vriendelijk wordt uitgenodigd. Het wetenschappelijk onderzoek i.v.m. taalcontacten is vooral interdisciplinair en om die reden zal het onderwerp zo nauwkeurig mogelijk afgelijnd worden. Op die manier verlopen de discussies in de werkgroepen vlotter.
Centraal staat de problematiek van ‘taalovergang’ (Sprachwechsel, language shift). Het is de bedoeling na te gaan welke intraof extralinguistische factoren verantwoordelijk zijn voor de overgang van de ene taal naar de andere. Er zal heel in 't bijzonder rekening gehouden worden met het verschijnsel taalovergang bij minderheden in Europa.
In de Werkgroepen zullen de referaten bij voorkeur niet langer dan 20 min. duren, zodat men over voldoende tijd voor discussies kan beschikken (werktalen: Duits, Frans, Nederlands, Engels).
Voor de werkgroepen zijn voorlopig de volgende indelingen voorzien:
a. | (socio-)linguistiek en het onderzoek van taalcontacten; |
b. | het onderzoek van taalcontact en taalovergang; |
c. | meertaligheid, diglossie en taalovergang; |
d. | taalminderheden en taalovergang. |
De inschrijvingskosten bedragen 450,- BF, (halve prijs voor studenten) en kunnen gestort worden op postgiro 000-0485803-27 van W. Amian, B-4671 Moresnet, ‘Symposium O.V.M.’.
Het symposium heeft plaats in de lokalen van de UFSAL te Brussel. Binnen- en buitenlandse collega's hebben reeds belangstelling getoond voor dit symposium. We zouden het evenwel op prijs stellen, indien U ons nog adressen zou kunnen meedelen; op die manier kunnen we geinteresseerde collega's nog verwittigen.
Indien U zelf een korte uiteenzetting zou willen voorbereiden, gelieve dan vóór 29 juni 1978 titel en voorlopig een bondige samenvatting (eventueel met aanduiding van de werkgroep) aan het Onderzoekscentrum mee te delen.
| |
Ontevredenheid bij Nederlandse scholieren voortgezet onderwijs over onderricht in de vreemde talen
De leerlingen van het voortgezet onderwijs in Nederland zijn ontevreden over het onderricht in de vreemde talen. Het onderwijs mist de aansluiting op hetgeen zij aan kennis nodig hebben. De scholieren staan met hun opvatting niet alleen. Want ook oud-leerlingen van het voortgezet onderwijs zijn die opvatting toegedaan. De leiding van de verschillende scholen maakt blijkbaar een slechte schatting wat de verlangens van de leerlingen betreft. Tot deze en andere gevolgtrekkingen komt het Instituut voor Toegepaste Sociologie van de Katholieke Universiteit van Nijmegen, onder leiding van drs. J. Claessen. Het instituut verrichtte de studie in opdracht van de Stichting voor Onderzoek van Onderwijs (SVO). Hoe is het in Nederland met het onderwijs in de vreemde talen gesteld? Welke behoeften bestaan er bij de leerlingen aan deze leervakken? Deze twee vragen waren de uitgangspunten voor het wetenschappelijk rapport. In de Nederlandse pers werd aan de resultaten van het onderzoek van het SVO ruime aandacht geschonken. Met name in ‘De Volkskrant’.
Het onderzoek werd breed opgezet. Ongeveer 3000 eindexamenleerlingen van 16 verschillende schooltypen werden ondervraagd. Dit aantal vulde men aan met de antwoorden van bijna 2000 oud-leerlingen van deze scholen, alsmede met de bevindingen van stafleden en docenten van 660 scholen, 1200 studenten en 485 stafleden van 9 verschillende studierichtingen, 740 bedrijven en 312 overheidsdiensten.
Het uitgangspunt voor het onderzoek was de invoering van de Mammoetwet in 1968. De wet gaf aan de leerlingen het recht van keuze in welke vakken zij eindexamen wensten te doen. Voor de wet in werking trad waren Frans, Duits en Engels verplichte eindexamenvakken voor de scholen van het middelbaar onderwijs. Spoedig bleek dat die wensen geenszins dezelfde waren als de wet eerder voorschreef. Het wensenpatroon vertoonde een geheel ander beeld. In het rapport van het ITS komt het een en ander bijzonder scherp tot uitdrukking. Het Frans staat bepaald niet aan de top van de ranglijst. Integendeel, de belangstelling liep na 1968 sterk terug. Drs. Claessen merkte in zijn toelichting op het ITS-onderzoek dan ook op, dat wanneer geen maatregelen worden genomen het Frans van het lesrooster verdwijnt. De samenstellers van het rapport wijzen erop dat Russisch op de scholen in Nederland nauwelijks wordt onderwezen, terwijl Russisch, na het Engels, de tweede taal is waarin wetenschappelijke publicaties worden geschreven. Russisch zou dus meer aandacht vragen voor de leerlingen die een academische opleiding wensen te volgen en zich toeleggen op wetenschappelijke arbeid. Tevens is gebleken, dat de wensen van de verschillende groeperingen die met het onderricht in de vreemde talen te maken hebben bijzonder uiteenlopen, terwijl de eindexameneisen aan die verschillen volkomen voorbij gaan.
| |
Minder lesuren over de gehele linie
Het onderzoek heeft uitgewezen, dat het onderwijs op de roosters van MAVO, HAVO en VWO in de laatste jaren in (les)-urental is gedaald. In het rapport wordt als één der voornaamste oorzaken de bezuiniging van 1972 genoemd. Het aantal lesuren daalde van 32 naar 30, waarbij vooral het vak Frans het moest ontgelden. Tevens was de invoering van het pakket keuzevakken een aanleiding. De vermindering van het aantal examenvakken, als gevolg van de Mammoetwet, speelde eveneens een rol. Voorts de bij het MAVO bestaande tendens om de keuze voor de eindexamenvakken te vervroegen, zodat de leerling vaak al in de tweede klas nog maar twee talen volgt: Engels en Duits.
| |
| |
Hoewel het rijk voorschriften geeft omtrent het aantal uren dat aan het onderwijs in een vreemde taal moet worden gegeven, is de praktijk geheel anders. Bij scholen van hetzelfde type lopen de aantallen lesuren sterk uiteen. De ene MAVO-school heeft driemaal zoveel lesuren Frans op het rooster staan als de andere. En toch houden beide scholen zich aan de bepalingen van de wet.
Het aantal lesuren voor de vreemde talen is wel toegenomen, als gevolg van een groeiend aantal leerlingen bij MAVO, HAVO en VWO. Maar niet over de gehele linie. Bij het MAVO is het totale aantal uren tussen 1968 en 1976 toegenomen met 26 percent, maar verdeeld over de drie talen Frans, Duits en Engels, ontstaat er een geheel ander beeld. Het onderzoek heeft uitgewezen dat er 31 percent meer uren Engels werd gegeven, 15 percent meer uren Duits. Het aantal lesuren voor Frans liep daarentegen met niet minder dan 14 percent terug.
Over MAVO, HAVO en VWO in totaal schetst het rapport de volgende situatie. Het totaal aantal wekelijkse lessen in de vreemde talen nam tussen 1968 en 1976 met 40 percent toe; de lesuren voor Engels stegen met 44 percent, voor onderricht in het Duits met 30 percent. Voor Frans constateert het rapport een daling.
| |
Dieptepunt in schooljaar 1972-1973
Het dieptepunt werd in het schooljaar 1972-1973 bereikt. In dat jaar werd 87 percent van het aantal lesuren van 1968 bereikt. Sedert 1973 is er een lichte stijging te bespeuren.
De samenstellers van het rapport van het ITS zijn van mening dat een uitbreiding en een betere organisatie van het aantal lesuren voor het onderwijs in de vreemde talen nodig zijn. Uitbreiding echter kost geld, veel geld zelfs. De wetenschappelijke medewerkers van het ITS tekenen bij hun bevindingen aan, dat het eindoordeel thans bij het parlement en bij de regering liggen.
| |
Pleidooi voor adviescommissie ‘Nederlands als vreemde taal’
Op 30 juni l.l. promoveerde aan de katholieke universiteit van Nijmegen drs. G. Extra tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een proefschrift ‘Nederlands van buitenlanders’. Dr. Extra komt in zijn dissertatie tot de slotsom dat in Nederland geen goede taalleerprogramma's worden samengesteld ten behoeve van kinderen uit het buitenland die in Nederland Nederlands leren. Zijn onderzoek heeft o.m. uitgewezen dat bij kleuterleidsters en onderwijzend personeel van andere onderwijsinrichtingen de theoretische kennis van taalverwerving te gering is. Men zou daaraan bij de opleidingen meer aandacht moeten besteden. Dr. Extra acht deze geringe kennis, gelet op het grote belang van taalvaardigheid bij de menselijke ontplooiing, een ernstig tekort. Het proefschrift van dr. Extra is het eerste over het leren van Nederlands als vreemde taal, aldus het ANP. De taalkundige wijst er op dat in Nederland veel niet-Nederlandstalige kinderen de scholen bezoeken. In sommige gevallen vormen zij zelfs de meerderheid. In de Verenigde Staten, West-Duitsland en vooral in Zweden toont men, aldus dr. Extra in zijn proefschrift, voor dit probleem veel meer politieke en wetenschappelijke belangstelling dan in Nederland. Bij zijn onderzoek naar het leren van Nederlands trof dr. Extra treffende overeenkomsten bij de problemen aan, te ondersteunen de opvatting dat in mening opzicht bij het leren van een vreemde taal zich dezelfde wetmatigheden voordoen als bij het leren van de moedertaal. Dr. Extra pleit voor een speciale adviescommissie voor ‘Nederlands als vreemde taal’, die dan binnen de stichting leerplanontwikkeling (SLO) dient te worden ingesteld.
| |
Prijs Eregouverneur Roppe
De provincieraad van Belgisch-Limburg heeft onlangs de ‘Prijs Eregouverneur Roppe’ ingesteld. Met de instelling van dit eerbetoon wil het provinciaal bestuur het wetenschappelijk studiewerk in en over Limburg aanmoedigen. De prijs is tevens een hulde aan de magistraat en historicus, jurist en Vlaming dr. L. Roppe. De prijs zal om de twee jaar worden toegekend en bedraagt 150.000 Bfr., ongeveer f. 10.000.-
| |
Grensoverschrijdende samenwerking van vakbonden
Bij grensoverschrijdende contacten denkt men onwillekeurig aan samenwerking van culturele organisaties. Uitvoeringen van fanfaregezelschappen, folkloristische spelen, uitwisselingen van scholen en sportevenementen. In de laatste tijd nemen ook de projecten van sociale en economische samenwerking over de landsgrenzen heen een vaster vorm aan. In het tijdschrift ‘Limburg Vandaag’ werd onlangs bericht over de oprichting van een Euregionale Vakbondsraad Rijn-Maas. Zeven vakcentrales, die toonaangevend zijn voor Nederlands- en Belgisch-Limburg, de stad Aken en wijde omgeving en de provincie Luik hebben, aldus ‘Limburg Vandaag’, een vakbondsraad gesticht. De bedoeling is dat deze raad, door middel van overleg en samenwerking, de bijzondere vraagstukken, waarmee de werknemers in dit drielandengebied hebben te kampen, gezamenlijk tot een goede oplossing zal brengen. De heer W. Friedrichs van de FNV in Nederlands-Limburg, voorzitter van de nieuwe raad, merkte op dat de grensgebieden in een hachelijke positie verkeren. Zij liggen aan de buitenkant van de belangstelling van de bestuurs- en machtscentrales der verschillende staten. Ook daardoor, aldus het Limburgse tijdschrift, hebben deze gebieden vooral in crisistijden extra te lijden onder nationale en internationale noodtoestanden. Zoals nu. Want het gaat in deze Euregio om een gebied met 4 miljoen inwoners met een gemiddeld werkloosheidspercentage van tussen de 10 en 15 procent, wat aanzienlijk hoger ligt dan de landelijke gemiddelden. Van deze werklozen is 40 procent jonger dan 25 jaar. In hetzelfde gebied zijn naar een schatting in de laatste jaren 200.000 tot 300.000 arbeidsplaatsen komen te vervallen, zonder dat enigszins bij benadering voor vervangende werkgelegenheid is gezorgd.
‘Limburg Vandaag’ merkt voorts op, dat er meer dan alleen economische vraagstukken zich voordoen in het gebied Rijn-Maas. Er zijn ook talrijke sociale, culturele en algemeen maatschappelijke problemen die vooral op de grensgebieden drukken en in het bijzonder ten laste van de werknemers komen. In de nieuwe raad is dan ook een prioriteitenlijst opgemaakt.
Een voorbeeld dat ook op economisch terrein een grensoverschrijdende samenwerking reeds van de grond is gekomen bewijst het contact, in hetzelfde gebied, van de autoriteiten van Belgisch- en Nederlands-Limburg, Luik en de Regioraad Aken. Hetzelfde doen de Kamers van Koophandel. Op het terrein van de ruimtelijke ordening, infrastructuur, cultuurpolitiek, jeugdbeleid
| |
| |
e.d. blijft men niet achter. Voorts mag gewezen worden, aldus ‘Limburg Vandaag, op de contacten tussen gemeenten, politieke partijen en sociale en culturele verenigingen aan weerszijden van de staatsgrenzen.
| |
Heemkunde onmisbaar voor zelfkennis
‘De heemkunde is neet te misse, evenmin es tot veer eus eige taol kinne misse um eus zellef te kinne’!
Dat zei, in zijn moerstaal het Maastrichts, dr. M.J.A.R. Dittrich, toen hij in zijn kwaliteit van voorzitter van de ‘Stichting Federatie Limburgse Musea’ officieel het eerste exemplaar van het tiende jaarboek van de Heemkundevereniging Roerstreek in ontvangst nam. Voor hem een graag benutte gelegenheid om de Roerstreek geluk te wensen met zo'n energieke, kundige en vruchtbare heemkundekring. Vooral de inwoners van deze streek moeten - en hier vertalen we van het Maastrichts in het Nederlands - ‘de mogelijkheden krijgen om zich te verdiepen in belangrijke aspecten van hun streek, hun woonplaatsen, zichzelf. Het is van belang te weten, wie zij zijn. Het is van belang voor onszelf en voor onze omgeving om onze geschiedenis te kennen. Die kennis is weer voorwaarde om vandaag en morgen te kunnen leven in overeenstemming met onze eigen aard, met ons eigen Limburgs karakter. Ik zou wensen, dat in veel van die zogenaamde vormingsinstituten minder maatschappij-kritische en heel vaak aan ons karakter vreemde voorlichting zou worden gegeven en wat meer cursussen op het gebied van de heemkunde. Dat is: kennis van en over onszelf, kennis van en over onze streek. De mensen zouden dat begrijpen en kritisch worden op zichzelf en hun gedragingen. Ze zullen ook kritisch de maatschappij bekijken, maar dan vanuit een andere, hun niet vreemde invalshoek! Met al die maatschappijkritische voorlichting, onze mensen heel vaak opgedrongen door lieden van elders, worden wij hier zo langzamerhand ‘ontheemden’ en dus geestelijke zwervers’!
Drs. Dittrich lichtte nader toe, geen pleidooi te houden voor onveranderd vasthouden aan wat voorbij is. Ook dan zouden wij en zeker onze kinderen niet meer kunnen leven. Maar hij pleitte wel voor handhaving van datgene, wat goed en waar is. En voor het veranderen van datgene, wat veranderd moet worden omdat het niet meer in deze tijd past. ‘En als men dat conservatief wil noemen, nu, dan ben ik conservatief. Dan ben ik in het gezelschap van de socialistische partij-ideoloog Kurt Jörgensen, die zichzelf in die zin graag conservatief noemt’!
Het leven is een tijd: vandaag en morgen. We kunnen morgen niet overzien als we vandaag en gisteren niet kennen. Willen we voor morgen het beste bereiken, dan moeten wij weten, wat vandaag en gisteren goed is en was, evengoed als we moeten weten wat vandaag en gisteren slecht is of was. Het goede om te handhaven. Het slechte om te veranderen. Het minder goede om bij te sturen. Heemkunde is daarbij een onmisbaar hulpmiddel, aldus Dittrich.
(gelezen in ‘Limburg Vandaag’, verslag van Koos de Valk)
| |
De Vergulde Kroontjespen (taalprijs voor overheidspublikaties) jury-rapport taalprijs 1978
De taalprijs voor overheidspublikaties in Nederland is een prijs voor een tekst van de overheid, die uitblinkt in duidelijk taalgebruik. De prijs bestaat uit een ‘vergulde kroontjespen’ of een eervolle vermelding. Het ligt in de bedoeling, dat elk jaar teksten over een bepaald onderdeel van het overheidsbeleid in aanmerking komen voor de taalprijs. Voor de taalprijs 1978 kwamen teksten in aanmerking die betrekking hadden op de belastingen in de ruimste zin van het woord. Het ging hierbij niet alleen om de Rijksbelastingen, maar ook om bijvoorbeeld belasting op onroerende goederen of milieuheffingen.
Het initiatief tot het uitloven van een taalprijs voor overheidspublikaties is uitgegaan van de Commissie Duidelijke Taal. Deze commissie wil een bijdrage leveren aan de verbetering van het taalverkeer tussen overheid en burger. In deze commissie, die onder leiding staat van de voorzitter van de Tweede Kamer, zijn onder andere vertegenwoordigd: de Raad van State, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en enkele departementen. Ook het Algemeen Nederlands Verbond, het Genootschap Onze Taal en de Parlementaire Pers hebben zitting in deze commissie.
De jury voor de taalprijs 1978 bestond uit de volgende personen:
- | dr. A. Vondeling, voorzitter van de Commissie Duidelijke Taal; |
| |
- | professor W.F.J.M. Krul, erelid van het Genootschap Onze Taal; |
| |
- | H. baron van Lawick, plaatsvervangend directeur-generaal voor fiscale zaken bij het Ministerie van Financiën; |
| |
- | drs. H. Notenboom, lid van de Tweede Kamer; |
| |
- | professor dr. B. Siertsema, hoogleraar in de algemene taalwetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam; |
| |
- | dr. A. Veerman, lid van de Tweede Kamer; |
| |
- | drs. J. Renkema, taalkundig adviseur bij de Staatsuitgeverij (secretaris van de jury). |
In het najaar van 1977 werd een aankondiging over de taalprijs verstuurd naar een aantal instellingen en tijdschriften op het gebied van de belastingheffing. In deze aankondiging gaf de jury de voorwaarden waaraan de inzendingen moesten voldoen:
a. onderwerp: De belastingen in de ruimste zin van het woord. Bijvoorbeeld: folders, toelichtingen en artikelen waarin uiteengezet wordt hoe de burger aangifte van belasting moet doen of wat de bedoeling van een bepaalde heffing is.
b. aard van de tekst: De tekst moet bestemd zijn voor de burgers.
c. auteurs: De auteurs moeten werkzaam zijn bij een departement, een provinciale of gemeentelijke instelling of een adviesorgaan van de overheid.
d. jaar van verschijnen: 1977.
In het voorjaar van 1978 kreeg de jury negentien inzendingen binnen. De meeste inzendingen bestonden uit een aantal brochures of folders. Na toetsing aan de voorwaarden vielen zeven brochures en folders af. Sommige teksten waren niet in 1977 verschenen of waren niet bestemd voor ‘de burgers’ maar voor ‘deskundigen’. Ook kwamen enkele teksten niet in aanmerking omdat ze niet de belastingen als onderwerp hadden.
Het beoordelen van de overgebleven inzendingen was niet gemakkelijk. Maar na lang wikken en wegen kwam de jury tot het eensluidende oordeel dat vier teksten recht hadden op de beoordeling ‘uitstekend’:
| |
| |
a. | de folder over de onroerend-goedbelasting van de gemeente Roosendaal en Nispen; |
b. | de brief over de onroerend-goedbelasting van de gemeente Den Ham; |
c. | de toelichting bij het aanslagbiljet zuiveringsheffing van de provincie Utrecht, (afdeling Voorlichting); |
d. | de brochure over de motorrijtuigenbelasting van het Ministerie van Financiën, (afdeling Voorlichting). |
Deze vier teksten vielen op door hun duidelijke, voor burgers begrijpelijke, uitleg van een ingewikkeld onderwerp.
Hoewel het bijzonder moeilijk was tussen deze teksten te kiezen, werd de jury het er uiteindelijk over eens dat de taalprijs 1978 moest worden toegekend aan de folder van de gemeente Roosendaal en Nispen. De bondige uitleg en de vriendelijke toon van deze folder gaven hierbij de doorslag. Elk jaar wordt in één van de drie rubrieken een prijs toegekend wanneer een geschikt kandidaat kan worden aangewezen. De prijzen voor 1976 en 1977 zijn nog niet toegekend. Er is een achterstand ontstaan.
| |
Pleidooi voor derde televisienet in Nederland
‘Een derde televisienet met culturele, educatieve en wetenschappelijke programma's is volgens mij de enige complete manier om de relatie tussen kijkers en televisie weer optimaal te maken. Die relatie is nu door het princiepe van brood en spelen danig verstoord. Ook dan pas zal de kwaliteit omhoog gaan’. Aldus de mening van Jan Venema, eindredacteur van de NOS-kunstrubriek ‘Beeldspraak’; een televisiemaker met een jarenlange ervaring, aldus de AVRO-bode. ‘Kunst en wetenschap zitten op televisie in het verdomhoekje’, meent Venema. Men heeft in Nederland steeds om de gunst van de massa gevraagd. Die heeft tot een bepaalde gewenning geleid waardoor je nu hoort roepen dat kunst niet meer op de televisie thuishoort. Hetgeen natuurlijk onzin is. Anderzijds geeft hij toe dat de belangstelling voor kunst en wetenschap in Nederland niet groot is. ‘Ik weet het, kunst is geen primaire levensbehoefte. Pas als de ijskast is gevuld en het huis warm gestookt, komt de cultuur wel eens ter sprake. Dat krijg je niet ineens om en dat hoeft ook niet, maar je moet er wel aan werken. Ik ben erg blij dat er binnen de NOS kansen bestaan, maar tot nog toe zet dat niet echt zoden aan de dijk. ‘Het wordt hoog tijd dat kijkers niet meer over de Televisie als medium praten, maar over de inhoud van de programma's’. Het geld kan een bezwaar zijn, meent Venema, maar hij stelt bijzonder nuchter de vraag, of we met zijn allen in Nederland die richting willen kiezen.
Een waar woord!
| |
Burgemeester van Utrecht strijdt tegen platte taal
De correspondent van ‘De Volkskrant’ uit Utrecht schreef onlangs dat de burgemeester van Utrecht de heer Vonhoff, oudstaatssecretaris van CRM en vroeger leraar geschiedenis, de strijd in de gemeenteraad heeft aangebonden tegen het gebruik in dit college van platte taal. De gemeenteraadscommissie voor algemene en bestuurlijke zaken hield zich onlangs langdurig bezig met het taalgebruik in de raad. De aanleiding was het herhaalde malen in de notulen schrappen van uitdrukkingen van een raadslid. De laatste liet weten dat hij de taal van de gewone man sprak en ‘niet die van de bourgeoisie en de adel’. Andere raadsleden merkten op dat een zekere stijl in het woordgebruik niet mag ontbreken. En weer anderen stelden vast dat het juridisch onmogelijk is aan te duiden wat onvoegzaam is en wat niet. De burgemeester merkte op, dat er in openbare lichamen juist een ander taalgebruik vereist is, omdat er vaak inhoudelijk scherpe conflicten moeten worden uitgevochten. ‘De vorm moet dan niet de hindernis zijn om tot overeenstemming te komen. Het is de taak van de voorzitter te zorgen dat er discussies kunnen worden gevoerd. Verder is de floret een mooier strijdmiddel dan de botte bijl’, aldus de burgemeester van Utrecht.
| |
Heilige Schrift thans in het Fries
Onlangs is in Leeuwarden de nieuwe vertaling van de Heilige Schrift in de Friese taal officieel aangeboden aan de kerken en aan het provinciaal bestuur van Friesland. Meer dan veertig deskundigen zijn met deze arbeid elf jaar bezig geweest. Het is de eerste keer dat de vertaling ter hand werd genomen door de kerken met de medewerking van het Nederlands Bijbelgenootschap. Het is ook uniek, aldus de persberichten, dat in oecumenisch verband is samengewerkt. In Europa is het de tweede Bijbel, die door samenwerking van protestanten en katholieken tot stand is gekomen. De taal sluit aan bij het hedendaags Fries. Er is rekening gehouden met de nieuwe spelling, welke overigens niet eerder dan in 1980 officieel zal worden. De nieuwe Bijbel komt in twee formaten uit; een huisbijbel en een schoolbijbel. De oplage bedraagt 17000 exemplaren.
| |
Marianne Colijn kreeg in Brussel jeugdboekprijs
De Hilversumse schrijfster Marianne Colijn ontving onlangs in Brussel de jeugdboekprijs, uitgeloofd door de uitgeverij Lannoo en de Bond van Jonge Gezinnen. Het bekroonde boek was ‘Merel Veronica wereldkind’. Het thema behelst de avonturen van twee meisjes in de krotten van het Zuid-amerikaanse Columbia en een Nederlands gezin, dat graag een kind wil adopteren. Het eerste jeugdboek van Marianne Colijn kwam in 1973 uit, onder de titel ‘De klap van de boemerang’. Zij schreef voorts tal van novellen, toneelstukjes, hoorspelen en een roman. Sinds 1973 is Marianne Colijn docente stemvorming bij de afdeling logopedie van de Rijksuniversiteit Utrecht. Zij is tevens verbonden aan de Academie voor expressie door woord en gebaar.
| |
Culturele Groepsprijs Drenthe '78
Gedeputeerde staten van Drenthe hebben de Culturele Groepsprijs van de provincie dit jaar toegekend aan de Sectie ‘Drenten in de Vrömde’ van Het Drents Genootschap’ (Culturele Raad voor Drenthe). Gedeputeerde G. Londo reikte de prijs op 20 mei l.l. uit aan de heer J. Weggemans, voorzitter van genoemde sectie. Dit gebeurde tijdens de traditionale Drentendag die toen in Assen werd gehouden in Bellevue. De sectie kreeg de prijs voor het overkoepelende, coördinerende en stimulerende werk, dat verricht werd voor de diverse aangesloten Drentse verenigingen in Nederland. Dank zij het werk van de sectie is het aantal Drentenverenigingen in de loop der jaren toegenomen tot meer dan twintig met gezamenlijk duizenden leden.
| |
| |
| |
Camille Looten (1855-1941): een Frans-Vlaams regionalist
Enkele weken geleden heeft M. Nuyttens uit Kortrijk aan de Leuvense universiteit met veel glans een doctoraal proefschrift verdedigd, gewijd aan Prof. Dr. Kan. Looten; de Frans-Vlaming die veertig jaar voorzitter is geweest van het ‘Comité Flamand de France’ en ere-voorzitter van het ‘Vlaams Verbond van Frankrijk’. In de vrij grote reeks doctorale dissertaties in Vlaanderen geschreven over een aspect van of een persoon uit de hedendaagse geschiedenis neemt het werk van Dr. Nuyttens een tot nog toe unieke plaats in. Het is immers de eerste doctoraatsverhandeling in Vlaanderen die handelt over een Frans-Vlaams onderwerp en het is te hopen dat dit voorbeeld een stimulans zal zijn voor andere vorsers.
| |
De auteur
Dr. Nuyttens, te Izegem geboren in 1948, volgde er klassieke humaniora waarna hij te Leuven moderne geschiedenis studeerde. In 1971 behaalde hij zijn licentiaatsdiploma met een proefschrift over de Tempeliers in Vlaanderen. Sedert einde 1973 is hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Rijksarchief, eerst te Gent en thans te Ronse. Intussen heeft hij reeds een twaalftal artikels gepubliceerd in diverse tijdschriften en verleende hij ook zijn medewerking aan het ‘Monasticon Belge’. Verder is dr. Nuyttens ook actief in de sectie Geschiedenis van het Komitee voor Frans-Vlaanderen te Waregem.
| |
Keuze van het onderwerp
De Heer Nuyttens was reeds lang geboeid door de geschiedenis van Frans-Vlaanderen en kwam vlug tot het inzicht dat deze (geschiedenis) nog een grote onbekende was én door een stiefmoederlijke behandeling in de traditionele overzichten van de Vlaamse beweging én door een geringe actieve belangstelling in de streek zelf. Na aanvankelijk te hebben gedacht aan Jean-Marie Gantois, de bezielende kracht van het Vlaams Verbond van Frankrijk tussen beide wereldoorlogen, is de heer Nuyttens dieper in de tijd teruggekeerd en is zijn keuze ten slotte gevallen op een biografie van Prof. Dr. Kan. Looten, een man die niet weg te denken is in de regionalistische beweging in Frans-Vlaanderen, maar die ook het sociale, religieuze en politieke gebeuren van zijn tijd heeft meegeleefd en meegevoeld en die bovendien aanzien genoot als wetenschapsmens.
| |
Prof. dr. kan. Looten als wetenschapsmens
Camille Looten werd geboren in 1855 te Noordpene, een dorpje bij de Kasselberg, als zoon van de dorpsonderwijzer in wiens huiskring, zoals in zovele plaatsen, Vlaams werd gesproken. Op 15-jarige leeftijd ging hij naar het klein seminarie te Kamerijk, vier jaar later naar het groot seminarie; het volgende jaar, in 1875, kreeg hij toelating te gaan studeren aan de pas opgerichte katholieke faculteiten te Rijsel, en na twee jaar kon hij met vrucht zijn examen afleggen van de licentie in de letteren te Rennes.
Vanaf einde 1877 werd zijn priesteropleiding voltooid te Kamerijk, einde 1879 werd hij retoricaleraar aan het college te Toerkonje en in 1880 werd hij priester gewijd. Nadat hij in 1885 directeur was geworden van een studentenpedagogie te Rijsel, promoveerde hij vier jaar later tot doctor met een proefschrift over Vondel en kreeg hij het jaar daarop de leerstoel buitenlandse letterkunde aan de katholieke faculteiten te Rijsel. Zijn dagelijks leven werd grotendeels gevuld door zijn professoraat; daarnaast gaf hij nog les in een paar andere instituten die van de katholieke faculteiten afhingen, was hij lid van een drietal wetenschappelijke verenigingen en werkte hij mee aan talrijke tijdschriften. Hij kan worden beschouwd als een van de grondleggers van de comparatieve methode in de litteratuurwetenschap in Frankrijk.
Tijdens de oorlogsjaren 1914-'18 speelde hij in de bezette stad Rijsel een actieve rol in de heropleving van het universitair leven en in 1926 mocht hij zich verheugen in de oprichting van een leerstoel Nederlands aan de Katholieke Faculteiten. In 1930 werd hij doctor honoris causa aan de Leuvense universiteit en in zijn laatste levensjaren heeft hij de opgehoopte kennis van tientallen jaren studie kunnen bekendmaken in de publikatie van een reeks wetenschappelijke boeken. Camille Looten overleed te Rijsel op 27 november 1941.
| |
Van een conservatief naar een gematigd-progressief katholicisme
De jonge seminarist Looten werd logischerwijze opgeleid in de geest van het contrarevolutionaire traditionalisme dat zich afzette tegen het rationalisme, het individualisme en de secularisatie. Met zijn vriend Jules Lemire, de latere priester-volksvertegenwoordiger, bestudeerde hij de encycliek ‘Quanta Cura’ en de ‘Syllabus Errorum’ en bleef derhalve een tijd lang vastgeankerd in de algemene geestesgesteldheid van zijn seminarie-opleiding.
In het begin van de jaren 90, toen hij te Rijsel doceerde, hebben een aantal omstandigheden Looten voor een flink stuk uit het traditionalistisch kader gerukt: de encycliek ‘Rerum Novarum’ van 1891 wakkerde een reeds aanwezige belangstelling aan voor de sociale problematiek en opende de weg naar de christen-democratie, terwijl ook zijn belangstelling voor de Angelsaksische wereld zijn evolutie in een liberaal-katholieke en christen-democratische richting hebben versneld.
Tijdens de voor de Franse katholieken moeilijke jaren rond de eeuwwisseling met sterke reactionaire stromingen binnen de kerk en aanvallen van de anti-klerikale regeringen geraakte kan. Looten er steeds meer van overtuigd, dat de Kerk zich moest aanpassen aan de nieuwe tijdsomstandigheden en uitte hij dit concreet in de vorming van katholieke intellectuelen; verder keurde hij de scheiding van Kerk en Staat in principe goed, maar pleitte hij tevens voor solidariteit in een verdeelde kerk. In zijn leef- en werkmilieu zou hij door zijn houding enkele moeilijkheden ondervinden. Op latere leeftijd, en vooral na de dood in 1928 van zijn progressieve vriend Lemire, bleef het politieke schouwspel hem verder boeien, maar dan van uit een groeiende angstreflex voor wat zich in zijn eigen streek en land en op Europees vlak afspeelde.
| |
Een actieve Frans-Vlaming
Camille Looten werd in 1885 lid van het ‘Comité Flamand de France’, een vereniging in 1853 opgericht die geen taalbeweging was, maar wel een culturele vereniging, samengesteld uit plaatselijke notabelen en geestelijken, aangevuld door enkele buitenlanders. In twee artikels, in 1890 in de ‘Revue de Lille’ gepubliceerd, verdedigde hij voor het eerst het belang van de volkstaal voor de Frans-Vlamingen. Voor het ‘Comité Flamand’ hield hij intussen heel wat referaten over literaire, historische of folkloristische onderwerpen.
Toen Looten in 1897 lid werd van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en
| |
| |
Letterkunde en de Gentse historicus en liberale flamingant Paul Fredericq zich tot hem richtte met een plan tot opbeuring van het Nederlands in Frans-Vlaanderen, had dit echter noch bij kan. Looten noch bij het ‘Comité Flamand’ veel succes: Looten bleek immers niet gesteld op buitenlandse inmenging in de Frans-Vlaamse problematiek.
In 1900 werd Looten voorzitter van het ‘Comité Flamand’ dat zich in 1903 aansloot bij de ‘Fédération Régionaliste Française’: hierdoor nam hij contact op met de regionalistische herleving die Frankrijk op dat ogenblik kenmerkte. Tijdens de oorlog herhaalde hij uitdrukkelijk, met een verwijzing naar de activisten, dat Frans-Vlaanderen niet gesteld was op buitenlandse inmenging, maar wees hij er wel op dat het ‘Comité’ moest streven naar het bewaren en publiceren van Vlaamse teksten en het behoud van de moedertaal in de arrondissementen Duinkerke en Hazebroek.
Na de oorlog die een stimulans had gegeven aan de regionalistische gevoelens kon Looten zijn ‘Comité Flamand’ tot een ongekende bloei brengen en tegelijk optreden als beschermer van de Vlaamse Beging in Frankrijk. Hij werkte mee aan nieuwe regionalistische initiatieven die in Frans-Vlaanderen ontstonden, vooral aan Vlaamse studiekringen van seminaristen waaruit weldra het Vlaams Verbond van Frankrijk zou groeien. Rond 1930 bereikte kan. Looten het hoogtepunt van zijn invloed in de regionale beweging; daarna is deze edele figuur, o.a. door wrijvingspunten met J.M. Gantois, geleidelijk weggedeemsterd uit de top van het Vlaams Verbond.
S. DE LANGE
| |
St.-Joostprijs
Anne Ausloos uit Schilde in Vlaanderen heeft de St.-Joostpenning gewonnen, die beschikbaar wordt gesteld door de gemeente Breda. Deze penning, waaraan een geldprijs van f. 2500.- is verbonden, wordt jaarlijks toegekend aan degene die het beste eindexamenresultaat behaalt aan de Bredase Kunstacademie St.-Joost. Anne Ausloos deed als enige eindexamen in de afdeling ceramische vorming en haalde haar diploma met lof.
| |
Lofwaardige samenwerking Noord en Zuid
In ‘De Standaard’ lazen wij onlangs dat ziekenfondspatiënten uit Zeeuws-Vlaanderen voor specialistische hulp, sedert maart van dit jaar, geholpen kunnen worden in de ziekenhuizen van Gent en Brugge, zonder dat zij daarvoor behoeven te betalen. Er is echter één voorwaarde aan verbonden; de medische hulp moet niet in Zeeuws-Vlaanderen zijn te verkrijgen. Tot de regeling van kracht werd mochten de Zeeuws-Vlaamse ziekenfondspatiënten alleen in Vlaanderen worden geholpen als het spoedgevallen betrof en bovendien waren zij verplicht een deel van de kosten te betalen. De nieuwe regeling is te danken, aldus het persbericht, aan de uitstekend verlopen onderhandelingen tussen de Nederlandse Ziekenfondsraad en het ministerie van Volksgezondheid enerzijds en het college van Ziekenfondsen van de provincie West-Vlaanderen, de gewestelijke dienst van Oost-Vlaanderen en de directies van de ziekenhuizen in Gent en Brugge. Ongeveer 75000 patiënten kunnen van de regeling gebruik maken. Particulieren hebben de ziekenhuizen in Gent en Brugge al veel eerder ontdekt schrijft ‘De Standaard’; de prijzen zijn er aanmerkelijk lager. Het denkbeeld voor de regeling kwam van de burgemeester van Aardenburg, drs. Lockefeer, die alle Zeeuws-Vlaamse gemeenten voor zijn plan wist te winnen. Hij kreeg daarbij de steun van de Nederlandse staatssecretaris van Volksgezondheid, de heer Hendriks.
| |
De Nederlanden in Frankrijk en het komitee voor Frans-Vlaanderen
Op 31 mei werd in het Brusselse VTB-VAB-Bondshuis - ter beschikking gesteld door de Heer J. Van Overstraeten, voorzitter VTB-VAB - het extra-nummer van de KFV-mededelingen ‘De Nederlanden in Frankrijk en het Komitee voor Frans-Vlaanderen’ van Luc Verbeke - nu reeds 30 jaar secretaris van het KFV - door Dr Merlevede, voorzitter van het KFV, aan de pers voorgesteld.
Luc Verbeke schetst in kort bestek de problematiek van het stuk der Nederlanden dat door historische omstandigheden in Frankrijk terechtkwam.
Hij beschrijft de historische evolutie van het Frans-Vlaamse gebied en de achteruitgang van de Nederlandse taal aldaar. Het Frans-Vlaamse verzet tegen de opgedrongen culturele vervreemding wordt belicht en de geleidelijk sterker wordende ontvoogdingsbeweging wordt in ai haar ontwikkelingsfazen geschetst.
De tekst van deze brochure werd gepubliceerd in Neerlandia Nr. 1/78. De brochure zelf kan bij Luc Verbeke aangevraagd worden. Zijn adres: Vanderhaeghenstraat, 46 - B-8790 Waregem (België).
F. CHEESEMAN
| |
Drs. Jef Notermans tachtig jaar
In 1978 vierde de Neerlandicus drs. Jef Notermans uit Maastricht zijn tachtigste verjaardag. Onlangs voltooide hij zijn grote werk ‘Commentaren op Heinric van Veldekens Sint-Servaaslegende’; een stuk wetenschappelijke arbeid van vier delen, waarvan het laatste in twee banden ondergebracht. En dan te weten, zo schreef Jan Laugs in ‘Limburg Vandaag’ dat Jef Notermans met de voorbereidingen begon toen hij de 70 reeds was gepasseerd. Velen kwamen de jarige gelukwensen, uit alle kringen van het Limburgse leven en ook van verre. Op originele wijze, in de vorm van een rijm, bracht de jarige dank voor de vele blijken van belangstelling.
Met dit belangrijke werk heeft Jef Notermans de Nederlandse letteren verrijkt. Een halve eeuw arbeid van wetenschappelijk vorsen en publiceren. Een hartelijke gelukwens waard.
|
|