| |
| |
| |
Het Nederlandse omroepwezen in hoofdtrekken geschetst
In ‘Neerlandia’ (nr. 1 - 1975) schreef dr. J. Hes een belangwekkend artikel onder de titel: ‘Naar vernieuwing van de omroep’. Het was een antwoord op een publicatie van dr. Herm. Pelt, eveneens in Neerlandia’ (nrs. 5 en 6 - 1974), over het thema ‘Enige gedachten over de omroeporganisatie in Nederland en Vlaanderen’. Beide artikelen hebben in Nederland nogal de aandacht getrokken. Van verschillende zijden vroeg men naar achtergrond-informatie. Daarvoor verwezen wij de vragenstellers naar de voorlichtingsdiensten van de omroepinstanties of verschaften zelf documentatie. Onlangs werd opnieuw een dergelijk verzoek gedaan. Wij hebben in het onderstaande een korte schets gegeven van de hoofdtrekken van het Nederlandse omroepwezen; een stukje historie, de situatie tijdens en kort na de oorlog, de komst van de televisie, de omroepwetgeving en de positie van de omroeporganisaties thans binnen het bestel.
In de feitelijke toestand is sedert de heren Pelt en Hes het onderwerp aansneden weinig verandering gekomen. Men kan eerder zeggen dat de ontwikkelingen van de laatste twee jaren de zienswijze van dr. Hes alleen maar hebben bevestigd. Een zienswijze die actueel blijft, al behoeft men er niet mee in te stemmen.
| |
Een stukje historie
Toen in de eerste decennia van deze eeuw van een omroep in Nederland sprake was beperkte die zich tot Radio Holland; een radio-omroep in dienst van de scheepvaart. Kort daarna ontstond de Nederlandse Seintoestellen Fabriek (NSF), die in Hilversum werd gevestigd in een gebouw, waarin sedert jaar en dag aan de Groest een bioscoop is gevestigd. Niemand kon toen vermoeden dat Hilversum in de latere jaren het middelpunt van het Nederlandse omroepwezen zou worden. En dan te weten dat eerder aan Alkmaar en Tilburg was gedacht toen de plannen omtrent de fabrieksvestiging werden besproken. Een nauwe binding bestond er tussen de NSF en de omroepverenigingen in de twintiger jaren. Het was de periode waarin de technische voorzieningen voor radio-uitzendingen werden getroffen. Een interessante geschiedenis, die we in dit verband voorbij gaan. De NSF beschikte over een zender die gratis ter beschikking werd gesteld van de ‘Hilversumsche Draadloze Omroep’ (HDO). Men leefde in de verwachting, dat uit de NSF-omroep een kern zou ontstaan van een centraal beheerde technische organisatie, waaruit een Nationale Omroep moest kunnen groeien. NSF en HDO leefden in de verwachting dat de overheid een dergelijk initiatief zou nemen. Zover kwam het niet. Godsdienstige en politieke groeperingen in Nederland wensten zelfstandigheid. Tot in de technische apparatuur toe.
Achtereenvolgens ontstonden de Nederlandsche Christelijke Radio Vereeniging (NCRV), de Katholieke Radio Omroep (KRO), de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA) en de Vrijzinnig Protestantse Radio Omroep (VPRO). Deze organisaties verzochten aan de NSF om de zender op geregelde tijden te mogen huren. Dit gebeurde. De NCRV werd in 1924 in Utrecht gesticht. Daarop volgde de KRO. In 1925 ging de VARA van start en in 1927 de AVRO. Een jaar eerder werd de VPRO opgericht.
De stichting van deze omroepverenigingen was een uitvloeisel van de wijze waarop in Nederland sedert de vorige eeuw, de godsdienstige, geestelijke en politieke stromingen waren georganiseerd. De AVRO handhaafde een ‘neutraal’ standpunt, vandaar de benaming ‘algemeen’. De VARA stond in dienst van de politieke strijd van de Nederlandse arbeidersbeweging. De KRO was een hecht bolwerk voor de emancipatie van het katholieke volksdeel. Zo wensten ook de vrijzinnig-protestanten en de meer orthodoxen via de VPRO en de NCRV hun eigen geluid te laten horen. Het ontstaan van deze blokken, of ‘zuilen’, paste geheel en al in de verhoudingen. Alszodanig hadden de omroeporganisaties een taak. Hoewel de VPRO reeds vroeg de voorkeur Net blijken voor een nationaal omroepbestel. In 1928 kwam er een wettelijke regeling, waarbij een Radioraad werd ingesteld als adviesorgaan voor de minister. Twee jaar later werd een zendtijdbesluit afgekondigd. Uitzendingen naar de toenmalige overzeese gebiedsdelen, de radio-distributie en de controle werden bij de wet vastgelegd. Zo was de situatie in korte trekken tot Nederland in mei 1940 in de oorlog werd betrokken.
| |
Oorlog en bevrijding
In de oorlogsjaren 1940-1945 dwong de bezettende macht de omroep tot unificatie in de Rijksradio Nederlands Omroep. Evenals vele andere organisaties verdwenen de omroepverenigingen van het toneel. Bestuurders en functionarissen onderhielden in het geheim contact. Zij beraamden plannen voor na de
| |
| |
oorlog. Aan de gunstige uitslag voor Nederland van het oorlogsgebeuren twijfelde men niet. In 1942 formeerden enkele vooraanstaande politici, van alle richtingen, een Nationaal Comité. Ook dat comité hield zich op met de bestudering van de maatregelen om Nederland te doen herrijzen. De omroep vergat men daarbij niet. De omroepbestuurders werd verzocht hun mening kenbaar te maken. Zij pleitten voor rechtsherstel. De AVRO, de VARA, de NCRV en de KRO vormden een federatie. De VPRO hield zich afzijdig, omdat een reorganisatie van het omroepwezen in nationale geest voor de overige verenigingen onaanvaardbaar bleek.
Pas toen het zuidelijk deel van het land was bevrijd kon de omroep zich weer ontplooien. ‘Herrijzend Nederland’ kwam in de lucht, een voortzetting van het populaire ‘Radio Oranje’ uit Londen. ‘Herrijzend Nederland’ was opgericht op last van het Militair Gezag. De apparatuur was voorhanden, dank zij het werk van radiodeskundigen in Eindhoven die hun werk, onder ogen van de bezetters, hadden gedaan om, zodra de tijd daarvoor rijp was, naar buiten op te treden. In het begin was ‘Herrijzend Nederland’ louter een nieuwszender. Daaraan bestond ook de grootste behoefte. Men wilde van het verloop van de krijgsverrichtingen op de hoogte zijn. Later kwam er een uitgebreider programmering op stapel. Eén ding uit die tijd is zeker. Het Militair Gezag wenste geen herstel van de vroegere omroepverenigingen. Men speelde met de gedachte van een Nationale Omroep.
| |
Pleidooi voor een nationaal bestel
Ook in de regeringskringen deelde men deze opvatting. De minister-president, prof. dr. W. Schermerhorn, hield op 27 juli 1945 een radiorede over het omroepwezen. Hij zei bij die gelegenheid, dat bijna allen het er over eens zouden zijn dat Nederland een omroep dàn als van een nationaal karakter zou beschouwen, wanneer daarin alle geestelijke en maatschappelijke stromingen tot hun recht kwamen.
Vanuit de diverse geledingen zou een eigen bijdrage aan de omroep nodig zijn. De premier vroeg zich af of de bedding voor deze stromingen nog op de beste wijze gevonden kon worden in de oude omroeporganisaties of dat hiervoor nieuwe organen gewenst waren. De vraag stellen, was tegelijkertijd de vraag beantwoorden. Men begreep dat de omroeporganisaties in regeringskringen niet hoog stonden genoteerd. In dezelfde rede kondigde de minister-president de ‘Nederlandsche Radio Omroep in den overgangstijd’ aan. Het bestuur bestond uit 5 leden, van elke omroeporganisatie 1, voorts uit ‘iemand behorende tot het katholieke volksdeel, alsmede de voorzitter van de interkerkelijke radiocommissie’.
Een vooraanstaand sociaal-democraat en de voorzitter van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen vulden het bestuur aan.
Eerst na de bevrijding van het gehele land in mei 1945 bleek hoe het onderwerp Nationale Omroep de geesten bezighield. Het was in de pers een geliefkoosd thema. Voor- en tegenstanders bestookten elkaar in ingezonden stukken en de commentaren van de hoofdredacties bleven niet uit. Er werden zelfs brochures aan gewijd. Naast zakelijke argumenten pro en contra, kon men op bijeenkomsten ook emotionele verdedigingen beluisteren. De voorstanders beriepen zich op de veranderingen in het geestelijk klimaat van Nederland. Oorlog en bezetting, zo redeneerde men, hadden de mensen dichter bij elkaar gebracht. Over en weer was begrip gegroeid voor elkanders levens- en wereldbeschouwing. De gesprekken in de gijzelingskampen over de na-oorlogse politieke en maatschappelijke structuren hadden tot de gewijzigde mentaliteit bijgedragen. Anderen bepleitten een rechtsherstel van de omroeporganisaties en het bestel van vóór mei 1940. De plannen tot verwezenlijking van een Nationale Omroep zouden schipbreuk lijden. Voor de VPRO was deze ontwikkeling het sein tot de heroprichting over te gaan.
De piratenzender ‘Uilenspiegel’ strandde te Cadzand, op de grens tussen België en Nederland. Gedurende negen jaar kon tussen België en Nederland geen overeenkomst worden bereikt over het verwijderen van het wrak. Zouden de kansen voor een vlotte en positieve samenwerking tussen onze beide omroepstelsels gunstiger liggen?
| |
| |
| |
De Wereldomroep
Kort na de bevrijding kwam de Wereldomroep tot stand. Het instituut, onder de officiële benaming Radio Nederland Wereldomroep, kreeg een tweeledige taak: het onderhouden van het contact met de Nederlanders, die tijdelijk of voor altijd buiten het Europese Rijksdeel woonden of in dienst waren van de grote vaart, alsmede het verstevigen van de betrekkingen met het buitenland. De rijksoverheid riep deze omroep in het leven. De minister, verantwoordelijk voor de radiozaken, benoemde het bestuur. De geestelijke en maatschappelijke stromingen werden daarin vertegenwoordigd. Tevens stelde de minister een programmaraad in met een adviserende en toeziende taak. De Wereldomroep bouwde voort op de experimentele projecten van de particuliere industrie. Bij de herdenking van het 10-jarige bestaan in 1955 zei de toenmalige minister, mr. J. Cals,: ‘Gij hebt volgehouden en daardoor de Wereldomroep een vaste plaats in Nederland weten te geven’.
De Wereldomroep heeft een voortreffelijke staat van dienst. De oprichting is destijds een uitstekend initiatief geweest om aan de Nederlandse cultuur in het buitenland bekendheid te geven. Toch heeft deze omroep het in de laatste jaren niet gemakkelijk gehad. Tot voor kort heerste over de naaste toekomst onzekerheid. Men wilde van de regering een duidelijke uitspraak over een plan uit 1974, dat de vernieuwing van het zenderpark Lopik behelsde. Het vorig
De strijd om de gunst van de luisteraar of de kijker bereikt een hoge graad van technische perfektie, maar biedt daarom niet altijd een verheffend schouwspel.
jaar kwam de toestemming daarvoor af. Op dit moment is de continuïteit van de Wereldomroep voor langere tijd gewaarborgd. Inmiddels is de overheid gewezen op de sterke achteruitgang van de financiële middelen, in vergelijking met de binnenlandse omroep, sedert de financiering van de Wereldomroep uit de algemene middelen geschiedt.
| |
De samenwerkingsverbanden
Aan samenwerking tussen de omroepverenigingen heeft het in de loop van de omroephistorie in Nederland niet ontbroken. Een gezamenlijke aanpak van problemen en voorzieningen sproot echter niet voort uit ideële overwegingen. Begrijpelijk overigens. In 1930 ontstond het Centraal Bureau voor de Omroep. Gemeenschappelijke zaken wikkelde men via dit bureau gemeenschappelijk af. In 1947 zag de Nederlandse Radio Unie het licht. De AVRO, de VARA, de NCRV, de KRO en ook de VPRO gingen op vrijwillige basis, zonder kosten in rekening te brengen bij elk der aangesloten verenigingen, over tot het vormen van een ‘pool’. Daarin bracht men de studiogebouwen, de apparatuur, muziekbibliotheken, discotheken, technische laboratoria en een stuk administratie onder. De NRU belastte zich ook met een programmacoördinatie, stichtte orkesten en organiseerde de bekende Internationale Dirigentencursus. Nederland heeft daaraan altijd nog Bernard Haitink te danken. De NRU werd tevens belast met de presentatie van het Nederlandse omroepwezen in het buitenland. Om de beurt nam een voorzitter van een omroeporganisatie het presidium van de NRU waar. Programmatisch bleven de omroepverenigingen autonoom.
| |
De komst van de televisie
De komst van de televisie bracht in de omroepwereld een scala van veranderingen en nieuwe problemen. De eerste uitzending geschiedde in Bussum in 1951. De regering was niet zo enthousiast. De bewindslieden vreesden een proces van vervlakking. Achteraf gezien heeft men, in bepaalde opzichten, het gelijk wel een beetje aan zijn kant gehad. Het Philipsconcern had jaren achtereen met televisie geëxperimenteerd. Wanneer de regering voor televisie-uitzendingen de medewerking zou weigeren, dan was de toekomst voor het Philipsbedrijf onzeker, liet de directie in Eindhoven Den Haag weten. Het kabinet
| |
| |
ging overstag. In de volgende tien jaren verkocht men 1 miljoen toestellen. De televisie nam een hoge vlucht en veroverde Nederland. De gunstige economische omstandigheden van de vijftiger jaren waren hieraan niet vreemd. Maar het betekende voor de televisiemakers de behoefte aan meer faciliteiten en aan meer zendtijd. Er kwam een tweede samenwerkingsverband: de Nederlandse Televisie Stichting met een voorzitter benoemd door de Kroon en enkele bestuursleden, eveneens benoemd door de Kroon.
De diverse maatschappelijke en culturele organisaties werden niet uitgesloten. Toch was de NTS geen samenwerkingsverband in de zin van de NRU.
| |
De omroepwetgeving
De omroepwetgeving is zowel in als buiten de parlementaire en politieke regionen voortdurend in het nieuws. Het is een ingewikkelde materie. De wetgeving geeft het antwoord, hoe de huidige Nederlandse Omroep Stichting (NOS) is georganiseerd en welke bevoegdheden daaraan zijn gegeven. De wet regelt voorts de programmatische taken van de NOS, houdt voorts de bepalingen in omtrent zendvergunningen en financiering. Het eerste ontwerp voor een omroepwet dateert uit 1954. Daarin was voorgeschreven dat toekenning van zendtijd afhankelijk moest zijn van het aantal betalende leden of begunstigers van omroepverenigingen. Het parlement stelde zich een beetje afzijdig op. Later bleek dat toch de voorgestelde richting werd ingeslagen. Mr. M. Vrolijk, minister van CRM, bracht in 1965 een nota uit als een handreiking voor een wettelijke regeling voor een ‘overgangsbestel’. De minister wilde de geestelijke en maatschappelijke stromingen een onderdak verlenen. Want bij de omroeporganisaties kregen deze groeperingen geen gehoor. De omroeporganisaties dienden een volledig programma te geven, zowel informatief, cultureel als toegespitst op het ontspanningselement.
Op 29 mei 1969 ging de NOS van start, gelijk met de nieuwe omroepwet. Opnieuw werd een stukje geschiedenis van het Nederlandse omroepwezen ingeluid. In wezen beoogde de wetgever het toepassen van een formule om het evenwicht tussen de voorstanders van een Nationale Omroep en die van het oude bestel te handhaven. Een tegemoetkoming, in feite een compromis. De praktijk zou evenwel nog heel wat haken en ogen te zien geven.
| |
Wat beoogt de wet en hoe werkt de wet?
Het algemeen beleid van de omroepzaken ligt in handen van de minister van CRM. Hij oefent tevens het toezicht uit. De minister heeft die taak gedelegeerd aan een regeringscommissaris voor het omroepwezen. Hij zetelt in Hilversum en heeft een kleine staf tot zijn beschikking. De regeringscommissaris is bevoegd de vergaderingen van de NOS, van de Wereldomroep en ook van de Reclameraad bij te wonen. Mocht hij inlichtingen wensen van de omroepverenigingen dan zijn die daartoe verplicht. Deze maatregelen zijn nodig. Anders zou het toezicht van de regeringscommissaris, namens de minister, een wassen neus zijn. Eén van de voornaamste opgaven voor de regeringscommissaris is het toezicht op de gelden. Er wordt immers met overheidsfinanciën gewerkt. En de bedragen zijn niet mis. Het NOS-journaal bijvoorbeeld vergt een bedrag jaarlijks van 5 tot 6 miljoen gulden. Per dag bedragen de kosten ongeveer f. 16.500. Om dan van de kostbare apparatuur, de post salarissen, de gebouwen en de overige programmakosten maar te zwijgen. Voor dezelfde lasten staan ook de omroeporganisaties.
De minister bepaalt wie zendtijd krijgt en hoeveel. Gegadigden moeten aan voorwaarden voldoen. In de eerste plaats wordt rechtspersoonlijkheid gevorderd. Het doel mag niet anders dan het verzorgen van radio- en televisie-uitzendingen zijn. De inhoud moet
Het draagvlak van de omroepen is onvoorstelbaar groot. Een gemeenschappelijke aanpak binnen eenzelfde taal- en cultuurgebied dringt zich op, alleen al uit praktische overwegingen. Toch wordt daar nog betrekkelijk weinig werk van gemaakt. Zitten de nationale omroepen verstrikt in eigen net?
| |
| |
aansluiten op hetgeen voor programmering is vereist. Het maken van winst is niet toegestaan. Het is nodig voor het aanvragen van een zendmachtiging aan de hand van een accountantsverklaring aan te geven, hoeveel betalende aanhangers men heeft.
Een moeilijk voorschrift in de praktijk is de bepaling, dat de programmering een uitvloeisel moet zijn van hetgeen cultureel, godsdienstig en geestelijk van bepaalde bevolkingsgroepen wordt verwacht. Anders gezegd: de programma's moeten van ‘algemeen nut’ zijn. De wet kent uitzonderingen. De minister kan zendtijd verlenen aan kerkgenootschappen, poltieke partijen en andere instellingen, die geacht worden belangrijke stromingen binnen het Nederlandse volk te vertegenwoordigen. Deze groepen zijn voor het verkrijgen van zendtijd aan geen ledental gebonden.
Evenmin vordert de wet een volledig programma. Het bedrijven van reclame is verboden. Het in strijd handelen met de openbare orde eveneens. De veiligheid van de Staat mag niet in gevaar worden gebracht. Op overtreding staan strafmaatregelen. De minister kan berispen, de omroepbijdrage intrekken en hetzelfde doen met de zendvergunning.
De functie van de NOS houdt het bevorderen van de samenwerking in. Tegelijkertijd heeft de NOS, op grond van de wet, de bevoegdheid eigen programma's te verzorgen: ‘ontmoetingsprogramma's’ voor de eerder genoemde groepen die niet bij een omroepvereniging zijn onder te brengen. Tevens brengt de NOS programma's van algemene aard, zoals van belangrijke nationale of internationale gebeurtenissen.
Voor de uitvoering van het beleid is het dagelijks bestuur aangewezen: de Raad van Beheer. Het bestaat uit de NOS-voorzitter en 6 leden, die de titel van commissaris voeren. Zij beheren de afdelingen, als die van algemene zaken, economische zaken, sociale zaken en personeelsbeheer, technische zaken, regionale zaken en de programmazaken voor radio en televisie. Twee programmaraden staan het bestuur terzijde. Eén voor radio en één voor televisie.
De Kroon benoemt de voorzitters van de programmaraden. De minister wijst de leden aan, wat ook aan de culturele en maatschappelijke organisaties is toegestaan. Een speciale commissie regelt de programmacoördinatie. De omroepwet regelt voorts de regionale omroepen. Deze omroepen ressorteren onder de NOS.
De gelden voor het omroepwezen komen uit de luister- en kijkbijdragen. De minister bepaalt de grootte van deze bijdragen. De rest van de financiën wordt door de STER, de Stichting Ether Reclame, verschaft. Ook dit instituut is aan regelen gebonden. Het staat onder toezicht van de Reclameraad.
| |
De binding omroeporganisatie-programmablad
We tekenden reeds aan, dat de zendtijd wordt toegekend op grond van de betalende achterban. Men kan lid zijn van een omroepvereniging of zich alleen abonneren op het programmablad van die vereniging. Voor de betrokken omroeporganisaties op principiële basis zijn daardoor onzuivere verhoudingen ontstaan. Vaak zijn het niet de politieke overtuiging en de godsdienstige gezindheid, of het maatschappelijk ideaal die voor het zich bekennen tot een omroepvereniging de doorslag geven, maar is het de keuze van een bepaald programmablad. In het begin van de zeventiger jaren wees een enquête uit, dat ruim 30% van de totale omroepleden hun keuze bepaalden via hun voorkeur voor het programmablad. Een bedenkelijk verschijnsel voor de principiële omroeporganisaties.
Anderzijds kunnen de omroeporganisaties niet zonder een programmablad om leden of begunstigers te winnen. Het veroorzaakt scherpe concurrentie. Niemand in Hilversum, die op de hoogte is van de situatie van twintig jaar geleden, is het optreden van het illegale Televizier vergeten. Deze periodiek nam een enorme en snelle vlucht. Op het gebied van de nieuwsvoorziening versloeg het de radiogidsen. Televizier was daarbij een familieblad. Vooral de AVRO ondervond daarvan de tegenslagen. De exploitanten van Televizier probeerden met een aspirant-omroep Radio Televisie Nederland (RTN) uit de illegaliteit te treden. De AVRO voelde de bedreiging aan en ging met de uitgeversmaatschappij Rotogravure NV, waar Televizier werd gedrukt, een contract aan. Het gevolg laat zich raden. De lezers van Televizier en de bij de RTN ingeschreven luisteraars en kijkers in spé werden van de ene dag op de andere lid van de AVRO. Het werd in Hilversum een schandaal. Maar er was niets tegen te doen.
Nog steeds bestrijden de omroeporganisaties elkaar om de gunsten van kijkers en luisteraars. TROSKOMPAS heeft vanwege de kleine afmetingen enor- | |
| |
me resultaten geboekt. De KRO kwam naast STUDIO - een uitstekende gids overigens -, maar met de afmetingen van een kleine kussensloop, met MICRO op de markt. De VARA zocht het in een ‘horen- en zien-kalender’. De NCRV probeerde het enkele jaren geleden met reclamevliegtuigjes. En de AVRO deed het op een andere wijze. Om van het uitdelen van boeken, het gratis beschikbaar stellen van grammofoonplaten, huishoudelijke artikelen, vakantiereizen en complete huwelijksuitzetten maar te zwijgen. Geen verheffend schouwspel in omroepland. Het is een uitvloeisel van de huidige consumptiemaatschappij, waarin bitter weinig belangstelling bestaat voor de overtuigingen en idealen op grond waarvan de omroeporganisaties in eerste instantie destijds werden opgericht.
Volkomen terecht, naar onze mening, schreef dr. Hes destijds, dat de sluikreklame en de nadrukkelijke propaganda die de omroeporganisatiess voor zichzelf en voor hun omroepbladen maken, uitdagende vormen aanneemt. ‘Dat de omroepverenigingen voortdurend reclame voor zichzelf maken, hangt samen met de vrees door achteruitgang van het ledental zendtijd te zullen verliezen. Een goed mediabeleid in Nederland zou er op gericht moeten zijn de reclame in de omroep sterk terug te dringen. Voor de Nederlandse pers zou het een zegen zijn als de omroepreclame geheel werd afgeschaft of in ieder geval tot een werd teruggebracht.’
Een omroepgids als het zwaartepunt te beschouwen in het beleid om het aantal leden te vergroten is min of meer verraad aan het oorspronkelijke ideaal van de principiële omroeporganisaties. Maar er is meer.
| |
Het ‘eigen gezicht’ en de ‘vertrossing’
Bij de keuze van de programmering moeten de omroeporganisaties, mede om het ledental te handhaven, met de smaak van de grote massa rekening houden.
Ook daarin schuilt het gevaar van het principiële uitgangspunt af te wijken. Voorts hebben er zich in de godsdienstige en politieke regionen sedert de oorlog grote veranderingen voltrokken. Niet alle socialisten van huis uit bekennen zich tot de VARA. Men kan de vraag stellen of de VARA nog is te vergelijken met de socialistische omroep van weleer? Is de AVRO nog zo ‘algemeen’ als men het bij het opstellen van de statuten destijds heeft gewild? Zou de Evangelische Omroep (EO) zijn ontstaan, wanneer men in de protestants-christelijke kringen het volledig eens was gebleven met het beleid van de NCRV? Wat was de oorzaak van het enorme ledenverlies van de KRO enkele jaren geleden? Waaraan is het toe te schrijven dat deze omroep thans weer een geweldige opgang heeft gemaakt naar 600 000 begunstigers?
De bepaling in de wet dat programma's van ‘algemeen nut’ moeten zijn heeft vleugels aan de TROS gegeven. Deze omroep houdt zich verre van principiële overtuigingen maar richt zich louter op de smaak van het publiek. De vervlakking is het gevolg geweest en de benaming ‘vertrossing’ maakte opgang. VERONICA werd een omroep voor de jongeren na jarenlang op zee te hebben gedobberd.
Een ding is zeker. De glad gepolijste zuilen van weleer zijn beschadigd en vertonen scheuren en barsten.
De hechte blokvorming is voorbij. Met de grootste inspanning probeert men het ‘eigen gezicht’ aanvaardbaar te maken. Tientallen publicaties en bijeenkomsten van de omroeporganisaties zijn gewijd aan het formuleren van de identiteit.
De medianota van minister mr. H. van Doorn liet het bestel onaangetast. Hoewel hij daarover wel zijn denkbeelden had. De NOS is voor eigen programma in het krijt getreden. De omroepverenigingen zouden de NOS gaarne willen beteugelen. En de kabeluitzendingen voor radio en televisie vormen eveneens een discussiepunt in omroepkringen.
Het zuilenpatroon is niet meer in overeenstemming met het hedendaagse patroon van de Nederlandse samenleving. In wezen ligt daar de oorzaak van de beroering in het Gooi.
GEERT GROOTHOFF
|
|