Neerlandia. Jaargang 82
(1978)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |||||||
Het minderhedenvraagstuk vroeger en nuDe afgelopen jaren is gebleken, dat het minderhedenvraagstuk nog even actueel en urgent is als in het begin van deze eeuw toen ontevreden nationale en religieuze minderheden in de Donaumonarchie hun rechten opeisten en het hunne bijdroegen tot het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Het recente verleden heeft de wereld geconfronteerd met de eisen en acties van Palestijnen, Koerden, Basken, Ieren, Turkse Cyprioten, Indianen en andere minoriteiten die een vorm van zelfbeschikkingsrecht verlangden. Hoewel in de pers de nodige aandacht is besteed aan de afzonderlijke problemen van deze minderheidsgroepen, heeft het minoriteitenvraagstuk in ruimer verband in Nederland toch niet die aandacht gekregen, die het m.i. verdient. Wellicht speelt hierbij ook het feit een rol, dat ons land (anders dan België of Zwitserland) sinds de Friese kwestie bevredigend is opgelost, geen typische minderheidsproblemen meer kent (de Zuid-Molukkers, Surinamers en gastarbeiders vormen een aparte kwestie). Anderzijds zal toch wel niemand in Nederland de ernst van het minderhedenvraagstuk ontkennen. Het heeft een mondiaal karakter gekregen, getuige een toenemend aantal terroristische acties (vliegtuigkapingen, ontvoeringen, bomaanslagen) in allerlei landen. Dergelijke abjecte acties plaatsen de regeringen voor geheel nieuwe situaties, waarvoor nog geen oplossing gevonden is ondanks pogingen in de Verenigde Naties om tot een veroordeling van deze gewelddadige acties te komen zoals de oprichting van een ‘Ad Hoc Committee on International Terrorism’ (1972).
Er zijn evenwel ook andere oorzaken aan te wijzen, die ertoe hebben geleid, dat de minderhedenproblematiek meer aandacht krijgt. Genoemd kunnen worden het antikolonialisme, het verzet tegen rassendiscriminatie en de acties voor de rechten van de mens, gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties (1948)Ga naar voetnoot1.. De toenemende communicatie, de mogelijkheden van de moderne nieuwsmedia hebben ook de discriminatie van minderheden meer in de aandacht geplaatst. Gebleken is bovendien, dat het streven van bepaalde regeringen om minderheden tot assimilatie te dwingen, meestal gedoemd is te mislukken. Geconcludeerd moet worden, dat de meeste staten, die geconfronteerd worden met minderheidsproblemen er niet in geslaagd zijn hiervoor een bevredigende oplossing te vinden. Niet alleen vormen minoriteiten een bron van conflicten binnen staten, zij zijn ook vaak oorzaak van spanningen tussen staten onderling. Het maakt hierbij weinig verschil of er sprake is van ontwikkelingslanden of van hoog ontwikkelde industriestaten. Zowel het Midden-Oosten en Zuid-Oost-Azië als de Sowjet-Unie en Canada kennen minderheden. | |||||||
Het begrip minderheidAlvorens het minderhedenvraagstuk in een historisch perspectief te bezien, is het wenselijk eerst de vraag te stellen wat onder een minderheid dient te worden verstaan. Minderheden zijn groepen, die op grond van gemeenschappelijke kenmerken van historische, godsdienstige, culturele, linguïstische, etnische of raciale aard, zich onderscheiden van de meerderheid van de bevolking binnen een staat. Op basis van hun nationaal-culturele identiteit, waardoor zij zich van de meerderheid onderscheiden, eisen zij bepaalde politieke voorrechten (zelfbeschikking of autonomie, gelijke rechten of speciale rechten). Uiteraard bestaat hier een zeer nauw verband met het nationalisme. Nationalisme in politieke zin kan omschreven worden als het besef, dat men lid is van een politieke gemeenschap, waarbij men streeft naar instandhouding van deze gemeenschap, in de overtuiging dat deze bepaalde waarden vertegenwoordigt, waardoor zij zich van andere gemeenschappen onderscheidt. Er kan slechts gesproken worden van een minderheid wanneer er een dominante meerderheid is. Het gaat hier zeker niet altijd om een numerieke minderheid. De blanken in Zuid-Afrika en Rhodesië zijn, de Nederlanders in Nederlands-Indië waren numeriek in de minderheid. Toch kan men hier moeilijk van een minderheid spreken. Het begrip minderheid heeft allereerst een politieke betekenis. De Amerikaanse socioloog Louis Wirth onderscheidde vier groepen minoriteiten, ingedeeld volgens hun doelstelling inzake het samenleven met een dominante groep:
| |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Sommige groepen vormen geografisch een eenheid, aangezien zij op een bepaald deel van het grondgebied van een staat tezamen wonen, zoals de Koerden in Irak, Corsicanen, Bretons en Elzassers in Frankrijk, de Friezen in Nederland, de Sorben in Oost-Duitsland, de Basken, de Catalanen en Galiciërs in Spanje, de Hongaren in Roemenië. Er zijn ook verspreid wonende minderheden, zoals de Joden en de Zigeuners. Voorts kan men nog commerciële minoriteiten onderscheiden, zoals de Chinezen in Zuid-Oost-Azië (de ‘overseas-Chinese’), de Syriërs en Libanezen in West-Afrika. Allereerst nu een kort overzicht van de strijd van de nationaliteiten in Oost-Europa waaronder de Balkan, die mede door het minderhedenvraagstuk lange tijdSlowaaks meisje. - Ten tijde van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie waren de Slowaken onder Hongaars bestuur volkomen rechteloos. In de republiek Tsjechoslowakije werden zij door de Tsjechen overheerst.
getypeerd werd als ‘het kruitvat van Europa’. Bij een nadere beschouwing zal blijken, dat naast de genoemde factoren (taal, cultuur, geschiedenis) bij de minoriteitenproblematiek toch ook economische en sociale elementen een rol spelen, welke in de meeste publikaties te weinig of geen aandacht krijgen. Hier is veelal sprake van emancipatiebewegingen van een culturele en sociale underdog. Terecht merkt BoogmanGa naar voetnoot2. op: ‘In veel gevallen stond de nationale beweging in het teken van de gerechtvaardigde strijd tegen een niet-autochtone heersende klasse. De nationale emancipatie-beweging in Bohemen en in de Baltische landen (gericht tegen de Duitse grootgrondbezitters en de Duitse bourgeoisie), in Denemarken (tegen de aristocratie, waarin het Duitse element zo'n belangrijke rol speelde), in Vlaanderen (tegen de Waalse en franskiljonse bourgeoisie), in Ierland (tegen de Engelse grootgrondbezitters) zijn dan ook in menig opzicht vergelijkbaar met de latere dekolonisatie-beweging in de derde wereld’Ga naar voetnoot3.. | |||||||
Minderheden in Oost-EuropaRousseau's ideeën over de volkssouvereiniteit, de afbrokkelende macht van de dynastieën, de opkomst van de burgerij na de Franse revolutie lieten ook hun invloed gelden in Oost-Europa en Azië. Merkwaardig genoeg waren het echter vooral de ideeën van een Duitser, nl. Johann Gottfried von Herder (1744-1803), die het nationale en culturele zelfbewustzijn van de Slavische volken in de Donaulanden deden ontwaken. In zijn ‘Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit’ verdedigde hij de stelling, dat de Slavische volken in wezen ‘eine Nation’ vormden: voor deze volken daagt een nieuwe toekomst. Deze filosoof schreef in de geest van de Romantiek: ‘So werdet auch ihr so tief versunkene Völker, endlich einmal von eurem langen trägen Schlaf ermuntert, von euren Sklavenketten befreit, eure schönen Gegenden als Eigentum nutzen...’ Herder zag de taal als draagster van het culturele leven van een volk, de natie is voor hem een cultuurnatie. De sterk groeiende belangstelling voor de eigen taal, cultuur en folklore versterkte bij Kroaten, Serven, Bulgaren, Roemenen en andere nationaliteiten het besef te be- | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
horen tot een minderheid, die door de toenmalige Oostenrijkse, Turkse en Russische heersers alle rechten werd onthouden. Dank zij figuren als de Kroaat Ljudevit Gaj, de Serviër Vuk Karadzic, de Slowaak Ludovit Stùr (deze laatste beïnvloed door Hegels leer van het recht der kleine volken op zelfstandigheid), die in de vorige eeuw hun volken een alfabet en grammatica gaven, kwam de literatuur van deze volken tot nieuwe bloei.
De alfabetisering, de bevordering van het onderwijs, mede gestimuleerd door de langzaam op gang komende industrialisatie, droegen het hunne bij tot een groeiend cultureel zelfbewustzijn. Het gevoel economisch en sociaal achtergesteld te zijn bij Duitsers en Hongaren was een zeer belangrijke katalysator in het proces van culturele bewustwording van de Slavische minderheden. Ook de boerenmassa kwam in beweging, zodat hier niet alleen sprake was van een cultureel reveil maar evenzeer van een emancipatiebeweging.
Deze ontwikkeling had ook negatieve gevolgen: De tegenstellingen tussen nationaliteiten als Kroaten en Hongaren, Hongaren en Roemenen, Duitsers en Tsjechen, ja zelfs tussen Tsjechen en Slowaken werden verscherpt. Verschillende leidende figuren in het culturele leven van de minderheden stelden de eis, dat iedere nationaliteit zijn eigen staat moest kunnen vormen, een vrijwel onmogelijke eis, gezien het complexe mozaïek van talen en volksgroepen in de Donau- en Balkanlanden. De nationale tegenstellingen werden nog verhevigd door de opkomst van het panslavisme en later het pangermanisme. De spreiding van een groot aantal nationaliteiten over een uitgestrekt gebied van het Oostenrijkse deel van het Hamburgse Rijk maakte hier eenvoudige oplossingen onmogelijk. In Bohemen, Moravië en Silezië waren Tsjechen, Duitsers en Polen gevestigd, in Karinthië en Stiermarken Oostenrijkers en Slowenen, langs de kust van de Adriatische Zee Kroaten, Slowenen en Italianen, in Zuid-Tirol Oostenrijkers en Italianen, in de Boekowina Roemenen, Oekraïners, Duitsers, in Galicië Polen, Oekraïners en Oostenrijkers. De annexatie van Bosnië-Hercegovina in 1908 door Oostenrijk verscherpte nog de interne en externe tegenstellingen. De Polen in Galicië eisten het ongedaan maken van de Poolse delingen en vereniging van het Oostenrijkse, Pruisische en Russische deel van het voormalige Poolse koninkrijk. De Pangermaanse beweging - overigens van minder betekenis - voerde een sterk anti-Habsburgse, anti-katholieke en anti-semitische actie, die nog zou nawerken in de Sudeten-Duitse kwestie vóór de tweede wereldoorlog. Nog in de negentiende eeuw kregen verschillende minoriteiten, die de suzereiniteitGa naar voetnoot4. van het Ottomaanse rijk eeuwenlang moesten erkennen, hun onafhankelijkheid: Grieken, Serven, Roemenen, Bulgaren en tenslotte de Albaniërs. De vermenging van nationaliteiten maakte een voor iedere groep bevredigende oplossing onmogelijk. Macedonië, dat door Griekenland, Servië en Bulgarije werd opgeëist, is tot op heden een belangrijke hinderpaal voor verbetering van de betrekkingen tussen Joegoslavië en Bulgarije. Na de eerste wereldoorlog konden Tsjechen en Slowaken, Serven, Kroaten en Slowenen binnen de nieuwe staten Tsjechoslowakije en Joegoslavië een zelfstandig volksbestaan opbouwen. Roemenië werd sterk uitgebreid met het grotendeels door Hongaren en Duitsers bewoonde Zevenburgen (Transsylvanië), waardoor hier een nieuw minderhedenprobleem ontstond. Ook in het koninkrijk Joegoslavië bleven spanningen bestaan tussen de katholieke Kroaten en Slowenen enerzijds en de dominante orthodoxe Serven anderzijds. | |||||||
Na 1945Na de Tweede Wereldoorlog werd het minoriteiten-vraagstuk in Oost-Europa op vaak radicale wijze opgelost. Het voormalige Duitse gebied ten oosten van de Oder-Neisse-lijn werd bij Polen gevoegd en deToerkmenen, één van de minderheden in de Sovjet-Unie in Midden-Azië.
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Duitse bewoners, 8 miljoen in getal, moesten dit nieuw verworven Poolse territorium verlaten. Daartegenover stond dat Polen Oost-Galicië met zijn overwegend Oekraïnse bevolking aan de Sowjet-Unie moest afstaan met als consequentie dat 3 miljoen Polen uit dit gebied moesten vertrekken. Zij vonden veelal nieuwe woonplaatsen in de van Duitsland verkregen westelijke provincies van Polen. De grote Joodse minderheid, die Polen vóór de oorlog telde (2,7 miljoen) was door bezetting en oorlog geslonken tot het geringe aantal van 200.000, waarvan er in de loop der jaren bovendien nog velen naar Israël emigreerden.
Tsjechoslowakije verdreef het grootste deel van zijn Duitse minderheid, n.l. 3 miljoen, voor een belangrijk deel Sudeten-Duitsers. De Transkarpatische Oekraïne, in het interbellum een autonoom gebied binnen de Tsjechoslowaakse republiek met een Oekraïnse bevolking, werd bij de Sowjet-Oekraïne gevoegd. Roemenië kreeg Zevenburgen (Transsylvanië) weer terug, dat tijdens de oorlog grotendeels bij Hongarije was gevoegd. De Hongaarse minderheid (1,7 miljoen) werd in de gelegenheid gesteld om in Transsylvanië een autonoom gebied te vormen. In de hoofdstad Cluj (Hongaars: Koloszvár) werd een zuiver Hongaarse universiteit gesticht. Ook de Duitse minderheid (375.000) kreeg het recht scholen te openen. Maar reeds in 1959 werd de Hongaarse universiteit gedwongen te integreren met de Roemeense. De ‘roemenisering’ schreed voort en in 1968 werd het Hongaarse ‘autonome gebied’ geheel opgeheven, hetgeen ook leidde tot een verslechtering van de relaties tussen Hongarije en Roemenië. Uiteraard was de annexatie van Bessarabië (dat overigens tot 1919 tot Rusland behoorde) en de Boekowina door de Sowjet-Unie voor de Roemenen een moeilijk verteerbare zaak. Bessarabië werd als de Moldavische Sowjet-republiek deel van de USSR. Ook Roemenië heeft nu (evenals Hongarije) zijn ‘irredenta’. In Joegoslavië poogde Tito na de oorlog een definitief einde te maken aan de rivaliteit van de verschillende nationaliteiten. Het nieuwe communistische bewind vormde een federatieve volksrepubliek, bestaande uit de republieken Servië (met binnen zijn grenzen twee autonome gebieden waar de Servische bevolking een minderheid vormt, nl. Vojvodina en Kosmet of Kosovo-Metohya, de laatste met een Albanese minderheid van 800.000 zielen), Kroatië, Slovenië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro en Macedonië. Een deel van de Macedoniërs bleef onder Bulgaars bestuur, hetgeen de nodige fricties tussen Joegoslavië en Bulgarije veroorzaakte. Bulgarije erkent immers geen aparte natie van Macedoniërs. De Albanese minderheid in Kosovo blijft een bron van spanningen tussen Joegoslavië en Albanië. Binnen het Joegoslavische staatsverband bleven ondanks de nieuwe federatieve staatsvorm moeilijkheden tussen Serven en Koraten bestaan. Voor een buitenlander zijn deze tegenstellingen moeilijk te begrijpen. Beide volken zijn Slaven. Het verschil bestaat hoofdzakelijk in het geloof (de Serven zijn orthodox, de Kroaten rooms-katholiek) en het schrift (de Serven gebruiken het kyrillische schrift, de Kroaten het latijnse). Enkele eeuwen van aparte ontwikkeling hebben de verschillen (ook in mentaliteit) ongetwijfeld ook versterkt. In de republiek Bosnië-Hercegovina vormen de mohammedanen een bijzondere minoriteit. Deze mohammedanen zijn deels van Turkse origine, deels zijn het Serven, die tot de islam zijn overgegaan. In 1931 bedroeg hun aantal 1,5 miljoen. Van Bosnisch-mohammedaanse zijde is wel gepleit voor de vorming van een mohammedaanse staat binnen het Joegoslavische federale staatsverband. | |||||||
Minderheden in de Sowjet-UnieDe uitbreiding van het Russische rijk, de verovering van het Tartaarse Kazan in 1552, van de Oekraïne (1654), van Finland (1714), van de Kaukakus (1864) en van de Midden-Aziatische gebieden (1864-1885) schiep ook hier minoriteitenproblemen. Na de revolutie werd een programma opgesteld voor een grotere autonomie voor de minderheden in de lijn van de theorieën, die Lenin had ontwikkeld om de volken te bevrijden uit de tsaristische ‘gevangenis der volken’. Bekend is een uitspraak van Lenin uit 1916: ‘Nooit kan een volk, dat andere volken verdrukt, vrij zijn’. Het voormalige Russische imperium werd in 1922 omgedoopt in Unie van Socialistische Sowjetrepublieken. Na de tweede wereldoorlog omvatte deze Unie 15 Sowjet-republieken, 20 autonome republieken, 8 autonome provincies (oblasti) en 10 nationale gebieden (okroegi). Bij de vorming van deze republieken was rekening gehouden met het karakter van de verschillende nationaliteiten. Een beperkte culturele autonomie werd verzekerd. De leus deed opgeld: ‘Nationaal in vorm, socialistisch van inhoud’. Naast het Russisch geldt in iedere Sowjet-republiek of autonoom gebied de eigen volkstaal als tweede taal. Het Russisch blijft echter de lingua franca, dat door ruim driekwart van de bevolking wordt beheerst. Verschillende volken, die geen eigen alfabet bezaten, kregen een alfabet, gebaseerd op het Kyrillische schrift. Het bestaan van de verschillende nationaliteiten vindt erkenning in de constitutie. Eén | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
van de twee kamers van de Opperste Sowjet is de Raad der Nationaliteiten die op basis van de nationaliteiten wordt samengesteld. Volgens de letter van de constitutie van 1936 heeft iedere republiek bovendien het recht van afscheiding (artikel 17), uiteraard een dode letter! Volgens een volkstelling uit 1926 bestond de Sowjet-Unie uit 185 volken, die 147 verschillende talen spraken. Het grootste aantal werd vertegenwoordigd door de (Groot-) Russen, in 1926 52,9%, in 1939 58,2%, in 1970 53,3%. Hun invloed in het staatsapparaat is echter veel groter dan deze percentages zouden wettigen. Voorzover zij in niet-Russische gebieden wonen (Midden-Azië enz.) zijn zij overwegend in de steden geconcentreerd. Betrekkelijk kleine volken zoals de Jakoeten in het oostelijk deel van Siberië en de Oedmoerten (ten westen van de Oeral) hebben hun eigen ‘autonome’ republieken of gebieden, terwijl aanzienlijk grotere volksgroepen zoals de Joden (volgens volkstelling van 1970 2,2 miljoen), de Duitsers (1,8 miljoen), de Polen (1,2 miljoen), ook al door het feit dat zij zeer verspreid wonen, geen eigen gebied hebben. Tijdens en na de oorlog trad Stalin met harde hand op tegen eenieder, die hij maar verdacht van deloyaliteit ten opzichte van het regime. De Wolga-Duitsers, die in 1924 hun ‘autonome’ Sowjet-republiek hadden gevormd, werden naar Siberië en Kazachstan verbannen, evenals de Krim-Tartaren, de Balkaren, de Kalmukken (aan de beneden-Wolga) en enkele Kaukasusvolken m.n. de Tsjetsjenen, de Ingoesji en de Karatsjai, tezamen waarschijnlijk meer dan een miljoen mensen. Onder Chroesjtsjew, in 1957, werden deze volken gerehabiliteerd en mochten naar hun oorspronkelijke woonplaatsen terugkeren, uitgezonderd de Wolga-Duitsers en de Krim-Tartaren.
Uiteraard verschillen de Sowjet-nationaliteiten enorm in omvang, cultureel niveau, peil van modernisering en levenspatroon. Sommige nationaliteiten in Siberië leven vrijwel geïsoleerd van andere volksgroepen. Uiteraard vraagt men zich af of Turkse volken als de Oezbeken, Kirgiezen, Toerkmenen, Tsjetsjenen en Karakalpaken zichzelf nog steeds beschouwen als behorend tot het Turkse ras en de islam, dit ondanks indoctrinatie en secularisering. Uit de demografische trend van de afgelopen jaren blijkt dat het percentage Russen (in 1970 nog 53,3%) terugloopt, zodat mede hierdoor het nationaliteitenvraagstuk in de toekomst zeker nóg actueler zal worden. De Turkse nationaliteiten nemen immers veel sneller in aantal toe, een normaal verschijnsel bij agrarische bevolkingen in achtergebleven gebieden. De vraag is of de elites van deze nationaliteiten op den duur niet meer medezeggenschap zullen vragen ook op het hoogste beleidsniveau in de Sowjet-Unie, die nog altijd pretendeert een multinationale maatschappij te zijn.
In de Oekraïne leeft nog steeds een sterk nationalistisch gevoel, van tijd tot tijd tot uitdrukking komend in illegale publicaties en manifestaties, die door Moskou met krachtige hand worden onderdrukt. Uiteraard wordt dit Oekraïens nationalisme ook levend gehouden door de talloze Oekraïners in het buitenland. Berichten over spanningen in de Baltische staten drongen de afgelopen jaren ook naar het buitenland door. Moeilijkheden, die rooms-katholieke en Iutherse gelovigen in Estland, Letland en Litouwen ontmoeten, zijn niet de enige oorzaak van ontevredenheid. Ook de vele Russische immigranten en de dreiging van russificatie zijn oorzaak van heimelijk verzet. Ook in Armenië en Georgië zijn nationalistische ideeën niet geheel verdwenen. Armeniërs en Georgiërs zijn beide trots op hun oude cultuur met een geheel eigen karakter.
De tijd is niet ver meer, dat de Russen in de Sowjet-Unie een numerieke minderheid zullen vormen: van 1939 tot 1959 steeg de bevolking van het Europese deel van de USSR, met 3,8%, van het Aziatische deel daarentegen met 35,6%! Ook daardoor zal de nationaliteitenkwestie nog actueler worden. Bovendien zullen het conflict met China en de accentuering van de rol van de Sowjet-Unie in Azië ook hier hun invloed doen gelden. | |||||||
Nationaliteiten in het Midden-OostenOok in het Midden-Oosten kwamen onder invloed van het Europese nationalisme nationale bewegingen op, die tenslotte tijdens de eerste wereldoorlog leidden tot ontbinding van het Ottomaanse rijk. Het onderscheid tussen de verschillende nationaliteiten is overwegend van religieuze aard. Ook de minoriteiten in Syrië en de Libanon onderscheiden zich door het karakter van hun religie. Allereerst zijn er de rooms-katholieke Maronieten. Dan de Druzen, niet alleen in de Libanon, maar ook in Syrië en Israël vertegenwoordigd, die elementen uit verschillende godsdiensten in hun geloof hebben opgenomen. Voorts de Sjiïeten en Alawieten, die een centrale rol in hun geloof toekennen aan Ali, de schoonzoon van Mohammed. Hoewel zij zich allen als Arabieren beschouwen hangt met elke van deze religies een bepaald levenspatroon en een sociale status samen. Zo behoren in de Libanon de christelijke Maronieten over het alge- | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
meen tot de rijkere klassen, de Palestijnen en Druzen tot de minder welgestelden. Bekend is hoe deze sociale tegenstellingen leidden tot wat men niet geheel terecht beschouwt als een godsdienstoorlog. (Hetzelfde kan gezegd worden van Noord-Ierland, waar de katholieken over het algemeen waren achtergesteld bij de protestanten). Ook hier bleek hoezeer bij de problemen van nationaliteiten sociale factoren een rol spelen. Egypte telt een minderheid van christelijke Kopten, die met de Ethiopische kerk gelieerd zijn. Hun positie was door de eeuwen heen vrij ongunstig. Een ware tragedie vormde het lot van de Koerden. De Koerden zijn een Indo-Europees volk, dat zichzelf als een aparte etnische groep beschouwt met een eigen taal, tradities en gewoonten. Bij het verdrag van Sèvres (1920) werd de Koerden door de geallieerden een autonoom Koerdistan toegezegd. Het Turkse nationale reveil onder Atatürk voorkwam de uitvoering van dit verdrag. Het onafhankelijke Koerdistan bleef een droom. Van enige autonomie van de Koerden in Turkije en Iran is geen sprake. De Koerden in Oost-Turkije vormen een minderheid van on-Semiprofessionele dansgroep uit Baskenland. Men danst op de muziek van
fluit en trom, door één man bespeeld. geveer 6 miljoen zielen, die door de Turkse autoriteiten veelal als ‘Bergturken’ worden aangeduid, alhoewel het Koerdisch voor een Turk nauwelijks is te verstaan. Nog steeds streven de Koerdische minderheden een eigen staat na, die gevormd zou moeten worden uit de Koerdische gebieden in Turkije, Irak, Iran, Syrië en de USSR. De Koerden in Noord-Irak kregen na veel strijd een beperkte autonomie, die zij evenwel onvoldoende achtten. Het einde van het drama is bekend: de Sjah sloot een overeenkomst met Irak, waarmee hij zijn steun aan de Koerden beeindigde. In korte tijd werden de militante Koerden, die slechts over verouderde wapens beschikten, toen door het leger van Irak onder de voet gelopen. Duidelijk is evenwel, dat de Koerdische kwestie hiermee niet is opgelost. | |||||||
Overige minderhedenHet is ondoenlijk binnen het bestek van een tijdschriftartikel ook maar een globaal overzicht te geven van alle ‘Kleinvölker ohne Staat’ in de wereld. Allereerst nog een opmerking over de Westeuropese minoriteiten. In West-Europa zien zij het opmerkelijke verschijnsel, dat mèt de ontwikkeling van de E.E.G. en de groei naar een supra-nationaal West-Europa (Europese verkiezingen!) acties van minderheden steeds duidelijker contouren krijgen: Noord-Ierland, Schotland, Wales, Cornwall, Bretagne, Baskenland, de Jura, de Elzas, Corsica, Frans-Vlaanderen, Catalonië, Spaans Galicië, Sardinië, Sicilië, Calabrië, Zuid-Tirol. Even opmerkelijk is, dat terwijl vroeger de minoriteitenbewegingen niet zelden een sterk traditionalistisch (om niet te zeggen reactionair) karakter droegen, verschillende van deze bewegingen nu in een marxistisch of links vaarwater zijn geraakt. Er is duidelijk sprake van een radicalisering. Een van de oorzaken hiervan is de secularisatie, die de eens sterk traditioneel-religieus gebonden gemeenschappen ontvankelijk maakt voor marxistische invloeden. Een andere oorzaak is de onvrede met het feit, dat de groeiende staatsinvloed en centralisatie in veel landen de realisering van het zelfbeschikkingsrecht, hetzij in politieke, hetzij in culturele zin beperken. | |||||||
Bescherming van minderhedenVoor het eerst is er sprake van waarborging en handhaving van rechten en vrijheden van minoriteiten on- | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
der het Volkenbondssysteem. Een aantal nieuw ontstane staten in Oost-Europa sloot minderheden-verdragen met de voornaamste geallieerde mogendheden onder de garantie van de Volkenbond. Een van de belangrijkste protagonisten van minderhedenbescherming na de eerste wereldoorlog, die ook het nodige heeft bijgedragen tot de vorming van een onafhankelijk Tsjechoslowakije, was ongetwijfeld de Amerikaanse president Woodrow Wilson. Ondanks zijn voorstellen dienaangaande werd toch besloten geen duidelijk omschreven bepalingen inzake minderhedenbescherming in het Volkenbondspact op te nemen. Wel kregen regelingen inzake minderhedenbescherming een plaats in afzonderlijke vredesverdragen. Minderhedenverdragen werden getekend door Polen, Tsjechoslowakije, Roemenië, Joegoslavië en Griekenland, terwijl ook bepalingen inzake minderheden werden opgenomen in de vredesverdragen met de verliezers van de eerste wereldoorlog: Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije en Turkije. Ook moesten Estland, Letland, Litouwen en Albanië verklaringen inzake hun minderheden afleggen om toegelaten te worden tot de Volkenbond. Dan waren er nog tussenstaatse verdragen, o.m. tussen Oostenrijk en Tsjechoslowakije (1920), Duitsland en Polen (1922), Polen en Tsjechoslowakije (1925). Volkenbondsleden kregen de mogelijkheid klachten in te dienen inzake minderheidskwesties op grond van artikel 11 van het Volkenbondspact, welk artikel aan elk lid het recht gaf: ‘to bring to the attention of the Assembly or of the Council any circumstance whatever affecting international relations which threatens to disturb international peace or the good understandings between nations upon which peace depends’. Deze laatste zinsnede is veelzeggend. Doel van de minoriteitenbescherming was niet in de eerste plaats het welzijn van deze minoriteiten zelf, maar het voorkomen van conflicten tussen leden van de Volkenbond over minderhedenkwesties. Ondanks het bestaan van een Commissie van Drie, belast met het onderzoek van klachten inzake minderheidsproblemen, ondanks de oprichting van een ‘Minorities Section’, een groep deskundige ambtenaren, bleef de Volkenbond evenals bij zovele andere conflicten een machteloze toeschouwer, omdat iedere mogelijkheid tot sancties of dwangacties ontbrak. Er was bovendien nog een conditie die zeker niet de instemming kreeg van alle minderheden. De Volkenbond eiste loyaliteit van de minoriteiten tegenover de staat, waartoe zij behoorden, als tegenprestatie voor een redelijke behandeling van deze minderheden. In een resolutie van de Derde Algemene Vergadering van de Volkenbond (1922) valt te lezen: ‘While the Assembly recognizes the primary right of the minorities to be protected from oppression, it also emphasizes the duty incumbent upon persons belonging to racial, religious or linguistic minorities to cooperate as loyal fellow-citizens with the nations to which they now belong’. Het was voor velen een onaanvaardbare eis. Van een loyale houding was op het ‘Congres van Europese Nationaliteiten’ dat sedert 1925 ieder jaar door de minderheden werd georganiseerd dan ook geen sprake. Na de oprichting van de Verenigde Naties kregen de rechten van het individu gestalte in de bekende ‘Universal Declaration of Human Rights’ (1948). Uitvloeisel van deze verklaring was uiteraard de garantie van rechten voor minderheden. Bovendien werden vredesverdragen gesloten met Bulgarije, Finland, Hongarije, Italië en Roemenië (1947) en het Staatsverdrag met Oostenrijk (1955), waarin de rechten van de Slovenen en Kroaten in Oostenrijk werden gegarandeerd. Ten behoeve van de minderheden werd in 1946 opgericht de ‘Subcommission on the Prevention of Discrimination and Protection of Minorities’. De Subcommissie publiceerde haar studieresultaten in de vorm van twee memoranda van de Secretaris-Generaal van de V.N. in 1949. Het eerste bevatte een beschouwing over de belangrijkste typen en oorzaken van discriminatie, het tweede hield zich bezig met deSlowakije heeft zeer lang onder Hongaarse invloed gestaan, hetgeen in vele
aspecten van volkskunst en folklore duidelijk te merken valt. | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
definitie en classificatie van minoriteiten. Een aantal conventies hadden mede de belangen van de minderheden op het oog: de ‘Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide’ (1948) en de ‘Convention Against Discrimination in Education’ (1960). Van betekenis was ook ‘The European Convention on the Protection of Human Rights and Fundamental Liberties’ (1950). Voorts moet nog genoemd worden de ‘United Nations Declaration on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination’ (1963). In 1966 werd door de Algemene Vergadering van de V.N. een ‘International Covenant on Civil and Political Rights’ aanvaard, dat inmiddels, na door 35 landen te zijn bekrachtigd, in werking is getreden. In artikel 27 is het volgende bepaald: ‘In those States in which ethnic, religious or linguistic minorities exist, persons belonging to such minorities shall not be denied the right, in community with the other members of their group, to enjoy their own culture, to profess and practice their own religion, or to use their own language’. Evenmin als de Volkenbond beschikt de V.N. echter over de mogelijkheden tot het nemen van dwangmaatregelen tegen die staten, die aan minoriteiten politieke en culturele rechten onthouden. De verplichting van de lidstaten van de V.N. de mensenrechten en grondvrijheden in acht te nemen, verschaft nog geen rechtsgrond voor inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van een staat om deze de naleving van de mensenrechten af te dwingen. Ondanks de oprichting van een subcommissie voor minderheden door de V.N. is de positie van vele minderheden in de wereld nog allesbehalve bevredigend te noemen. Niet alleen de onmacht van de V.N. is hieraan debet maar bovendien het feit, dat de grote mogendheden, de Sowjet-Unie in de eerste plaats, allerminst behoefte hebben om minoriteitenkwesties binnen de V.N. te laten behandelen. Uiteraard kan het minderhedenvraagstuk niet geheel los gezien worden van de dekolonisatiepolitiek van de V.N. Wel moet hierbij worden opgemerkt, dat het begrip ‘zelfbeschikkingsrecht’ - in dit verband van centrale betekenis - de nodige problemen oproept. Het bevindt zich in een spanningsveld tussen de begrippen ‘staatssoevereiniteit’ (het recht van de staat) enerzijds en de mensenrechten (het recht van het individu) anderzijds. Welke problemen zich hier ook voordoen, zeker is wel, dat het óók na de tweede wereldoorlog onmogelijk was het minoriteitenvraagstuk te negeren, integendeel dit probleem kreeg door het groeiend nationaal bewustzijn bij vele volken steeds scherper contouren. Hoezeer de drang naar autonomie, naar politieke en culturele zelfbeschikking leeft in een wereld waarin ook het nationalisme als staatsvormende kracht zich nog steeds doet gelden, blijkt wel uit de activiteiten van verschillende minderheidsgroepen, die door hun gewelddadig karakter herhaaldelijk in de wereld de nodige beroering wekken. | |||||||
Politieke activiteiten van minderhedenCongressen van ‘verdrukte nationaliteiten’ werden in 1912 en 1915 in Parijs georganiseerd en in 1916 in Lausanne. Na de eerste wereldoorlog namen Duitse minderheden in verschillende landen het initiatief om te komen tot een internationale organisatie van nationale minderheden in Europa. De Baltische Duitser Ewald Ammende organiseerde sedert 1925 congressen van nationale minderheden in Europa (buiten de Sowjet-Unie). Deze congressen, gepresideerd door de Sloween Josip Wilfan werden gehouden tot 1938. Hierbij kwamen evenwel allerlei tegenstellingen tussen de minderheden aan het licht. Meer en meer gingen Duitse minderheden, die met het nazi-regime sympathiseerden en zich beschouwden als lid van de aan geen grenzen gebonden ‘Volksgemeinschaft’, de conferenties beheersen, zodat verschillende minderheden hieraan op den duur niet langer wensten deel te nemen. Na de tweede wereldoorlog en wel in 1949 werd in Parijs, als onderdeel van de Europese Beweging, de ‘Conseil Fédéral des Minorités et Régions Européennes’ opgericht. Doel van deze Raad was het verkrijgen van gelijke rechten voor grote zowel als voor kleine Europese naties in een Verenigd Europa. De Raad wenste de rechten van kleine naties vastgelegd te zien in een Minderheden-Statuut onder verantwoordelijkheid van de V.N. Aan de eerste vergaderingen namen deel delegaties uit Schotland, Wales, Cornwall, Bretagne, Catalonië, Baskenland, Sicilië, Aosta, Zuid-Tirol, Vlaanderen, Wallonië, Noord- en Zuid-Sleeswijk, Helgoland, Friesland en Brabant. Het is niet mogelijk hier in kort bestek aandacht te wijden aan alle activiteiten van organisaties van minderheidsgroepen. Ik noem hier b.v. de ‘Europäische Konferenz für Menschenrechte und Selbstbestimmung’ (secretariaat in Keulen gevestigd). Aan een conferentie in 1974 in Luzern namen vertegenwoordigers van de Raad van Europa en het Europees Parlement deel, alsmede emigranten uit Oost-Europa. Eén van de resoluties luidde: ‘Das freie Europa hat die Verantwortung, Modell für die volle Verwirklichung der Menschenrechte und des Selbstbestimmungsrechts der Völker in ganz Europa zu sein’. In hetzelfde jaar vond in Triëste (een typisch minderhedengebied!) een grote ‘Conferenza internazionale | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
sulle minoranze’ plaats met bijna 600 deelnemers. Verschillende vertegenwoordigers van Europese minderheden namen hieraan deel waaronder Ben Whitaker, leider van de roerige Londense ‘Minority Rights Group’ en ook Serven, Kroaten en Slovenen. Eveneens in 1974 werd in Ohrid een seminar door de Verenigde Naties georganiseerd over de bescherming van taalkundige en etnische minderheden. Ook hier voerden vertegenwoordigers van minderheden het woord. Vermeldenswaard is voorts nog die ‘Forschungsstelle für Nationalitäten- und Sprachenfragen’ in Mannheim, die een belangrijke serie publikaties onder de titel ‘Ethnos’ heeft doen verschijnen. Europese minoriteiten (Elzassers, Bretons, Basken en Welsh-nationaliteiten) hebben in Brussel opgericht het Bureau of Unrepresented European Nations’ (Hobbemastraat 13). Naast dit bureau moet nog genoemd worden de ‘Federal Union of European Nationalities’ (FUEN) (secr. Olav Meinhardt, Ryesgade 62/38, DK 2100 Kopenhagen). Het Belgisch-Nederlands tijdschrift ‘Ons Erfdeel’ heeft als één van zijn doeleinden gesteld de Vlaamse cultuur in Frans-Vlaanderen levend te houden, die door de Franse autoriteiten nauwelijks levenskansen wordt gegund. De initiatiefnemers van dit tijdschrift laten nu al een paar jaar een Franstalig tijdschrift over deze Noord-Westhoek van Frankrijk verschijnen, getiteld ‘Septentrion’. Ook op congressen over de Vlaams-Nederlandse cultuur wordt veel aandacht aan Frans-Vlaanderen geschonken. | |||||||
Mogelijke oplossingen voor het minderhedenvraagstukIn het begin van mijn artikel wees ik op de geringe belangstelling in Nederland voor minderhedenvraagstukken. Wellicht hangt dit ook samen met het feit, waarop Couwenberg wijst in ‘De omstreden staat’, nl. de geringe aandacht voor ‘het verschijnsel van het nationalisme, dat als politieke en culturele ideologie een bijzonder belangrijke rol speelt in het proces van staats- en natievorming in de 19e en 20e eeuw’. Ik stem graag in met een zinsnede, die hierop volgt: ‘... In het kader van deze bezinning dient ook de ontwikkeling en problematiek van het nationale zelfbeschikkingsrecht betrokken te worden. Dit recht is het produkt van de eerste, progressieve fase van het Europese nationalisme... Terwijl het beginsel van de nationale soevereiniteit in de staatstheoretische en staatsrechtelijke literatuur sterk omstreden is geraakt en door vele theoretici als een fictie of mythe wordt beschouwd, heeft het nationale zelfbeschikkingsrecht als volkenrechtelijk beginsel volledige erkenning gekregen, hoewel het toch gebaseerd is op die zeer omstreden idee van de nationale soevereiniteit en hiervan de internationale expressie is. Het heeft zowel een politiek als een cultureel aspect en vormt als zodanig een van de grondpijlers van het moderne volkenrecht...’ (pag. 72-73). In aansluiting op de door Couwenberg terecht gemaakte opmerking over het culturele aspect, wil ik nog wijzen op het verband tussen maatschappelijke en politieke verhoudingen enerzijds en de taalproblematiek (meertaligheid, taalminderheden, taalachterstand) anderzijds, waaraan over het algemeen te weinig aandacht wordt geschonken. Steeds meer bevolkingsgroepen stellen de respectabele eis van gelijkwaardigheid en gelijkheid van status, welke m.i. slechts volledig bevredigd kan worden in een pluriforme maatschappij, in een democratisch bestel. Bovendien moeten de internationale verhoudingen zo stabiel zijn dat minoriteitenkwesties geen conflictstof kunnen opleveren. Uiteraard blijven hier allerlei desiderata bestaan.
Voor het minderhedenvraagstuk kunnen m.i. verschillende oplossingen worden aangegeven: 1. Afscheiding van een minderheid en de vorming van een nieuwe staat, b.v. Tsjechoslowakije na de eerste wereldoorlog. 2. Uitwisseling van minderheden, vrijwel altijd een radicale oplossing, die veel menselijk leed met zich meebrengt zoals bv. de gedwongen uitwisseling van Griekse en Turkse minderheden door Griekenland en Turkije na de eerste wereldoorlog. 3. Eliminatie, even radicaal, b.v. de verdrijving van de Duitsers uit Tsjechoslowakije en Polen na de tweede wereldoorlog. 4. Culturele autonomie, bv. de Slovenen in Oostenrijk, vele nationaliteiten in de Sowjet-Unie. Deze draagt mede bij tot het streven naar politieke autonomie, tenzij de minoriteit teveel verspreid is over het grondgebied van de staat. 5. Politieke of regionale autonomie, bv. Catalonië in Spanje. 6. Wanneer de mogelijkheden voor deze oplossingen ontbreken, kan toch een democratisch staatsbestel met waarborgen voor de rechten van het individu, zoals geformuleerd in de V.N.-verklaringen en conventies, leden van een minderheid de nodige culturele armslag geven. Gebleken is wel dat totalitaire regimes met hun ideologisch, raciaal of religieus exclusivisme (het nationaal-socialisme, het fascisme, het Russisch communisme, sommige moslimregimes) geen ruimte laten voor de legitieme aspiraties van minderheden. Slechts een democratisch bestel in een pluriforme sa- | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
menleving kan minderheden een redelijk perspectief bleden. In de huidige wereld zijn drie tendenties te onderkennen, die van centrale betekenis zijn voor het minoriteitenvraagstuk: 1. Een toenemend cultureel besef van minderheden, mede gestimuleerd door beter onderwijs en groeiende welvaart. 2. Een groeiend nationalisme onder invloed van dekolonisatie en concentratie op de eigen nationale staat als middel tot modernisering. 3. Een snelle ontwikkeling van de communicatiemiddelen, waardoor minderheidsproblemen, vaak onder invloed van de publieke opinie, een internationaal karakter krijgen (Russische Joden, de kwestie Rhodesië). Bovendien betrekken minderheden door terroristische activiteiten ook buitenlandse mogendheden in hun acties (fascistische Kroaten).
Gewezen moet echter ook worden op vier tegenstromen:
1. De verminderde betekenis van historische, natuurlijke en etnografische grenzen onder invloed van de technologische ontwikkeling. 2. De invloed van de industrialisatie, die vele aan tradities gebonden groepen uit hun isolement verlost, maar daarmee ook de oude tradities en folklore doet verdwijnen. Men zou kunnen spreken van een culturele nivellering. 3. Groeiende staatsinvloed op verschillende terreinen, veelal gepaard gaande met toenemende centralisatie, die steeds minder ruimte laat voor regionale autonomie. 4. Economische interdependentie van staten, waardoor er een ontwikkeling naar boven-nationale verbanden op gang komt. Men denke aan instellingen als E.E.G. en Comecon. Gevolg is dat beslissingen vaak genomen worden door een bureaucratie (b.v. in Brussel of Straatsburg), die weinig oog heeft voor specifiek regionale belangen. | |||||||
ConclusieGebleken is, dat etnische conflicten en minoriteits-problemen niet beschouwd kunnen worden als relicten van een pre-industriële ontwikkelingsfaze, zoals in marxistische kringen wel wordt gedacht. Overigens kan niet worden ontkend, dat minderheden vaak allerlei historische mythen koesteren, die oorzaak zijn van een bewust gezocht isolement, dat in deze tijd moeilijk te handhaven is. Eenvoudige oplossingen voor minderheidsproblemen zijn zelden te geven: Zowel volledige politieke autonomie van minderheden als volledige assimilatie zijn zelden of nooit te realiseren, zodat gezocht moet worden naar een compromis tussen deze twee uitersten. Gedacht moet worden aan oplossingen in de richting van federalisme, culturele autonomie en decentralisatie. Overzien wij de geschiedenis van vele minoriteiten en hun huidige situatie, dan lijkt de conclusie gewettigd, dat minderheidsproblemen juist dààr tot scherpe tegenstellingen en conflicten leiden, waar sprake is van een sterk centralistisch staatsbestel, onvoldoende constitutionele rechten en grote economische en politieke ongelijkheid tussen meerderheid en minderheid. In staten daarentegen met geringe verschillen in economisch opzicht, voldoende politieke rechten van minderheden, decentralisatie in het staatsbestel en culturele autonomie van minderheden kunnen conflictsituaties vermeden worden.
Tot slot nog dit: Vele minderheidsproblemen wortelen niet alleen in culturele, sociale en economische achterstelling van bepaalde groepen. Traditionele vooroordelen over minoriteiten (men denke aan zigeuners en Joden) verscherpen de tegenstellingen tussen minderheden en meerderheden. De problemen van de minderheid zijn veelal die van de meerderheid! Strijd tegen stereotypen en vooroordelen, tegen intolerantie, strijd óók tegen verouderde historische opvattingen (zoals in nationalistisch gekleurde leerboeken over geschiedenis) zouden een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het opruimen van kunstmatige barrières tussen minderheden en meerderheden. P. KRUG
Geboren 1920. Studeerde Slavische talen. Publicist. Publiceert regelmatig artikelen over Oost-Europa en China. Lid van de redactieraad van Civis Mundi, Rekenschap, China-Informatie en Amersfoortse Stemmen (Internationale School voor Wijsbegeerte). Contactpersoon van het Unesco Centrum Nederland te 's-Gravenhage. |
|