| |
| |
| |
De Nederlanden in Frankrijk en het komitee voor Frans-Vlaanderen
Meermaals hebben we de bedenking horen maken, zelfs door vooruitstrevende Vlamingen, dat het wel jammer is dat men zoveel tijd en energie verspilt aan Frans-Vlaanderen, terwijl men die krachten in eigen land o.m. in Brussel, toch zo dringend nodig heeft. Daaruit blijkt eens te meer dat veel intellektuelen en zelfs flaminganten die de naam hebben ekstremistisch te zijn al te zeer de strijd van hun volk voor eigen aard, taal en kultuur bekijken binnen het eigen enge staatsverband waarin zij leven. Een typisch klein-Vlaamse visie die even eng is als die van de smalle Hollander die zo staatsnationalistisch denkt dat hij onmogelijk oog kan hebben voor de Vlaamse taal- en kultuurstrijd over de grens.
Dank zij mensen als Dr. P.C. Paardekooper, Dr. H.P. Schaap, J.H. Stolte, M. Heida e.a. en verenigingen als het A.N.V. is men er in Nederland de jongste jaren toch goed op vooruitgegaan.
Des te spijtiger is het dat de Vlaamse Beweging bij ons te zeer ‘Vlaamse’ Beweging blijft. Ze dient uit te groeien tot Algemeen-Nederlandse of Heel-Nederlandse Beweging buiten alle eng-politieke verbanden. Staatsgrenzen en volksgrenzen vallen inderdaad niet samen en het is een vergissing om zich alleen maar te bekommeren om het eigen volk in de eigen staat of zich te vergenoegen met een dan nog wel erg defensieve aktie voor beveiliging van eigen taal en kultuur, binnen de eigen grenzen. Zo maakt de werking voor de Franse Nederlanden deel uit van de algemene taal- en kulturele strijd die de Nederlandse stam - over drie en meer staten verdeeld - te voeren heeft en die ook in de toekomst, in een verenigd Europa waarvan de grenzen hun betekenis verloren zullen hebben, door de gehele Nederlandse gemeenschap verder zal moeten worden gevoerd.
| |
Wat zijn de ‘Nederlanden in Frankrijk’?
Bij het afbakenen van de Nederlanden in Frankrijk - wat niet zo gemakkelijk is - kan men ook nog een minimalistisch standpunt innemen. Het is het standpunt van de taal-flaminganten voor wie ‘de taal gans het volk’ is. Het is zelfs het standpunt van de Groot-Nederlander Prof. Geyl die alleen beschouwt als behorende tot de Nederlandse stam ‘die volken en volkengroepen voor wie het Nederlands de moedertaal is’. In dat geval kan men enkel nog de Westhoek - gelegen tussen de Noordzee, de Aa en de Leie in het arrondissement Hazebroek-Duinkerke omvattend, als Vlaanderen in Frankrijk beschouwen.
De Fransen zelf zien echter de Nederlanden in Frankrijk veel ruimer. Het hele Noorderdepartement - dat niet enkel de Westhoek maar ook Rijsels-Vlaanderen omvat - is er bekend als la Flandre of les Flandres en de hoofstad ervan is Rijsel.
Rijsels-Vlaanderen - al verfranst vanaf de vroege middeleeuwen - heeft tussen de twee oorlogen een sterke Vlaamse inwijking gekend uit Belgisch-Vlaanderen zodanig dat de Nederlandse taal ook in dit gewest nog door velen gekend is en ook nog wordt gesproken. Verder mag gezegd worden dat het Vlaams bewustzijn hier levendig gebleven is.
Zoals het een vergissing is om te menen dat staatsen volksgrenzen samenvallen, zo is het ook een vergissing om te menen dat de volksgrens volgens de huidige taalgrens moet worden afgebakend. Hoe belangrijk de taal ook is toch mag men niet uitsluitend waarde hechten aan het taalkundige criterium. In dat geval zou volgens de Frans-Vlaming Van Byleveld ‘de grens van een volk nu eens wijken en dan weer vooruitgaan, naar het wisselend gebruik van de taal, dat soms afhangt van verschillende faktoren, die de kenmerkende hoedanigheden van een volk niet raken’.
De volksgrens bepaalt men dan beter op basis van de oudste taalgrens, zoals deze bestond bij de intrede van ons volk in de geschiedenis, nl. in de 10de en 11de eeuw toen ‘de ganse bevolking unaniem de dialekten sprak waaruit het Diets werd gevormd’. Deze grens loopt van de monding van de Otie (Authie) over Monsterhole (Montreuil), Frusje (Fruges) en Bethun (Béthune) naar Rijsel toe.
In dit uitgestrekte volksgebied, dat niet alleen omvat de Westhoek en Rijsels-Vlaanderen maar ook Vlaams Artezië, de streek van Kales en Bonen en een stuk van het oude graafschap Ponteland (Ponthieu) kan men het Nederlands karakter niet enkel aantonen op grond van archiefnavorsingen doch ook door levend en aktueel bewijsmateriaal als: plaats- en familienamen, fysische en psychische kenmerken van de bevolking, folklore, zeden en gewoonten, religieuze gebruiken, het dialekt van de streek met kenmerkende zinsbouw en zinswendingen, monumenten en geschiedkundige herinneringen, wapenschilden met de Vlaamse leeuw, kunst en bouwtrant, marktpleinen met halle en belfort met beiaard, enz., zelfs het landschap.
De gezichtseinder wordt nog ruimer wanneer men met de Frans-Vlaming de E.H. Gantois naast dit volksgebied nog een randgebied onderscheidt dat zich uitstrekt tot aan de Zomme. Het is het grensland van de
| |
| |
Nederlanden, waar de Frankische kolonizatie in de 4de en de 5de eeuw en nadien nog de Dietse invloed zo sterk geweest is dat men ook dit ‘etnische en kulturele hinterland’ niet van de rest van de Nederlanden mag afscheiden. Met Pater D. Stracke en de E.H. Gantois kan men Frans-Vlaanderen dan ook noemen: ‘Ons Nederland boven de Zomme’. Het is het land van de bronnen van onze waterlopen maar ook van de bronnen van onze kultuur. Dit wordt o.m. aangetoond door de ontdekkingen van Stracke betreffende de bloei van een oeroude Dietse letterkunde aan de Zomme (St.-Rikiers, Forest-Montiers, Korbie), aan de Skarpe (St.-Amands) en aan de Boven-Samber (Mabuse). Verschillende abdijen zijn inderdaad brandpunten van Nederlandse kultuur en wetenschap geweest en tal van vooraanstaande kunstenaars en geleerden werden in Zuid-Vlaanderen geboren. Ook op het gebied van landbouw, handel en industrie is Frans-Vlaanderen nimmer een verachterd deel van de Nederlanden geweest en heden ten dage is het Noorderdepartement samen met het Nauw van Kales nog altijd een van de belangrijkste ekonomische gewesten van Frankrijk.
| |
Onderdrukking van het Nederlands
De Franse Nederlanden vormden in de strijd tegen Frankrijk steeds het frontgebied. De verschillende steden en gewesten zijn nu eens door Frankrijk geannekseerd, dan weer door de vorsten die over de Nederlanden heersten heroverd. Frankrijk drong in de Nederlanden door sinds de 16de eeuw en het belangrijkste stuk van Frans-Vlaanderen ging voor ons verloren onder Lodewijk XIV tussen 1659 en 1678. Toen Karel VI van Oostenrijk door de Overeenkomst van Utrecht in 1713 onze vorst werd keerden Ieper en Veurne, ons ook in 1678 door Frankrijk ontnomen, tot de Vlaamse gemeenschap terug maar het verlies van de Zuidvlaamse steden werd definitief bezegeld.
De volkstaal is in het grote gebied dat we onder Nederland in Frankrijk verstaan niet bestand gebleken tegen het zich opdringende Frans, dat aanvankelijk door de latinizerende Kerk werd gesteund en na de aanhechting door het Franse centralizerende staats-
| |
| |
gezag werd opgelegd. Na veel taalgeschillen, die zich al in de middeleeuwen in dit oude kernland van onze kultuur afgespeeld blijken te hebben, en na de vele onderdrukkingsmaatregelen die na de anneksatie werden genomen, bleef de Vlaamse taal toch nog lange tijd levenskrachtig.
We kunnen dit danken aan de bewuste trouw van een elite en aan de passieve weerstand van de volksmassa zelf. Door een natuurlijke inertie, in de hand gewerkt door het agrarisch karakter van de Westhoek en het ontbreken van een algemeen en verplicht onderwijs, is een groot gedeelte van de Franse Nederlanden eeuwen lang aan zijn taal en tradities gehecht gebleven. Honderd jaar na de anneksatie kende 90% van de bevolking van de Westhoek geen andere taal dan het Vlaams en ook thans nog kan het aantal Nederlandssprekenden in het arrondissement Duinkerke-Hazebroek op 40 à 60% worden geschat. Dit komt neer op 70.000 à 120.000 Vlaamssprekenden op een totale bevolking van ruim 300.000. Hier is dus een verlies merkbaar van 10 à 20% Nederlandssprekenden per eeuw.
De centralizerende Franse staat heeft steeds - zoals ook nog andere staten trouwens - naar taaleenheid gestreefd. Lodewijk XIV maakte al in 1663 het Frans tot verplichte taal voor het gerecht in Duinkerke en Broekburg, een maatregel die in 1684 tot de andere bezette steden van Vlaanderen (o.m. Kortrijk, Oudenaarde, Ieper en Veurne) werd uitgebreid. Hij beval ook de Franse bisschoppen alleen Franse priesters aan te stellen voor het godsdienstonderricht.
De Nederlandse taal bleef toch goed stand houden in de 18de en in de eerste helft van de 19de eeuw. Dit blijkt o.m. uit de aktiviteit van een aantal bloeiende rederijkerskamers. Omstreeks 1780 was het onderwijs nog eentalig Vlaams, de Paters Kapucijnen preekten in het Vlaams, de letterkunde was Nederlandstalig, het volk sprak Vlaams; kortom alles was nog gaaf-Nederlands.
Het zou vooral de Franse Omwenteling zijn die voor het Nederlands in Zuid-Vlaanderen noodlottig zou worden. Van toen af werden allerlei wetten uitgevaardigd om de regionale talen op te ruimen. Op 10 september 1791 verklaarde Talleyrand voor de Nationale Vergadering: ‘Les écoles primaires vont mettre fin à cette étrange inégalité. La langue de la Constitution et des lois y sera enseignée à tous; cette foule de dialectes corrompus, dernier reste de la féodalité, sera contrainte de disparaître; la force des choses le commande’. Gerecht, leger, administratie, pers, onderwijs (na het invoeren van de schoolplicht in 1880 het sterkste middel tot verfransing) en ten slotte de Kerk (eerst in het begin van deze eeuw) zijn aldus onder dwang verfranst. Een van de meest beruchte verordeningen was die van de Akademische Raad van het Noorderdepartement - zitting houdend in Dowaai op 27 januari 1853 - waardoor het onderwijs van het Vlaams in de scholen van Frans-Vlaanderen uitdrukkelijk verboden werd. Als reaktie daarop werd toen door enkele Vlaamse voormannen een daad van blijvende betekenis gesteld, nl. de stichting van het Comité flamand de France.
De verfransing onder druk ging echter verder. In het begin van deze eeuw (1900-1903) werd de kroon op het werk gezet toen aan de priesters het preken en het katechismusonderricht in de volkstaal verboden werd op straf van weddeberoving. Dit gebeurde in de laatste jaren van het Konkordaat tussen Kerk en Staat in Frankrijk. Het gedeeltelijk Fransgezind geworden aartsbisdom gaf eindelijk toe maar veel Vlaamse priesters weigerden zich te onderwerpen. Tot aan de eerste wereldoorlog zijn veel priesters nog blijven preken in het Nederlands en op sommige plaatsen zelfs tot na de tweede wereldoorlog. Bijna alle pastoors van de Westhoek zijn nu nog goed Vlaamssprekend. Ze gebruiken nog regelmatig Vlaamse woorden en uitdrukkingen tijdens hun Franstalige sermoenen.
Een groot deel van de biechtelingen in de kleine Vlaamse parochies komt nog biechten in het Vlaams. De zielzorg is onvolledig zonder het Vlaams. Aan de gewone volksmens, aan de geestelijkheid en aan enkele idealisten is het te danken dat er ook tot op heden een kans is blijven bestaan voor het Nederlands in Frankrijk.
| |
Vlaamse werking in en voor Frans-Vlaanderen tot 1944
De systematische verplichte verfransing is niet zonder verzet gebeurd. Kerkelijke en burgerlijke overheden uit de Westhoek hebben herhaaldelijk geprotesteerd tegen de onderdrukkingsmaatregelen en er werden ook gemeenschappelijke, georganizeerde pogingen tot het instandhouden van de moedertaal ondernomen.
Wij noemden al het Comité flamand de France als het beginpunt van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. Deze vereniging werd in 1853 door zeven Zuidvlaamse intellektuelen o.l.v. Edmond de Cousse-
| |
| |
E.H. J.M. Gantois: een vernieuwd Nederlands bewustzijn.
maker (1805-1876) opgericht onder de leuze ‘Voor Moedertaal en Vaderland’.
Dit Comité, dat nog altijd bestaat en thans wordt geleid door de Heer Philippe Jessu, is echter nooit een krachtige taalbeweging geworden - want de Franse staatsoverheid duldde dat niet - en heeft zich moeten beperken tot een, overigens vruchtbare, folkloristische, oudheidkundige en historische bedrijvigheid, die het tot op vandaag is blijven uitoefenen en die het ons mogelijk maakt om het verleden en de vele Vlaamse aspekten van Zuid-Vlaanderen beter te leren kennen. Al onder de stimulans van de vorige voorzitter, Mgr. H. Dupont, hulpbisschop van Rijsel, gaf het Comité blijk van een vernieuwde belangstelling voor het taalprobleem.
Men mag verwachten dat het onderwijs van het Nederlands in de toekomst meer en meer door het Comité zal worden gesteund. Het heeft zelf een kursus Nederlands georganiseerd in Rijsel o.l.v. de zeer verdienstelijke Kan. Maxime Deswarte. De medewerking van het C.F.F. aan de Kultuurdagen van Ekelsbeke is ook verheugend te noemen. In 1976 hield sekretaris Robert Hennart er een opgemerkte spreekbeurt over ‘La Flandre ou les Flandres’ waarin hij de problematiek van de uitgestrektheid en de grenzen van Vlaanderen in Frankrijk besprak, die variëren naargelang men geografische, natuurkundige, historische, kulturele, taalkundige of administratieve aspekten onder ogen neemt.
Na de eerste wereldoorlog overvleugelde het jongere en meer aktieve Vlaams Verbond van Frankrijk het Comité flamand de France. Dit Verbond was gegroeid uit de regionalistische stroming, die al vóór en tijdens, maar vooral nà de oorlog, in verschillende Franse provincies binnendrong en in 1919 een krachtige uitdrukking vond in het tijdschrift ‘Le Beffroi de Flandre’, gesticht door de Duinkerkse publicist Gaspard Vandenbussche, onder de leuze ‘Alles voor Vlaanderen en Vlaanderen voor Christus’. Onder de stuwing van de E.H. J.M. Gantois heeft het Vlaams Verbond vanaf zijn stichting in 1923-1924 twintig jaar lang een merkwaardige bedrijvigheid ontplooid. Het heeft in totaal zeventien Vlaamse Kongressen gehouden in alle belangrijke centra van Zuid-Vlaanderen, het schreef Taal- en Letterkundige Wedstrijden uit, het bezat een Franstalig strijd- en kultuurblad ‘Le Lion de Flandre’ en een Vlaamstalig volksblad ‘De Torrewachter’, het richtte tijdens de oorlog een jeugdgroep op en een ‘Institut flamand de France’, enz. Toen de tweede wereldoorlog uitbrak had het zo'n grote aanhang gevonden dat men mocht hopen dat het de algehele herleving van Zuid-Vlaanderen zou kunnen inluiden. Helaas, de oorlog werd de Vlaamse Beweging ook daar noodlottig.
Ofschoon het Vlaams Verbond zijn best had gedaan om tijdens de oorlog zijn onafhankelijkheid te bevestigen door herhaaldelijk de leuze te verkondigen: ‘Ni à droite, ni à gauche, ni même au centre, mais en dehors et au-dessus’, toch werd het na de bevrijding, op aanstoken van een ‘syndicat de l'anti-Flandre’ verontrust. Niet minder dan 49 leiders werden aangehouden onder beschuldiging van verraad. Na afzonderlijke processen vond een gezamenlijk proces plaats voor de krijgsraad te Rijsel van 9 tot 28 december 1948, tegen de 16 voornaamste beschuldigden, onder wie de E.H. Gantois, die zichzelf en zijn medewerkers echter schitterend verdedigde. De straffen waren dan ook eerder klein. Enigen werden vrijgesproken en de anderen werden bedeeld met straffen liggend tussen zes maanden en vijf jaar. Bijna alle veroordeelden kwamen onmiddellijk vrij door het feit dat zij genoeg voorlopige hechtenis hadden ondergaan. De E.H. Gantois zelf, die vijf jaar gekregen had, werd enkele jaren later volledig geamnestieerd.
De ontbinding van het Vlaams Verbond van Frankrijk scheen het einde te zullen betekenen van de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Nu zou het licht komen uit Belgisch-Vlaanderen en wel uit Waregem! Eigenlijk zijn de betrekkingen tussen Frans-Vlaanderen en de rest der Nederlanden sinds de aanhechting
| |
| |
nimmer verbroken, al kan gezegd worden dat de kontakten te vaak beperkt bleven tot individuele relaties of individuele pogingen, zonder veel weerklank bij de massa. Na de anneksatieperiode - toen Zuid-Vlaanderen met Michiel De Swaen nog een bloeiperiode kende - hebben precies de rederijkerskamers tot in het begin van de 19de eeuw voor een regelmatige verbroedering tussen Frans- en Belgisch-Vlaanderen gezorgd door het organizeren van grote toneelwedstrijden. Een vijftiental Zuidvlaamse rederijkerskamers hebben aktief medegewerkt aan de vijfendertig landjuwelen die tussen 1769 en 1808 werden gehouden.
Na de stichting van het Comité flamand de France in 1853 werden kontakten gelegd tussen bestuursleden van dit Comité en de promotoren van de Vlaamse Beweging in België, die bijna allemaal lid van het Comité flamand zijn geweest.
Een van de meest werkzame en invloedrijke leden van het Comité flamand was ongetwijfeld Guido Gezelle, die het zelfs in 1884-1885 met een tijdschrift voor Frans-Vlaanderen probeerde onder de titel ‘Ons oud Vlaemsch’ en die tot aan zijn dood regelmatig de vergaderingen van het Comité flamand heeft bijgewoond. Blijken van belangstelling werden verder nog steeds getoond door het Willemsfonds, het Davidsfonds, het Algemeen Nederlands Verbond en vanaf zijn oprichting door de Vlaamse Toeristenbond. Een eerste grote konkrete onderneming ten bate van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen is het optreden geweest van ‘Pro Westlandia’ onder leiding van Dr. H. Allaeys, Dr. A. Borms en C. Rousseeu. Deze kunst- en toneelgroep heeft in 1912-1914 zes propagandatochten voor de Vlaamse taal en kultuur in Frans-Vlaanderen ondernomen. Na de eerste wereldoorlog werd voor Frans-Vlaanderen alhier geijverd door het Michiel De Swaenfonds te Kortrijk onder leiding van Edmond Gyselinck, terwijl Dr. V. Celen door zijn letterkundige en historisch-wetenschappelijke onderzoekingen in de Westhoek, zijn talloze artikelen en publikaties over de Frans-Vlaamse letterkunde en de Zuidvlaamse beweging, hier baanbrekend werk heeft verricht. Tijdens de tweede wereldoorlog werd een georganizeerde aktie voor Frans-Vlaanderen gevoerd door de ‘Zannekin-Werkgemeenschap’ met o.m. Dr. H. Gravez, Dr. A. Borms, Piet Vandommele en C. Rousseeu. De bevrijding in 1944 betekende ook het einde van deze aktie. Wanneer niemand meer aan Frans-Vlaanderen dacht, behalve misschien enkele ontgoochelde vroegere Vlaamse strijders in hun celmeditaties, brak voor Frans-Vlaanderen een nieuwe morgen aan.
| |
| |
| |
Het ontstaan en de bloei van het komitee voor Frans-Vlaanderen en de groeiende werking in en voor Frans-Vlaanderen sinds 1948
Met zeer weinig is het allemaal begonnen. Weinig kennis en wetenschap, weinig mensen, weinig geld, weinig illuzies. Eerder toevallig, in de moeilijke naoorlogse jaren toen het nog gevaarlijk was zich voor Vlaming uit te geven. Enkele relaties, enkele ontmoetingen, enkele plannetjes.
Eerst was daar een jonge aspirant-dichter, pas benoemd in het onderwijs in Waregem, die via de poëzie betrekkingen smeedt met André Demedts. Na de oprichting van een Kunstverbond in Waregem door Leon Coppens zou hij sekretaris worden van de letterkundige afdeling van die vereniging. André Demedts aanvaardde daarvan het voorzitterschap. Gedurende ruim tien jaar hebben we in Waregem kunsten voordrachtavonden op touw gezet die o.m. dank zij de boeiende inleidingen en de onvergetelijke slotwoorden van André Demedts veel bijval vonden. Het bleef echter niet bij deze lokale aktiviteiten. Nog andere kleine gebeurtenissen en omstandigheden zouden meespelen. Een bezoek van de Frans-Vlaming Dr. Pierre Berteloot aan Stijn Streuvels. Het feit dat André Demedts toen met een Stijn Streuvelsnummer van ‘Dietsche Warande en Belfort’ bezig was. Enkele korte maar intrigerende persberichtjes over de repressie in Noord-Frankrijk waarvan Vlaamsgezinde leiders het slachtoffer bleken te zijn. De vraag van Pater A. Van den Daele, hoofdredakteur van het tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’, om in Waregem met een aantal jonge literatoren een literaire dag te organizeren. Een K.S.A.-Weekend in Wespelaar waar André Demedts en de Frans-Vlaming Dr. P. Berteloot samen optraden. Dit alles speelde zich af tussen 1945 en 1947 en resulteerde in de organizatie van de eerste Frans-Vlaamse Begroetingsdag op 25 juli 1948. Een Kultuurdag die overwegend literair en artistiek was opgevat en o.m. een forum bood voor jonge letterkundigen van de Katolieke Jongerengemeenschap van Dr. A. Van den Daele. Er was ook een tentoonstelling van schilderwerken o.m. van de Frans-Vlaamse schilder E. Leroy. Vermeldenswaard is nog dat Stijn Streuvels aanwezig was en dat Anton Vander Plaetse
uit diens werk voordroeg. Als sprekers traden Prof. Dr. Vital Celen op en Prof. Dr. P. Berteloot. De E.H. Maxime Deswarte, toen leraar in Robeke, had zich met hart en ziel voor de dag ingespannen en had ervoor gezorgd dat tenminste 15 Frans-Vlamingen aanwezig waren. Die dag was ongetwijfeld een niet zo gewone kulturele gebeurtenis maar niets liet vermoeden dat hier een belangrijke start was gegeven van een omvangrijke werking voor Frans-Vlaanderen. Een aktie die de eerste literaire en artistieke aspiraties ver zou overstijgen.
Aanvankelijk ging alles uit van een kleine schare Waregemse medewerkers van het Kunstverbond en de plaatselijke afdeling van het Davidsfonds. Allengerhand groeide daaruit een Komitee van de Frans-Vlaamse Kultuurdag, dat eerst veel later, wanneer de werking ruimer werd en het aantal werkende leden van buiten Waregem aangroeide, omgedoopt zou worden tot het Komitee voor Frans-Vlaanderen. De bedoelingen van het Komitee werden niet van het begin af in sterk teoretische vorm uitgedrukt. Principiële verklaringen bleven veelal achterwege. We wisten waar we naartoe wilden maar vreesden het bekvechten omwille van een abstrakte idee. De voorbije ideologische en militaire botsingen waren daar zeker niet vreemd aan. Voorzitter Demedts was verder te wijs en te voorzichtig en moest ook te zuinig met zijn tijd omspringen om zich af te matten in uitzichtloze teoretische debatten en twisten. Zoals hij onlangs nog schreef in KFV-Mededelingen IV 2, was het streven van het Komitee er in de eerste plaats op gericht de leden van eenzelfde familie weer samen te brengen: ‘Zonder politieke bedoelingen, zonder organizatievormen, zonder beperkingen in welke richting ook. Alleen om elkaar te leren waarderen en gesterkt door die wederzijdse achting uit te zien naar konkrete verwezenlijkingen, die bij verschil in toestanden en inzichten, de familiebanden konden verinnigen. Teorieën verdelen, vriendschap verenigt’. In meerdere interviews werd dan ook verklaard dat het onze enige bedoeling was Frans-Vlaanderen bekend te maken en vriendschapsbetrekkingen met Frans-Vlamingen te smeden in de hoop dat daaruit iets goeds voor onze Nederlandse taal en kultuur zou voortvloeien. Wel werd Frans-Vlaanderen van de aanvang af gezien in een Heel-Nederlands en Europees perspektief van mime volksverbondenheid over alle grenzen heen. In die visie werd Frans-Vlaanderen als een belangrijk bruggebied beschouwd tussen Frankrijk en de
Nederlanden en de Romaanse en Germaanse wereld. Alle staatsnationalisme was ons vreemd en herhaaldelijk heeft A. Demedts benadrukt dat geen politiek anneksionisme aan de basis lag van ons streven en dat voor de kulturele werking in Frans-Vlaanderen niet onze ideeën doorslaggevend waren maar wel die van de Frans-Vlamingen zelf die het uiteindelijk binnen hun staatsgrenzen zouden moeten doen als een kleine minderheid in een grote staat en rekening houdend met de hele politieke konstellatie. De eerste jaren van kontakten met Frans-Vlaanderen werden dan ook besteed aan het opbou- | |
| |
wen van relaties en aan verkenningswerk. Pogingen werden gedaan om het Comité flamand de France te betrekken in de werking en er werd overwogen een tijdschrift op te richten. Al op de eerste Kultuurdag werd immers over de oprichting van een tijdschrift gesproken.
Deze eerste konkrete doelstelling wilden we echter zelf niet realizeren zonder de Frans-Vlamingen. Het moest in de eerste plaats een tijdschrift van en voor de Frans-Vlamingen zijn. En dat tijdschrift kwam er in 1951, na de vierde Frans-Vlaamse Kultuurdag. Het heette ‘Notre Flandre - Vlaamse Heerd’ en stond onder leiding van Dr. Jan Klaas uit St.-Omaars. Meerdere jaren hebben wij vanuit Waregem het blad gepropageerd en het korrespondentiewerk behartigd. Later werd dit gedaan door Frits Desloovere en Daniël Bossuyt die ook tot ons Komitee behoorden.
De E.H. Jean-Marie Gantois kon in Frans-Vlaanderen vrij spoedig de redaktie van het tijdschrift in handen nemen nadat de weg geëffend was voor samenwerking met ons Komitee. Na een vijftal jaren ontstonden echter nieuwe meningsverschillen die tot gevolg hadden dat ons Komitee zich als patronerend orgaan terug moest trekken. De vereniging Zannekin met Edmond Camerlynck als sekretaris heeft dan onze taak overgenomen tot in 1969. Een van de oorzaken van de moeilijkheden was de oprichting in 1957 van het tijdschrift ‘Ons Erfdeel - Notre Patrimoine’ door Jozef Deleu. Dit gebeurde immers op aanraden van André Demedts en met de steun van het Komitee. Het was weliswaar bedoeld als een tijdschrift van en voor de jongeren uit de drie Nederlanden maar dank zij de werkkracht van de hoofdredakteur groeide het uit tot een van de meest verspreide en meest hoogstaande algemeen kulturele tijdschriften van de hele Nederlandse gemeenschap waarin ook Frans-Vlaanderen een rechtmatige plaats toegewezen kreeg. Jozef Deleu zou later ook nog andere merkwaardige initiatieven nemen o.m. de stichting van het ‘Dialoogcentrum Ons Erfdeel’ in Rekkem, de oprichting van het Franstalig tijdschrift ‘Septentrion’, de uitgave van het Jaarboek ‘De Franse Nederlanden - Les Pays-Bas Français’, de organizatie van een reeks voordrachtavonden in Rijsel enz. Jozef Deleu heeft dit alles gerealizeerd in afspraak met en vaak op suggestie van André Demedts.
Vanaf 1973 zou het Komitee voor Frans-Vlaanderen zelf nog zorgen voor een klein driemaandelijks tijdschrift dat onder de naam van ‘KFV-Mededelingen’ op duizenden eksemplaren gratis wordt verspreid in de hele Nederlanden. Het brengt uitsluitend informatie over Frans-Vlaanderen en over de werking van het Komitee (Redaktie en administratie: Luc Verbeke, Vanderhaeghenstraat 46, Waregem).
In Frans-Vlaanderen steunde het Komitee, na de teloorgang van ‘Notre Flandre’ in 1969, ook de nieuw
Rijsel
| |
| |
opgerichte tijdschriften ‘La nouvelle Flandre’ (1969-1970), ‘Le Courrier Lillois’ (1971-72) en de tijdschriften en publikaties van de in 1971 opgerichte Michiel de Swaenkring uit Duinkerke o.m. het tijdschrift Tijl (Rue des Passerelles, 76, F-59140 Duinkerke). Het financierde in 1970 ook de uitgave van een manifest dat onder de titel ‘Nous les Flamands de France’ en onder de verantwoordelijkheid van Jozef Tillie en Jaak Fermaut op ruime schaal in de Nederlanden en in Frankrijk werd verspreid.
Een tweede doelstelling van ons Komitee was Vlaams of Nederlands toneel te brengen aan de Frans-Vlamingen. Aanvankelijk hebben wij dat betracht op de Kultuurdagen zelf vanaf 1949 maar veel beter was het initiatief van het Volkstoneel voor Frans-Vlaanderen uit Westouter, dat vanaf 1955 Vlaams toneel in Zuid-Vlaanderen ging opvoeren. Sindsdien werden door dit Volkstoneel o.l.v. Flor Barbry al honderden Vlaamse toneelvoorstellingen gegeven die ook financieel en moreel door ons Komitee werden ondersteund en een biezonder sukses oogstten bij de nog Vlaamssprekende bevolking van de Frans-Vlaamse Westhoek. Ze hebben ongetwtjfeld bijgedragen tot het scheppen van een voor het Vlaams en het Nederlands gunstiger sfeer in Frans-Vlaanderen. Ook nog enkele andere toneelgroepen werden door het Komitee gestimuleerd en gesteund om in Frans-Vlaanderen op te treden. Een paar hebben het enkele jaren uitgehouden maar alleen het Volkstoneel bleef tot op heden volharden. Flor Barbry verdient dan ook nog wat meer dan onze dank en bewondering.
Een derde doelstelling van het Komitee was het op gang brengen van het onderwijs van het Nederlands
De toneelgroep van Flor Barbry:
een belangrijke bijdrage tot Vlaamse en Nederlandse bewustwording.
in Frans-Viaanderen. Al in 1948 schreef A. Demedts in het weekblad ‘De Linie’ (27 nov.): ‘Wanneer onze regering het kulturele verdrag met Frankrijk hernieuwt, zou zij, misschien door Nederland ondersteund, moeten kunnen verkrijgen dat in Frans-Vlaanderen in het Lager en Middelbaar Onderwijs althans een paar uren les in de volkstaal gegeven worden’. Hij schreef dit n.a.v. het feit dat al op de 1e Kulturele Begroetingsdag in Waregem het probleem van het Nederlands onderwijs tijdens een diskussie was gesteld.
De E.H. Maxime Deswarte, die toen al een Nederlandse kursus gaf aan de Katolieke Universiteit in Rijsel, deed een eerste poging. Hij schreef ons dd. 10 december 1948 dat hij begonnen was met een Nederlandse leergang per brief.
Vanaf 1948 was er ook een officiële Nederlandse leergang aan de Rijselse Rijksuniversiteit in de vorm van een lektoraat o.l.v. Prof. Dr. A. Van Elslander. Deze kursus was tot stand gekomen in het kader van het Belgisch-Frans kultureel akkoord. In 1953 werd Prof. Van Elslander opgevolgd door Prof. Dr. Walter Thys. Die zou erin slagen om het Nederlands aan de Rijselse universiteit opmerkelijk te promoveren. Na een eerste promotie tot bijvak voor het verkrijgen van een licentie Duits of Engels, werd het een hoofdvak in 1974 en in 1977 werd de al enkele jaren aangekondigde licentie Nederlands in Rijsel eindelijk mogelijk: 14 studenten lieten zich hiervoor inschrijven.
Op het vlak van het Middelbaar Onderwijs kon het Komitee er eerst na tien jaar werking in slagen de overheid van het vrij onderwijs te bewilligen om een kursus Nederlands in een middelbare onderwijsinstelling in het leven te roepen. Dit gebeurde via de Vlaamsgezinde Mgr. M. Devos en deze eerste kursus werd verzorgd door de E.H. G. Vandendriessche in Hazebroek. Sindsdien zijn in Frans-Vlaanderen in tal van gemeenten ook vrije kursussen ontstaan die alle door het Komitee voor Frans-Vlaanderen werden gehonoreerd en gesteund. De interesse die door deze partikuliere initiatieven werd gewekt en de inspanningen van overheidswege in België en Nederland, vooral sinds een politikus met name Senator Leo Vanackere in 1969 voorzitter werd van het Komitee, hadden gunstige gevolgen. In 1970 en 1971 werden enkele wetsbesluiten uitgevaardigd waardoor voor het eerst de mogelijkheid geschapen werd om het Nederlands officieel te onderwijzen in het Middelbaar onderwijs.
Sindsdien werden in een viertal middelbare instituten in Frans-Vlaanderen, gedurende drie à vier uren per
| |
| |
week, Nederlandse lessen gegeven. Zeer veel is dat nog niet maar we moeten in acht nemen dat dit onderwijs nog maar in een pril beginstadium verkeert en dat hier en daar ook nog heel wat tegenstand overwonnen moet worden in de scholen zelf. Wie heel goed beseft wat driehonderd jaar verfransingsdruk betekent, heeft er wel een paar decennia geduld voor over.
Bij de aanvang van het schooljaar 1977-78 waren er in Frans-Vlaanderen bijna vijfhonderd personen die Nederlands onderwijs volgden: hiervan was ⅔ ingeschreven voor de vrije en ⅓ voor de officiële kursussen Nederlands. Aan de propaganda voor de vrije kursussen Nederlands in Frans-Vlaanderen moeten wij dankbaar de naam verbinden van Camille Taccoen, eerste schepen van Belle en ere-schooldirecteur.
Tenslotte heeft het Komitee voor Frans-Vlaanderen, steeds in een geest van familiale en Heel-Nederlandse volks- en kulturele verbondenheid, heel wat gedaan om ook buiten Waregem en buiten ons eigen Vlaanderen kulturele bijeenkomsten ten bate van Frans-Vlaanderen te organizeren. Daarvoor werd gezocht zowel in noordelijke als in zuidelijke richting. Aldus werden in Nederland al een twintigtal Frans-Vlaamse Kultuurdagen gehouden die ofwel door J.H. Stolte uit Hulst ofwel door Dr. P.C. Paardekooper uit Eindhoven werden geleid. In Frans-Vlaanderen werden nu ook al zestien Kultuurdagen georganizeerd in Ekelsbeke o.l.v. de E.H. G. Decalf en evenveel Vlaamse Heemdagen o.l.v. de Heemkring Bachten de Kupe.
Sinds vier jaar wordt ook een Frans-Vlaamse Veertiendaagse op touw gezet in Nieuwpoort o.l.v. Burgemeester-senator G. Mommerency. Verder willen we nog wijzen op tal van kulturele dagen en kongressen van Frans-Vlaamse verenigingen als die van de Michiel de Swaenkring uit Duinkerke, verbroederingsfeesten tussen Frans-Vlaamse en Belgisch-Vlaamse gemeenten, kampen en trektochten van jeugdverenigingen in Frans-Vlaanderen, honderden reizen en uitstapjes naar de Franse Nederlanden, wetenschappelijke eksploraties, honderden spreekbeurten en voordrachtentoernees, ontelbare bijdragen in kranten, tijdschriften en naslagwerken, de uitgave van verscheidene boeken over Vlaanderen in Frankrijk o.m. door V.T.B.-V.A.B. en Davidsfonds, de talrijke uitzendingen en reportages van radio en T.V., de Nederlandse Taalprijsvragen voor Frans-Vlamingen enz. Een indrukwekkende lijst van konkrete realizaties die zeker niet allemaal het werk zijn van het Komitee voor Frans-Vlaanderen maar waarbij toch in de meeste gevallen leden van ons Komitee betrokken waren en die ook gegroeid zijn in de sfeer van belangstelling die sinds een kwarteeuw is ontstaan voor een gebied dat zo goed als vergeten en onbekend geworden was.
Vooral verheugend is het feit dat nu zoveel jonge Frans-Vlamingen aktief geworden zijn in allerlei Vlaamsgezinde verenigingen, volkskunst- en volksdansgroepen, een Vlaamse volkshogeschool (Hazebroek, 1977), Vlaamse en Nederlandse kursussen, taalprijsvragen, tijdschriften, kranten enz... Enkele jonge Frans-Vlamingen hebben ook al een publikatie over de Vlaamse Beweging in Frans-Vlaanderen (Marc Castre) of over de geschiedenis van hun regio (Erik Vanneufville) op hun aktief.
Onlangs werd nog een nieuwe progressieve vereniging ‘Menschen lyk wyder’ o.l.v. Regis De Mol in Hazebroek opgericht, die zich op sociaal, kultureel en ekonomisch vlak voor de Vlaamse volksmens inzet en o.m. de Vlaamse volkstaal en het Nederlands wil promoveren.
Jean-Paul Sepieter heeft zich meteen ingezet voor het onderwijs van de volkstaal en zelfs een eigen leerboek ‘Vlaemsch leeren’ ontworpen: een leerboek dat we echter alleen als een audio-orale metode wensen te beschouwen en een basis voor de Nederlandse kultuurtaal.
Inmiddels werkt het Komitee voor Frans-Vlaanderen verder, sinds 1977 onder leiding van Dr. Daniël Merlevede uit Drongen, die na het ontslag om gezondheidsredenen van Senator Leo Vanackere, tot voorzitter werd aangesteld.
Het kasteel te Ekelsbeke: het decor voor talrijke Frans-Vlaamse dagen.
| |
| |
Het Komitee is tot nog toe gebleven wat het aanvankelijk was en nog altijd wil zijn: een charismatisch bewogen groep, een kulturele vereniging zonder betalende maar met werkende leden, zonder vrijgestelden, zonder betaalde medewerkers, zonder struktuur, zonder statuten en soms ook zonder financiële middelen. Om het aktieterrein te verruimen en het werk wat meer te verdelen werden in de schoot van het Komitee óór een tiental jaren werkgroepen gevormd die op de Frans-Vlaamse Kultuurdag in Waregem (die in 1977 voor de 30e maal plaats had), sektievergaderingen hielden. De vraag is wel: hoe lang kan het Komitee daar nu nog mee doorgaan? Een zekere vermoeienis wordt merkbaar in een verlangen naar vernieuwing die niet zo gemakkelijk te realizeren is. Onze grote betrachting is altijd geweest om overbodig te worden. Deze idealistische inzet heeft vruchten gedragen en misschien komt nu weldra de tijd dat het KFV het roer volledig in handen kan geven van de Frans-Vlamingen zelf. Dit wordt mogelijk van het ogenblik af dat een elite voldoende bewust is geworden om het zuurdeeg te zijn in de massa en dus in staat is om voor de eigen taal en kultuur het nodige te doen of te eisen. De verbondenheid met de Nederlandse gemeenschap over alle grenzen heen moet echter van blijvende aard zijn. Deze samenhorigheid moet zowel op het vlak van de overheid als op dat van de basis tot uiting komen. Daarom verwachten we dat als bekroning van het streven van het Komitee voor Frans-Vlaanderen door de Nederlandse en Vlaamse overheid eerlang een Nederlands Instituut in Rijsel opgericht zal worden. Dat zal er de beste waarborg voor zijn om al wat tot op heden gerealizeerd kon worden te bestendigen.
De ruime schare aktieve medewerkers in het KFV mag met genoegen terugblikken op wat sinds 1948 tot stand werd gebracht. Voor wie Frans-Vlaanderen oppervlakkig en naar buiten toe benadert is er misschien niet zo heel veel veranderd. Men zou zelfs mogen beweren dat de verfransing bij de volksmens voortschrijdt. Wie van dichtbij bij het werk betrokken is weet evenwel dat bij de intelligentia een nieuw bewustzijn is gegroeid, dat nieuwe inzichten en ruimere visies nog altijd aan het groeien zijn zodat historici nu al een ‘Histoire des Pays-Bas français’ gaan schrijven, dat de Nederlandse taal nu niet langer wordt gezien als een vreemde taal maar als een gemeenschappelijke kultuurtaal die haar plaats moet veroveren in het onderwijs van laag tot hoog; zoveel redenen om te blijven geloven, hopen en beminnen. Wij zijn zeker geen illusionisten. Integendeel! Wie voor Frans-Vlaanderen iets wil doen moet dit doen naar de geest van André Demedts: met illusieloze trouw.
Niet langer vastzittend in een strakke staatse idee, maar gelovend in een Nederlandse kultuur en een Nederlands bewustzijn die niet door grenzen worden afgesloten, moeten wij ons allen inspannen om, zakelijk en konkreet, verder te ijveren voor een grote taalen kultuurgemeenschap waarin een volksgebied dat men reeds lang verloren waande, opnieuw kan worden opgenomen.
Luc VERBEKE
Algemeen Sekretaris
Komitee voor Frans-Vlaanderen, Waregem
| |
Jaarvergadering Frans-Vlaams Komitee Waregem
Op zaterdag 7 januari 1978 ging in het stadhuis te Waregem de jaarvergadering door van het Komitee voor Frans-Vlaanderen onder het voorzitterschap van Dr. D. Merlevede, de nieuwe voorzitter van het komitee.
Het jaarprogramma werd besproken en de diverse secties gaven rapport.
De aktiviteiten voor 1978 werden vastgelegd op de volgende data:
- | 25/03 tot 9/04: Frans-Vlaamse veertiendaagse te Nieuwpoort |
- | 20/05: Frans-Vlaamse dag te Hulst |
- | 9/07: Frans-Vlaamse dag te Ekelsbeke |
- | 24/09: Frans-Vlaamse dag te Waregem |
Meer inlichtingen over deze aktiviteiten:
- L. Verbeke,
Vanderhaeghenstraat, 46,
B-8790 Waregem - Tel. 056/60.26.49
F.H. CHEESEMAN - K.F.V.
|
|