Toekomstvoorspellingen
Nederland in het jaar 2000
Het is de mens eigen zich bezig te houden met toekomstvoorspellingen. Begrijpelijk, want het ligt in de aard van iedereen zich nieuwsgierig te tonen over het verloop van de gebeurtenissen; hetzij op de eerste plaats van het eigen wel en wee, of dat van zijn land, of van de ganse mensheid. Hoewel de deskundigen op de verschillende maatschappelijke terreinen van oordeel zijn, dat het zelfs lastig is om 5 jaar vooruit te zien, kan men toch, met behulp van een analyse van de huidige feiten en omstandigheden althans trachten zich een beeld te vormen van de toekomst. Welnu, dat hebben 22 deskundigen gedaan, onder leiding van prof. dr. J. Cramer, die deel uitmaken van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Het is een uitgebreid rapport geworden dat de titel ‘De komende 25 jaar, een toekomstverkenning voor Nederland’ is meegegeven. Bij het samenstellen van het rapport is men van de veronderstelling uitgegaan, dat er zich geen natuurrampen of oorlogen voltrekken. Mocht er een oliecrisis komen, dan nog maken de samenstellers zich niet ongerust. Prof. Cramer en zijn medewerkers hebben allerminst de pretentie dat aan hun uitspraken en conclusies een strikte geldigheid moet worden toegeschreven. Veel van wat er in het rapport staat ligt in het veld van de veronderstellingen, heeft prof. dr. Cramer in een televisievraaggesprek opgemerkt.
Nimmer is in Nederland een dermate uitgebreid onderzoek ondernomen en op schrift gesteld met een uitstalling van tal van feiten en beschrijvingen van factoren op maatschappelijk terrein met de daaruit ‘veronderstelde’ gevolgtrekkingen. Men is met grote nauwkeurigheid te werk gegaan.
Uit de aard van de zaak wordt in het boekwerk ruime aandacht besteed aan de economische ontwikkelingen. Immers, hoe Nederland er over 25 jaar zal uitzien wordt bepaald door de mate van de bevolkingsaanwas, het beteugelen van de werkloosheid, de situatie van het bedrijfsleven en van de arbeidsmarkt, de verhoudingen van aanvoer van goederen uit het buitenland en van de export, de bestrijding van de geldontwaarding, het verloop van de sociale verzekeringen, het woningvraagstuk, het energieverbruik, de milieuvervuiling, de recreatie, om slechts de hoofdzaken te noemen. Wil men conclusies trekken, dan is het nodig van een stelling uit te gaan. De schrijvers van het rapport zijn uitgegaan van een groei van de economie van 3 procent per jaar. Een tweede variant is dat er zich een geleidelijke daling voordoet tot nul in het jaar 2000. Daarbij wordt aangetekend dat bij een blijvende groei van 3 procent van de economie het milieu steeds meer krijgt te lijden en dus de vervuiling drastisch zal toenemen. Is de groei minder dan 3 procent dan nog zal er in het jaar 2000 geen verbetering van natuur, landschap en milieu mogelijk zijn. Zet men de twee uitgangspunten naast elkaar, dan zijn, volgens de studie, nog de volgende gevolgtrekkingen te verwachten.
Wanneer de economische groei zou afnemen tot het nulpunt dan is die ontwikkeling volkomen afhankelijk van de mate waarin het Nederlandse volk medewerkt. In dat geval komen de problemen van de welvaart van het land en de werkgelegenheid aan de orde. De samenstellers van het rapport vragen zich af, of de Nederlanders blijvend accoord zullen gaan met de afweging van de belangen van natuur, landschap en milieu enerzijds en een afkalving van het economisch groeiproces tot het genoemde nulpunt in 2000 anderzijds.
Hier doet zich nu een vraag voor die thans moeilijk is te beantwoorden. Immers, men zal moeten afwachten hoe de bevolking zal reageren. Hiermee staat in bijzonder nauw verband de vraag, of het de regering werkelijk zal gelukken de komende jaren het cijfer van 150.000 werklozen te bereiken. Men doet alle mogelijke moeite de ontwikkeling in de hand te houden, maar ook in dit opzicht blijft het een vraag. Evenmin kan worden gezegd dat er bij een terugdringen tot 150.000 werklozen voldoende arbeidsplaatsen voorhanden zullen zijn.
Die plaatsen, aldus het rapport, zullen gezocht moeten worden in de dienstverlenende sectoren als het bankwezen, het verzekeringswezen en de overheidsinstanties. Het zal meer koopkracht vragen. Naar onze overtuiging is ook hier sprake van veronderstellingen. Men denke slechts aan de automatisering in het bankwezen. In de afgelopen weken is gebleken, dat dit velen misschien buiten het arbeidsproces zal plaatsen. Overigens mag men zeggen dat wanneer de inkomensgroei slechts langzaam groeit, de moeilijkheden om de dienstverlening uit te breiden bijzonder sterk toenemen.
Het rapport geeft een opsomming van ontwikkelingen die zich zullen voordoen zowel bij een permanente groei van de economie van 3 procent, als bij een vermindering. De taken van de overheid zullen toenemen. Steeds meer zal de tegenzin bij velen zich demonstreren om vuil werk te doen, zoals bij reinigingsdiensten e.d. De animo van de vrouwen om aan het arbeidsproces deel te nemen zal groeien. De betekenis van het gezin in de samenleving zal afnemen. Men verwacht een groei van het aantal echtscheidingen, met als gevolg meer alleenstaanden. Het een en ander brengt een verandering in de leeftijdsopbouw teweeg. In het geval van een groei van de economie verwacht men grotere behoeften op het sociale vlak. Nieuwe gemeenschapsvormen zullen de taken van het gezin overnemen. De sociale verzekeringen zullen de richting van volksverzekeringen inslaan. In geval van economische groei zal het energieverbruik stijgen - in het jaar 2000 een niveau dat 136 procent boven het huidige ligt - en steeds meer mogelijkheden openen. Neemt de economische groei af, dan is er slechts een stijging van 51 procent te verwachten. In het laatste geval zal ook de vraag naar de auto afnemen. Op cultureel terrein zal zich, als een gevolg van de leeftijdsopbouw, een verschuiving voordoen op het terrein van de jeugdlectuur. De vraag zal dalen.
Een belangwekkend rapport. Niemand zal het weerspreken. De tijd zal leren in hoeverre de samenstellers het bij het rechte eind hebben gehad.