wen de laatste uiting van de eenheid van de Nederlandse Stam, zoals Prof. P. Geyl het zo treffend uitdrukte. Zo wordt ook de kritiek van mijn vriend Prof. Blockmans opgevangen. Wij herdenken geen banaal, financieel geïnspireerd of politiek getint feit maar wel een bijzondere belangrijke gebeurtenis voor ons en onze toekomst. Hebben de Prins en zijn Blijde Inkomst enige betekenis voor ons? Is dit mogelijk of slechts retoriek? Inderdaad, kort na de gevierde gebeurtenis komt Don Juan terug. De broze eenheid ontstaan uit de Pacificatie van Gent gaat verloren met de overeenkomsten van Atrecht en Utrecht. De Prins wordt in 1584 vermoord en die aanslag wordt zelfs in het Zuiden met enkele verzen geprezen en vereeuwigd:
Lof! Balthazar Geeraerts, die, door Gods providentie, 's Coonincks sententie hebt geexecuteerd,
Over den tiran, Oraigne, boos van inventie,
Wiens pestilentie in Belgis noch regeert...
In 1585 gaat Antwerpen verloren. Na het twaalfjarig bestand is de scheiding een voldongen feit. De militaire tochten van Prins Frederik - Hendrik in het Zuiden gaan vaak gepaard met roof en geweld. Zoals M. Sabbe aangetoond heeft in zijn boek Brabant in 't verweer, ontstaat er in het Zuiden een ruime anti-Frederik-Hendrik en anti-Hollandse literatuur. De verovering van Breda door Spinola wordt daarentegen in het Zuiden gevierd, ook door P.P. Rubens. Het verdrag van 1648 is slechts de officiële vaststelling van een voldongen feit.
Waren het streven en de droom van de Prins dan toch een mislukking? Lang kan men dit zeggen. De vereniging der Nederlanden in 1815 door toedoen van grote buitenlandse mogelijkheden, wordt een mislukking, alhoewel koning Willem I zich degelijk ingespannen heeft om er een gezonde werkelijkheid van te maken.
Men denke hier aan het baanbrekend werk dat de gouverneur van Limburg, L. Roppe, op dit gebied geleverd heeft.
Tijd noch mensen waren toen rijp om na eeuwen van scheiding de eenheid in de verscheidenheid te herstellen. Na 1830 zou de toestand niet verbeteren. Zelfs Vlaamsgezinde parlementairen verzetten zich tegen een eenheidstaal en -spelling, omdat die eenheidstaal de Vlamingen calvinist zou gemaakt hebben. De geschiedenishandboeken blijven in dezelfde toon. Zo lezen wij in een boekje voor het laatste jaar van het Lager Onderwijs uit 1946: ‘Willem van Nassau, Prins van Oranje, met reden de Zwijger genoemd, ook een groot staatkundige, was heerschzuchtig en protestansch gezind. Het volk vleien en oproer stoken waren middelen, die hij aanwendde, om zelf tot de heerschappij der Nederlanden te geraken. Hij was Granvelle's vijand, daar deze zijn plannen doorschouwde. De Prins van Oranje wist een deel van den adel te winnen, waaronder den Graaf van Egmont, dapperen krijgsheld, maar zwak van karakter en weinig ervaren in zaken van bestuur en staatkunde. Onder leiding van Willem van Oranje wisten de edelen zoo te werken, dat Granvelle moest vertrekken. Daarna dreef de Zwijger, tegen den wil des Konings in, het ontwerp door van verdraagzaamheid voor de Protestansche leer’.
Ondertussen hadden zich op wetenschappelijk niveau gelukkig wijzigingen voorgedaan. Katholieke en behoudsgezinde geschiedschrijvers konden de Prins van Oranje niet meer als uitsluitend een rebel laten doorgaan; sinds H. Pirenne en L. Pfandl weten we ook dat Filips II en Alva niet de duivels waren die men ons voorgesteld heeft.
Doch, en dan vooral na de IIe Wereldoorlog, zijn tijden en mensen veranderd. Zonder dat het ene deel der Nederlandssprekenden het andere wil opslorpen, zijn godsdienst, wetten en gewoonten wil opdringen, groeien beide gemeenschappen van de Nederlandse stam naar elkaar toe, in wederzijds respect, met een eenheidstaal, en de overtuiging tot hetzelfde volk te behoren, op cultureel gebied maar ook in het geheel van de menselijke activiteit.
Zo is die gebeurtenis uit het verleden van 23 september 1577 een werkelijk historisch feit, belangrijk voor ons, nog interessanter voor de toekomst. De droom en het streven van Willem van Oranje vervulden zich: eenheid in verscheidenheid, onderling verscheiden, één naar buiten. Dit is de grote noodzaak, nu die nieuwe droom zich schijnt te realiseren, nml. de vereniging van Europa. Eén naar buiten zullen wij niet te verwaarlozen zijn. Het leven van de Prins, zijn ontvangst bij onze voorouders zullen dan niet ‘einmalig’ of nutteloos geweest zijn. In de idee aan zijn voorbeeld, ligt onze trots van nu, onze zekerheid voor de toekomst.
(Toespraak gehouden in het Groot Auditorium van de Kredietbank te Brussel, ter gelegenheid van de herdenking van de Blijde Inkomst te Brussel van de Prins op 23 september 1577.)
PROF. DR. HERMAN VAN NUFFEL