| |
| |
| |
[Nummer 6]
Het welzijn van driestromenland
Deze bijdrage behandelt de maatschappelijke aspecten van de toekomst van de Rijn-Schelde-delta.
Ik zal daarbij echter niet voorbij kunnen gaan aan een aantal economische overwegingen. Economie is ook een maatschappijwetenschap.
De volgende beschouwingen zijn uitsluitend voor mijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Ik zal echter niet kunnen nalaten er een Beneluxdimensie aan te geven. Is het, i.v.m. een toekomstperspectief tot 2000, voor economen en technici misschien nog mogelijk enkele beleidsvrije lijnen naar de verre toekomst te trekken, voor degene die het maatschappelijke moet behandelen is dat nog veel moeilijker. Op dit gebied bestaan naar mijn mening zeer weinig geobjectiveerde wetmatigheden waarop men een toekomstperspectief kan bouwen. Meer dan een schets kan het niet zijn, gebaseerd op aanvechtbare veronderstellingen en onherroepelijk ook persoonlijke voorkeuren.
| |
Probleemstelling
Steeds meer wint de overtuiging veld, dat een toekomstperspectief veelzijdig moet zijn en zoveel mogelijk aspecten van de maatschappelijke ontwikkeling moet meenemen om te vermijden, dat een eenzijdig beeld wordt opgehangen en belangrijke problemen over het hoofd worden gezien.
Ik zie het dan ook als mijn taak economische en nieteconomische tendenties te schetsen, na te gaan in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding sprake is en welke problemen zouden kunnen worden verwacht.
Aangezien maatschappij of samenleving betekent, dat de mens door samenwerking en taakverdeling probeert de gerezen problemen de baas te worden, zal ik er ook wel niet aan ontkomen een enkele zg. beleidsuitspraak te doen.
Hoewel in zo een geval tegenwoordig gesproken wordt van een integrale aanpak, durf ik dat woord nauwelijks te gebruiken, omdat de ervaring mij geleerd heeft hoe moeilijk het is werkelijk alle mogelijke ontwikkelingen in hun onderlinge samenhang te doorgronden en op basis daarvan uitspraken voor de toekomst te doen.
| |
Studiegebied
Ik acht objectieve gronden aanwezig om het Deltastudie-gebied te definiëren als het gehele grondgebied van de Beneluxlanden en wel op grond van de volgende overwegingen:
Geografisch gezien kan het gebied omschreven worden als een laagvlakte, die in een ondiepe zee overgaat en wordt omgeven door heuvelruggen en een middengebergte. In het zuiden de heuvelrug in Artois, in het zuidoosten de Ardennen met toppen van bijna 700 m en vervolgens in het noorden ten oosten van de IJssel laag heuvelland. Luxemburg hoort er zo omschreven eigenlijk niet bij, omdat het aan de andere zijde van de Ardennentoppen ligt en de riviertjes van dat land uitmonden in de Moezel.
Staatkundig gezien: drie kleine staten, omgeven door drie grote europese mogendheden, die in een woelige geschiedenis hun zelfstandigheid hebben weten te handhaven en daarbij een eigen cultuur hebben opgebouwd, die zich duidelijk van de omgeving onderscheidt. Het staatkundige criterium is daarom zo belangrijk omdat de samenleving in een staat zijn vorm en organisatie vindt en tevens omdat een nog steeds toenemende overheidsinterventie in de lijn der verwachtingen ligt.
Economisch gezien heeft de Delta ook zeer eigen karaktertrekken. De economieën zijn open, d.w.z. sterk afhankelijk van het buitenland. Deze afhankelijkheid is het sterkst in het westen. Noorden, middenoosten en zuiden treden in sterkere mate op als leveranciers van de kern van de Delta en profiteren van korte en goedkope aan- en afvoerroutes naar de zee. Grote inkomensverschillen treden in het gebied niet op. Een lichte daling van het inkomen per hoofd kan worden geconstateerd vanuit de kern naar de periferie. In totaal een verschil in de orde van grootte van 20% tussen west en oost. In het hiernavolgende zal ik dan ook dit gehele studiegebied in mijn beschouwingen betrekken.
| |
Methodiek
Een vèrgaande stilering is nodig. Ik stel me voor de maatschappelijke perspectieven voor wat ik driestromenland noem - om eens een ander woord dan Delta te gebruiken - die zo ‘gouden’ niet meer is als hij eens wel leek - te lijf te gaan door onderscheid te maken tussen:
- | De externe ontwikkelingen, die van buitenaf op ons inwerken en waarop we als kleine landen geen of weinig invloed kunnen uitoefenen. |
| |
| |
- | De interne ontwikkelingen, die eveneens vaak een autonoom karakter hebben. |
| |
- | De omgeving, waarin wij werken en wonen, waarbij ruimtelijke ordening en leefmilieu aan de orde zullen komen. |
| |
Externe economische ontwikkeling
Onze drie landen zijn sterk afhankelijk van het buitenland. We vormen zogenaamde open economieën. Nederland en de B.L.E.U. hebben een invoerquote van ca. 50%. Op twee manieren zijn we economisch afhankelijk van het buitenland. Ten eerste de groei van de wereldhandel en ten tweede de prijsverhouding tussen ingevoerde en uitgevoerde produkten, de zg. ruilvoet.
Op beide terreinen valt voorlopig niet veel optimistischs te vertellen.
We moeten in de komende tien jaren toch zeker rekening houden met een trage groei van de wereldhandel. Een zekere opleving daarna acht ik persoonlijk niet uitgesloten.
De periode van sterke groei tot de recessie van 1975 was uitzonderlijk. Verschillende factoren hebben daaraan meegewerkt:
Het westelijk Benelux-gebied vertoont veel gemeenschappelijke kenmerken, ook geografisch, en dat tot in Frans-Vlaanderen.
- | De wederopbouw van Europa. |
| |
- | De toepassing van als het ware opgespaarde technische vooruitgang. |
| |
- | De vrijmaking van het europese en mondiale handelsverkeer; eerst de O.E.S.O.-liberalisatie en de tariefafbraak in Benelux, daarna de tariefafbraak in de gemeenschappelijke markt en tegelijkertijd enkele G.A.T.T.-rondes, zoals de Kennedy-ronde. |
Wat de prijsverhoudingen betreft, komt het mij voor dat we rekening moeten houden met toenemende schaarste aan grondstoffen en de prijsverhogingen, die daarvan het resultaat zijn. Dat geldt vooral voor de fossiele brandstoffen, waarvan de uitputting, afgezien van kolen, in het verschiet ligt. Het energieprobleem is er. We mogen het niet vergeten. Deskundigen verwachten op dit gebied een nieuwe crisis in de tachtiger jaren. Nederland moet rekening houden met het feit, dat de aardgasproduktie in de jaren tachtig gaat dalen.
Het een en ander betekent voor open economieën als de onze, dat slechts een beperkte economische groei in het vooruitzicht ligt van 3 tot 4 procent per jaar. Na de vette zestiger jaren komen de magerder zeventiger en tachtiger jaren.
Ik acht het echter wel mogelijk, dat daarna een opleving zal plaatsvinden naarmate de derde wereld als afzetgebied aan belang gaat winnen en het westen van een herziene wereldarbeidsverdeling profijt trekt. Deze arbeidsverdeling zau er op basis van de geproduceerde goederen en diensten als volgt kunnen uitzien:
Ten eerste, technisch zeer geavanceerde goederen en diensten, welke het geïndustrialiseerde westen uitvoert naar zowel grondstoffen- als bevolkingsrijke gebieden.
Ten tweede, grondstoffen en in toenemende mate halffabrikaten, welke de grondstoffenrijke gebieden exporteren naar het westen en de bevolkingsrijke gebieden.
Ten derde, arbeidsintensieve minder technisch geavanceerde goederen en diensten, welke geleverd worden door de bevolkingsrijke gebieden.
Dit driehoeksverkeer zal geleidelijk in de plaats treden van het tweezijdig wereldhandelsverkeer, waarbij Noord-Amerika, Japan en Europa hoofdzakelijk industrieprodukten uitvoeren naar ontwikkelingsgebieden in ruil voor grondstoffen.
| |
| |
| |
Externe fysieke omgeving
We leven in een gebied aan de zee, waar drie rivieren, die in het buitenland ontspringen, samenkomen. De rivieren zijn vervuild mede omdat ze vervuild ons gebied binnenkomen. De Noordzee is de drukst bevaren zee ter wereld met alle risico's die dat met zich meebrengt, zoals we regelmatig ervaren.
Ik wil daar meteen de conclusie aan verbinden, dat de drie Beneluxlanden samen moeten werken om de strijd aan te binden tegen de vervuiling ook buiten onze grenzen en tevens met de oeverstaten van de Noordzee tot beheersafspraken voor deze binnenzee moeten komen.
| |
Externe politieke ontwikkeling
Uitspraken op dit gebied hebben een zeer speculatief karakter, zodat ik ze met grote aarzeling neerschreef:
De politieke macht van de derde wereld zal toenemen, zoals nu reeds duidelijk blijkt bij de ontwikkelingen rond de tegenstelling tussen Israël en de arabische landen.
De twee grote mogendheden zullen hun militair-politiek evenwicht proberen te handhaven. Interventie in de derde wereld zal door geen van beiden worden getolereerd, hetgeen ook de macht van de economische zwakkere landen zal doen toenemen. Getuige het voortbestaan van een afschuwelijk regime in Oeganda. Conflicten in de derde wereld kunnen haarden zijn van grotere conflicten. Voor ons betekent dit, dat meer aandacht moet worden besteed aan onze eigen veiligheid op welke wijze dan ook.
De eenwording van Europa zal voortgaan, omdat het proces gelukkig reeds het ‘point of no return’ heeft gepasseerd. Voorlopig zal er eerder van stagnatie sprake zijn, maar ik acht een verdere integratie op wat langere termijn waarschijnlijk. Een ‘Europe à deux, trois, ou même quatre vitesses’ acht ik in de interimperiode bijna onvermijdelijk. De solide kern wordt nu gevormd door de landen van het slang-arrangement. Frankrijk zal zich daar m.i. op niet te lange termijn bijvoegen. Europa, te zeer bezig met zijn eigen problematiek, zal geen grote invloed op het wereldgebeuren uitoefenen. Gemis aan interne cohesie wreekt zich in een gebrek aan eensgezindheid naar buiten. Aan het eind der tachtiger jaren zou daarin verbetering kunnen komen.
De lagere economische groei in Europa zal sociale spanningen teweeg brengen, die het gevaar in zich dragen van een confrontatie van links en rechts extremisme.
| |
Interne ontwikkelingen
Wanneer ik nu overga op de interne ontwikkelingen, neem ik in een beschrijving van mogelijke tendenties de externe invloeden mee.
| |
De bevolking
In aantal zal de bevolking niet sterk meer groeien. In België en Luxemburg is de bevolking praktisch stationair.
Dat moment is voor Nederland nog niet gekomen, maar het is niet veraf meer. De bevolkingsgroei van onze drie landen tezamen zal zeer gering zijn, van ca. 24 mln. nu tot 25 mln. in 2000.
Dat heeft belangrijke gevolgen. Tezamen met de reeds geconstateerde lage economische groei, betekent dit dat de aantasting van het milieu uit dien
De estuaria in het Delta-gebied zijn veelal een teken van tegenspraak: zowel industriëel als ecologisch zijn zij van het grootste belang.
| |
| |
hoofde minder zal verergeren. Inspanningen tot verbetering van het leefmilieu zullen daardoor sneller resultaten opleveren. Van groot belang is juist in deze in dit opzicht relatief rustige periode, dat veel aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van de milieu-technologie om ons in de verdere toekomst voor mogelijke catastrofes op dit gebied te behoeden.
Een andere belangrijke consequentie is ook, dat de woningbouw onherroepelijk in omvang zal afnemen. In de nederlandse verstedelijkingsnota en het structuurschema volkshuisvesting kan men deze neergang duidelijk vaststellen. Wel zal in Nederland nog een verdere daling van de gemiddelde woningbezetting plaatsvinden. In België is deze woningbezetting reeds praktisch constant op een gemiddeld niveau van drie personen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen, dat ook in Nederland de bodem in die buurt zal liggen.
Een belangrijke consequentie van de stagnerende bevolking voor de urbanisatie is tenslotte, dat zonder een goed beleid het gevaar dreigt van suburbanisatie en ontvolking der centra. Meer nog dan in het verleden dient men bedacht te zijn op het desastreuze effect van lege stadscentra en de ernstige aantasting van nog overgebleven open ruimtes door ongeordende suburbanisatie.
| |
De beroepsbevolking
De beroepsbevolking zal in beide landen tot ca. 1985 nog blijven toenemen. De leeftijdsopbouw van de bevolking speelt hierbij een belangrijke rol. In Neder-
Strikte milieunormen en een selectieve industriële ontwikkeling dringen zich op.
land wordt tevens een inhaal van de achterstand t.a.v. de deelname van de vrouw aan het arbeidsproces verwacht. Deze ontwikkeling zal negatieve effecten van langere scholing meer dan compenseren.
De toename van het arbeidsaanbod zal voorlopig door de lage economische groei niet volledig door werkgelegenheid kunnen worden opgevangen. De elasticiteit van de vraag naar arbeid t.o.v. de produktie is zowel in Nederland als België de laatste jaren opmerkelijk laag. Het ziet er dus naar uit, dat we zonder een doelmatig op de opheffing der werkloosheid gericht beleid, nog een decennium met hoge werkloosheidscijfers zullen worden geconfronteerd.
| |
Het opleidingsniveau
In de naoorlogse bloeiperiode heeft een grote onderwijsomwenteling plaatsgevonden. Alle niveaus van onderwijs zijn voor de massa bereikbaar geworden. Ik weet dat er mensen zijn die vinden, dat er nog lang niet voldoende op dit gebied bereikt is. Toch staat vast, dat het opleidingsniveau gemiddeld enorm is gestegen. Misschien is dat wel een van de opmerke-lijkste ontwikkelingen die heeft plaatsgevonden.
De gevolgen daarvan zijn nog maar nauwelijks te overzien. Ik zie er voorlopig twee:
De relatieve overvloed van beter opgeleiden moet hun beloning aantasten. Dat is ook ethisch te verdedigen. Interessant werk geeft psychisch voldoening en kan derhalve met een lagere beloning volstaan. Verandering van de beloningsstructuur, die beantwoordt aan de wijzigingen in de relatieve schaarste acht ik van eminent belang. Juist in zo een periode kan intensieve research, welke gebruik kan maken van de overvloed aan goed opgeleid personeel, de weg vrijmaken voor een opbloei in de laatste tien jaren van deze eeuw.
Daarnaast zal een relatief hoge beloning moeten worden gegeven aan diegenen, die genoegen nemen met zwaar en minder interessant werk.
De verhoging van het opleidingsniveau heeft reeds geleid tot kritische deelname aan het bestuur van onze samenleving. Men wil inspraak en medezeggenschap. Doelmatige overlegprocedures, waarin recht wordt gedaan aan deze behoeften, zullen sociale spanningen moeten opvangen. Medezeggenschap en inspraak betekenen ook een mate van regionalisatie van de besluitvorming. Het zal decentralisatie tot gevolg hebben.
| |
| |
| |
Ruimte en leefmilieu
Ruimtelijk zie ik het studiegebied verdeeld in drie zones:
a. | Een westelijke, waarin de kustprovincies; |
b. | Een middengebied, waarin de geografische centra Utrecht en Brussel zijn gelegen; |
c. | Een oostelijk gebied. |
Dié zones verschillen gradueel in verschillende opzichten. De bevolkingsdichtheid in het westen bedraagt ruim 500 bewoners per km2, in het midden 400 en in het oosten gemiddeld 200.
Voorts ligt het BNP per hoofd in het oosten ca. 20% lager dan in het westen en tenslotte stijgen de werkloosheidspercentages van west naar oost.
Het westelijk gebied is het kleinst qua oppervlakte, maar wordt met bijna 10 mln. inwoners gekenmerkt door de grootste bevolkingsdichtheid. Het is een zeer aantrekkelijk vestigingsgebied voor de op het diepe vaarwater georiënteerde industrie. De aanwezigheid van veel water trekt ook elektriciteitscentrales aan, onder meer kerncentrales, die daar uit hoofde van de bevolkingsdichtheid eigenlijk minder op hun plaats zijn. De estuaria zijn ook ecologisch van het grootste belang. Het debat over de afsluiting van de Oosterschelde heeft dit aspect nog eens duidelijk op de voorgrond gesteld. Anderzijds is de zoetwatervoorziening voor dit dichtbevolkte gebied een moeilijk vraagstuk, waarvoor kostbare investeringen onvermijdelijk zijn.
Voor het gebied dienen strikte milieunormen in acht genomen te worden en de eventuele industriële ontwikkeling dient zeer selectief te zijn, teneinde alleen die industrieën toe te laten, die zich elders onmogelijk kunnen vestigen. In België is men op dit gebied m.i. nog niet zo ver gevorderd als in Nederland. Nederland kent de S.I.R. (Selectieve Investeringsregeling) voor het overbevolkte westen. In Nederland wordt een zekere taakverdeling ook tussen havens aanvaard, waarbij de havenindustrialisatie in Rijnmond bijvoorbeeld aan zeer hoge eisen moet voldoen om te worden toegelaten. In België is de notie van een selectief beleid in het westen nog te weinig doorgedrongen. Een gesprek over een mogelijke taakverdeling tussen havens is nog taboe. Toch wijzen feitelijke ontwikkelingen in deze richting als we bij voorbeeld denken aan het pijpleidingennet dat van Rotterdam uitwaaiert naar andere industriegebieden, waardoor klassiek zeehavengebonden industrieën ook elders kunnen worden gevestigd (Féluy in Henegouwen).
Een ander antwoord op de vraag naar aan diep vaarwater gelegen industriegebieden ligt besloten in de studies van kunstmatige eilanden in de Noordzee, waarbij ook aan de vestiging van kerncentrales wordt gedacht. Ik ben er de mens niet naar om daar een categorisch neen op te laten horen. De maatschappelijke, technische en economische aspecten van dergelijke projecten dienen bestudeerd te worden, alvorens afweging en besluitvorming kunnen plaatsvinden. Naar mijn mening moet men zich echter realiseren dat de Noordzee, zoals ik al zei, een europese binnenzee is, drukbevaren, reeds vol booreilanden en ook nog een visgebied. Intensiever gebruik van de Noordzee is pas mogelijk indien de kuststaten gezamenlijk een soort planologische schets van dit gebied gemaakt hebben teneinde een ‘free for all’ met alle nadelige gevolgen van dien te voorkomen. Het ‘Mare liberum’, vrije zee, van Hugo de Groot is niet meer van deze tijd en de visserijconflicten van vandaag tonen dat maar al te duidelijk aan.
Dat wij in Benelux het westelijk gebied als gebied met veel toekomst maar ook met veel conflictstof interessant achten, moge blijken uit het feit dat de eerste grensoverschrijdende planologische structuurschets voor het Westerscheldebekken is opgesteld en naar ik hoop zeer binnenkort als beleidsvoornemen en referentiekader voor ruimtelijke plannen aan beide zijden van de grens door de drie regeringen zal worden aanvaard en gepubliceerd.
Het middengebied is iets groter dan het westelijk gebied en herbergt iets minder inwoners. De grootste nederlandse concentratie is Utrecht, het geografische midden van Nederland. Brussel vervult deze functie in België en is tevens het administratieve centrum van België en Europa. Het is dit gebied, dat het meest geschikt is om die activiteiten tot verdere ontwikke-
Kerncentrales horen niet direct thuis in dichtbevolkte gebieden.
| |
| |
ling te brengen, die gebaseerd zijn op een hoog opleidingsniveau van de bevolking. Het is het gebied voor laboratoria, ‘think tanks’ en centra van management en bestuur. Het is ook een aantrekkelijk woongebied, dat noodt tot deze activiteiten, mits er zorg voor wordt gedragen dat de kernen leefbaar blijven en de suburbanisatie in geconcentreerder vorm plaatsvindt, waardoor fraaie open gebieden kunnen worden behouden. De toekomst van ons driestromenland zal meer dan voorheen afhankelijk zijn van de ‘brain trust’, die we in dit gebied tot ontwikkeling kunnen brengen. Niet vanwege de milieunood maar vooral vanwege de positieve bijdrage die in dit gebied geleverd kan worden, is grote zorg voor een goede ruimtelijke ordening op zijn plaats.
Brussel is in dit opzicht een voorbeeld van een moedig beleid om een echte metropool tot ontwikkeling te brengen. In Nederland zijn door de onderlinge rivaliteit tussen de drie steden in het westen, Utrecht en ook Arnhem niet te vergeten, eigenlijk als groeipolen voor de nieuwe tijd veronachtzaamd. En hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de henegouwse stedelijke pool, die, zo dicht bij Brussel gelegen, zijn industriële verleden moet afschudden en een andere toekomst moet kunnen kiezen.
Het oostelijk gebied vormt de periferie van driestromenland. Het gaat hier om het noordoosten van Nederland, het oosten en zuidoosten van België en Luxemburg. Het gebied is qua oppervlakte bijna tweemaal zo groot als het westen. Op verschillende punten ligt het sterk binnen de invloedssfeer van onze buurlanden, zoals het Ruhrgebied t.o.v. Zuid-Limburg en Luik, en Lotharingen t.o.v. Luxemburg. In een wordend Europa zal de ontwikkeling van dit gebied in nauw overleg met de buurlanden dienen te geschieden.
Vermeldenswaard is dat in dit gebied verschillende grondstoffen worden geëxploiteerd; aardgas in Groningen, zout in Twente, en mergel en steenkolen in de beide Limburgen. De exploitatie van de steenkolenmijnen is weliswaar nu niet rendabel, maar het is niet geheel uitgesloten, dat door een nieuwe technologie in de toekomst deze grondstoffen toch weer economisch nut zouden kunnen afwerpen. Tenslotte wordt in Wallonië ook vaak de aandacht gevestigd op het feit dat dit gebied de leverancier is van drinkwater.
Het betreffende gebied heeft nieuwe impulsen nodig. Het werkloosheidspercentage is er het hoogst en het inkomen per hoofd ligt gemiddeld lager dan in de twee andere regio's van het studiegebied.
De impulsen zullen van verschillende kanten kunnen komen. Ik noem ze even:
- | Het noorden van Nederland heeft in het Eemshavenproject een nieuwe bron van activiteit gekregen. |
| |
- | In het uiterste zuiden heeft de stad Luxemburg zich weten te ontwikkelen tot een internationaal centrum en vooral een financieel centrum van Europa. |
| |
- | Door een gevarieerde en betrekkelijk nog ongerepte natuur is het oostelijk gebied een trekpleister voor toerisme, vooral ook in het voor- en naseizoen. |
| |
- | Industriële kernen, zoals Luik, Zuid-Limburg en Twente zullen door een stimuleringsbeleid en een beleid, waarbij industriële activiteiten worden ontwikkeld die, gebruik makend van de goedkope aanen afvoerlijnen naar het westen, tot verdere bloei kunnen komen. |
| |
- | Universitaire centra zoals Groningen, Twente, de driehoek Maastricht, Hasselt en Luik en Namen kunnen de basis vormen voor de quartaire ontwikkeling die ook voor het middengebied van zoveel belang is. |
| |
- | De decentralisatie, die onherroepelijk verder zal worden doorgevoerd, zal ook in deze gebieden bestuurlijke centra verder tot ontwikkeling brengen, zoals bij voorbeeld Namen is voorbestemd om bestuurlijk centrum te worden van Wallonië. |
Het noorden, oosten en zuidoosten zijn gebieden waar de decentralisatie het meest voor de hand ligt. Dat betekent dat met steun van de centrale overheden, deze gebieden nog sterker dan de andere gebieden in het studiegebied zelf moeten beslissen langs welke wegen hun toekomst kan worden verzekerd.
| |
Conflicten en conclusies
De toekomst van driestromenland is vol met potentiële conflicten. Het is beter ze onder ogen te zien en de oplossingen voor te bereiden.
Het conflict tussen milieuverbetering en economische groei zal in belang afnemen door de lagere econo- | |
| |
mische groei. Vooral in het westen van het studiegebied zal milieuzorg echter een zeer hoge prioriteit dienen te behouden.
De bijna stagnerende bevolking brengt in ruimtelijk opzicht het conflict van de ontvolking der steden en het gevaar van ongebreidelde suburbanisatie met zich mee. Door stedelijke herstructurering en renovatie dienen de kernen leefbaar en bewoond te blijven, terwijl slechts een geordende en geconcentreerde suburbanisatie kan worden toegestaan, om de in ons dichtbevolkte gebied spaarzame open ruimtes te kunnen behouden.
Hoge werkloosheidspercentages zullen in de komende tien jaren het beleid beheersen. Alle denkbare instrumenten zullen moeten worden toegepast om dit probleem op te lossen. Werktijdvermindering mag daarbij a priori niet worden uitgesloten. Aangezien deze problemen het meest acuut optreden in het noorden, oosten en zuidoosten van het studiegebied, dienen stimuleringsmaatregelen vooral op deze gebieden te worden gericht. Een integrale aanpak, waarbij economische, sociale en ruimtelijke aspecten in onderling verband gezamenlijk in het beleid worden betrokken, zoals die in Nederland voor het noorden en Zuid-Limburg wordt toegepast, zou ook in het oosten en zuidoosten van België aanbeveling verdienen, opdat met alle beschikbare instrumenten de bestaande problematiek in deze gebieden kan worden aangevat.
Aangezien het energievraagstuk in de jaren tachtig weer acuut zou kunnen worden, mede ook door de teruglopende aardgasproduktie in Nederland, zal ook bij een doeltreffend energiebesparingsbeleid, niet ontkomen kunnen worden aan de noodzaak van toepassing van andere energiebronnen dan de fossiele brandstoffen. De lokalisatie van kerncentrales in ons dichtbevolkte studiegebied dient derhalve aan de orde te worden gesteld, waarbij het gebruik van een kunstmatig eiland in de Noordzee niet uitgesloten mag worden, zo mogelijk in westeuropees of Beneluxverband.
De ‘claims’ op de Noordzee nemen voortdurend toe. Het is derhalve de hoogste tijd tot een ordening van het gebruik van de europese binnenzee te komen. De Beneluxlanden zouden het initiatief kunnen nemen tot overleg tussen de oeverstaten om tot een internationaal aanvaard ordeningsplan te kunnen komen.
Voorts is het voor ons een levensbelang één front te vormen tegen de vervuiling elders, die via onze rivieren het Beneluxterritoir binnenkomt.
Conflictstof ligt ook klaar in de behoefte aan medezeggenschap en de daaruit voortvloeiende decentralisatie van de besluitvorming enerzijds en de complexe problemen, die met trager groeiende middelen moeten worden bestreden. Juist om vormen van extremisme te voorkomen tendeer ik naar een versterkte decentralisatie, waarbij afzonderlijke gebieden meer vrijheid krijgen zelf belangen af te wegen en prioriteiten te bepalen. Zo zie ik ook de prioriteiten in het westen anders liggen dan in midden en oosten. In het westen prevaleert nog steeds de milieuverbetering; in het midden ligt de nadruk op de quartaire ontwikkeling, de troef voor de toekomst van onze landen; in het noorden, oosten en zuidoosten heeft het werkgelegenheidsprobleem absolute prioriteit en dient meer dan elders nadruk gelegd te worden op economische herstructurering en stimulering.
Sociale conflicten komen ook voort uit het hogere opleidingsniveau van onze bevolking. Een inkomensbeleid dat waar mogelijk vooruitloopt en zich in ieder geval aanpast aan de veranderende schaarsteverhoudingen, is noodzakelijk. Het gaat eigenlijk niet om nivellering, maar om een veel betere beloning voor ondankbaar zwaar werk en een veel lagere beloning voor werk dat tevens een psychisch inkomen verschaft. Ook hier bestaat het gevaar voor extremisme.
De periode die voor ons ligt zal in vele opzichten moeilijk zijn en bergt grote gevaren voor desintegratie in zich. Het is daarom zo belangrijk dat de Beneluxlanden, die voor dezelfde problemen geplaatst worden, deze problemen gezamenlijk tot een oplossing trachten te brengen en door hun voorbeeld ook de europese eenwording trachten in stand te houden en te versterken.
Drs. E.D.J. KRUYTBOSCH
|
|