een ontwikkelingsprobleem oplossen. Niet voor niets werd dit land een laboratorium van intermenselijke betrekkingen geheten. Experimenten zijn steeds controversieel en het thuislandproject maakt hierop geen uitzondering. Immers om Transkei de erkenning als staat te onthouden werden door de ‘wereld’ heel wat argumenten aangevoerd: te kleine oppervlakte en bevolking, economisch te zwak, te afhankelijk van Pretoria. Heel wat UNO-leden zijn echter veel kleiner dan Transkei of tellen minder inwoners. En een land als Lesotho is evenzeer aan de Republiek gebonden en moet het in economisch opzicht met heel wat minder stellen. In feite draait het om heel wat anders: Transkei is immers een rechtstreeks product van de Apartheidspolitiek. Voor de Zuidafrikaanse regering houdt dit in: de verdediging van de eigen (blanke) identiteit met erkenning van de diverse zwarte entiteiten die aldus tot afzonderlijke onafhankelijkheid worden geleid (maar zich eventueel tater kunnen verenigen). Een streven waarbij de blanke Afrikaan in het spoor van zijn voorouders treedt (herinneren we maar even aan de Grote Trek en de Boerenoorlog): ook toen moest de eigen identiteit worden verdedigd, tegen de Britten dan. Maar voor de tegenstanders is de hele ‘Grote Apartheid’ (zoals het thuislandprogram ook nog geheten wordt) een gecamoufleerde onderdrukkingspolitiek, een methode om te verdelen en te heersen en een wegwerpdoctrine waarbij aan de grenzen zwakke (zwarte)staatjes worden opgericht die tevens reservoirs van goedkope arbeid zullen blijven. Ook minder extreme opponenten verwerpen het systeem. Met het aanvaarden van de regeringspolitiek zou de zwarte zijn rechtmatig aandeel in Zuid-Afrika's rijkdommen verzaken, zegt Gatsha Buthelezi, leider van het thuisland Kwazula (het vroegere Zululand). Voor hem moet het Zuidafrikaanse grondgebied één blijven. Om die reden aanvaardde hij slechts dit jaar voor zijn gebied de autonomie die Transkei
reeds in 1963 verkreeg.
Het is gemakkelijk de fouten van de thuislandpolitiek aan te wijzen. Onder meer dat alles zo traag verloopt. Men denkt steeds tijd genoeg te hebben. Toch is het verkeerd het hele project als een soort schoorvoetend toegeven aan de voortschrijdende dekolonisering in Afrika te zien. Tenslotte bestond de idee in een of andere vorm toch al een lange tijd: we hoeven enkel naar de wetten van 1913 en 1936 te verwijzen.
Een verwijt kan men immers ook omdraaien. Herinneren we er aan dat het onafhankelijkheidsproces overal in Afrika de kunstmatige grenzen uit de koloniale periode intact liet. Het behoud ervan wordt zelfs nadrukkelijk in het handvest van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid vermeld. Vandaar de quasi eens gezinde goedkeuring bij het neerslaan der Katangese en Biafraanse secessies. Immers, het welslagen van zo'n afscheiding zou weleens in andere landen met identieke problemen aansporend kunnen werken. Vandaar ook het wantrouwen tegenover de oprichting van op volksnationale basis gegrondveste staten als Transkei. Ook in Afrika botsen staats- en volksnationalisme.
Er zijn voorzeker schaduwkanten aan Pretoria's beleid. Er is bvb. in de thuislanden de overheersende rol van de stamhoofden. Op het platteland is hun gezag wel groot, maar voor de vele verwesterde Bantoes in blank Zuid-Afrika en zelfs in de thuislanden (onderwijskrachten, middenstanders, verstedelijkten) betekent deze instelling heel wat minder. Er waren redenen om de stamhoofden in de Bantoeparlementen een belangrijk aandeel toe te kennen (in het oude Transkeise parlement 65 naast 45 verkozen leden; nu is de verhouding 75-75), maar men moet ook begrijpen dat dit systeem niet ieders goedkeuring wegdragen kon. En het speelt de anti-apartheidskringen het argument in handen dat de thuislandparlementen door (betaalde) agenten van Pretoria worden gedomineerd. Of er is het feit dat met onze westerse democratische geplogenheden wel eens een loopje genomen wordt. Vlak voor de laatste verkiezingen in Transkei, in 1976, werden verscheidene leden van de oppositie gearresteerd op bevel van de plaatselijke (zwarte) regering. En met de onafhankelijkheid lijkt de situatie er niet op verbeterd.
Er is de economie waar nog heel wat werk aan de winkel is. En veel tijd verloren is gegaan. Maar ook hier zou het onrechtvaardig zijn de schuld heel en al aan de ideologische kortzichtigheid van Pretoria toe te schrijven (tot 1970 mochten in zwarte gebieden enkel Bantoes industrieën oprichten; sinds de opheffing van deze belemmering werden in de thuislanden zo'n 200 bedrijven met Zuidafrikaans en buitenlands geld opgetrokken). Men kan de trage vooruitgang in deze gebieden evenzeer aan de lamentabele (economische) mentaliteit der plaatselijke bevolking wijten. Aan de geringe productiviteit en het onregelmatig werkritme. Zoals in de landbouw waar men zich beperkt tot wat men voor zijn bestaan nodig heeft. Terwijl deskundigen uitrekenden dat Transkei nagenoeg heel Zuid-Afrika van maïs zou kunnen voorzien, voert dit land integendeel tonnen uit de Republiek in.
En bovenal blijft er de verbrokkeling. Ook na de uitvoering der recentste konsolidatieplannen zou Kwazulu nog tien delen omvatten (oorspronkelijk 188). Nochtans bevinden zich rond dit gebied, maar ook