Voor de verkiezingen
Iets meer dan de helft - 52 procent - van de Nederlanders betreurt de val van het kabinet Den Uyl. Dit gegeven kwam uit de bus rollen na een onderzoek, waarvoor TROS-Aktua opdracht gaf. Ongeveer 36% was de tegenovergestelde opvatting toegedaan. De rest gaf te kennen zich niet te kunnen uitspreken. Een eerste conclusie die wij hieraan kunnen verbinden is de constatering van een groter belangstelling voor het politieke gebeuren dan b.v. tien jaar geleden. De Nederlander vertoont over het algemeen, ook in andere opzichten, meer interesse over de wijze waarop het land wordt geregeerd dan voorheen. Het blijkt overigens ook uit het bezoek aan vergaderingen van politieke partijen, ondanks de invloed van de televisie die velen aan de stoel gekluisterd houdt. Het is een gunstige ontwikkeling. Wanneer binnen een democratisch staatsbestel het meeleven van de burgers taant, is er iets mis. Hoe groter de interesse, hoe meer kans aanwezig dat een regering kan worden gevormd, naar samenstelling en programma, die de goedkeuring van brede lagen van de bevolking heeft. Zonder twijfel zijn de huidige slechte economische omstandigheden en belangrijke vraagstukken als de bouw van kerncentrales, de bescherming en het behoud van het leefmilieu en de positie die Nederland in de EEG inneemt, mede van invloed op het nadenken over problemen van staat en maatschappij. Niettemin zou het toch anders kunnen zijn. Bij de twee genoemde percentages dient echter overwogen te worden dat de verhouding ongeveer overeen zal stemmen met de getallenverhoudingen tussen de regeringspartijen en de oppositie. Uit de aard van de zaak moeten de 52 procent gezocht worden onder de aanhangers van de progressieve partijen en bij een deel van het CDA; tot de laatste groep behoren dan de aanhang van de KVP en de ARP. De CHU die deel van het CDA uitmaakt is in de afgelopen jaren in de oppositie geweest. Hetzelfde kan worden gezegd van de VVD.
Er zijn echter meer onderzoekingen gepleegd. Daaruit is komen vast te staan dat het CDA, aanvankelijk d.w.z. kort na de oprichting van de partij en vóór de val van het kabinet in opmars, in de laatste weken een aanzienlijke veer heeft moeten laten. Het bureau Lagendijk (de opdracht werd gegeven door de AVRO) voorspelt zelfs dat de P.v.d.A. het CDA voorbij zou streven en als de grootste politieke formatie uit de verkiezingsstrijd eind mei te voorschijn zou komen. Vergelijkt men de resultaten van de beide onderzoekingen, dan blijkt dat de Nederlandse staatsburger nauwgezet de ontwikkelingen volgt. De vraag is niet alleen hoe zal de uitslag luiden, maar vooral welke regeringsformatie zal straks het landsbestuur op zich nemen? Immers, in Nederland liggen de partijverhoudingen aldus, dat geen der groeperingen een meerderheid in de Tweede Kamer kan behalen. Wie zullen dan die partners zijn? Ook daarop geven de onderzoekingen een antwoord, of wordt althans een richting aangewezen. Verreweg het merendeel van de Nederlandse kiezers mikt op een nieuw samengaan van progressieven en het CDA, derhalve de combinatie waaruit ook het gevallen kabinet bestond. Dat klopt ook met het gegeven dat meer dan de helft de val heeft betreurd. Een andere combinatie is die van het CDA en de VVD. Maar daar lijkt het op dit moment nog niet op. Voor deze coalitie sprak zich 27% uit volgens het TROS-onderzoek. Dan zijn er nog de vele uitspraken van de politieke voormannen op de gehouden partijbijeenkomsten.
Een nieuw geluld is vernomen van de zijde van de liberale jongeren. Zij zijn verenigd in de onafhankelijke liberale jongerenorganisatie (JOVD) die op de linkerflank van de VVD marcheert. Deze groep heeft zich voor een samenwerking van P.v.d.A. en VVD uitgesproken. Voor een goed begrip tekenen we hierbij aan dat deze jongerengroep onafhankelijk van de VVD is. Van VVD kant is in antwoord op de suggestie van de JOVD opgemerkt, ‘dat regeringssamenwerking met de P.v.d.A. uit den boze is’. Het ziet er dan ook niet naar uit dat een dergelijke coalitie na 25 mei is te verwachten.
Binnen de formatie van de progressieve partijen P.v.d.A., PPR en D'66 is het ook geen botertje aan de boom. Er bestaan nog diepgaande verschillen en die zijn na de val van het kabinet duidelijk aan het daglicht getreden. De verhouding tussen de PPR en D'66 heeft zich verscherpt. De terugval van de PPR, volgens de opiniepeilingen, zal daaraan niet vreemd zijn. De PPR-leiding heeft te kennen gegeven grote moeite te hebben met de grondpolitiek van D'66, alsmede met de opvattingen van de laatste partij over de buitenlandse politiek. En dan te weten dat de verschillen van inzicht betreffende de grondpolitiek toch eigenlijk de oorzaken van de voortijdige afgang van het kabinet is geweest. Althans in hoofdzaak. Evenmin kan er worden gezegd dat de P.v.d.A. en de PPR het op elk gebied zo uitstekend met elkander kunnen vinden. Ook binnen de gelederen van het CDA is geen sprake van een eensgezindheid. Van alle kanten wordt geëist dat ‘harde afspraken’ vooraf worden gemaakt. Maar de werkelijkheid is dat hiervan in de praktijk weinig terecht komt. Juist daardoor is het kabinet-Den Uyl gestrand. Niets is lastiger dan een regering te vormen, bestaande uit meerdere partijen, met een duidelijk op schrift gesteld programma waarin alle eisen van de partners staan te lezen. Het zal altijd een kwestie blijven van wikken en wegen, van tegemoetkomingen en water bij de wijn doen. Dat is nu eenmaal de prijs om een coalitiekabinet te vormen dat in de Tweede Kamer op een meerderheid mag rekenen. Men is daarvan voldoende overtuigd. Trouwens de gehele parlementaire geschiedenis van Nederland is daarvan een sprekend bewijs. Vandaar ook het verschijnsel in politieke kringen dat over en weer ‘handen worden uitgestoken’. Het behoort tot het spel van loven en bieden. Met onoprechtheid heeft het niets te maken, wanneer de wil aanwezig is gezamenlijk naar een aanvaardbare formule te zoeken.
Herhaalde malen is in de Nederlandse pers de vraag aan de orde gesteld, wie nu eigenlijk schuldig is aan de val van de regering-Den Uyl. De algemene conclusie is dat de Nederlanders zich eerder spijtig hebben uitgelaten en anderen de val hebben toegejuicht dan dat men zich heeft bezig willen houden met de vraag, wie de straf heeft verdiend. Afgezien van het feit dat het weinig zin heeft daarover te kibbelen zijn de oorzaken moeilijk na te gaan. Veeleer is het een complex van gebeurtenissen geweest.
Terwijl wij dit schrijven heeft de Koningin besloten dat het kabinet de Kamer mag ontbinden. Een staatsrechtelijk novum. Voor de rest is het woord aan de kiezers.
G. GROOTHOFF