Noord en Zuid werken aan een algemene Nederlandse spraakkunst
Prof. dr. M.C. van den Toorn, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Nijmegen, heeft in ‘Syllabus’, het orgaan van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten, een bijzonder lezenswaardig en informatief artikel geschreven onder de titel ‘De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)’. Het is een bijdrage die wij de lezers van ‘Neerlandia’ niet gaarne willen onthouden. Het is een project waarmee enkele jaren gemoeid zullen zijn en waaraan Noord-Nederlandse en Vlaamse taalkundigen hun medewerking verlenen. Het doel is, zoals prof. Van den Toorn schrijft: ‘De gebruiker een praktisch hulpmiddel te verschaffen om zich een oordeel te vormen over de grammaticaliteit en acceptabiliteit van hedendaags taalgebruik’.
De schrijver begint met op te merken, dat weinigen er op de hoogte van zijn dat aan buitenlanders over de gehele wereld Nederlands word gedoceerd. Het Nederlands wordt onderwezen aan universiteiten en volkshogescholen, ‘maar ook aan tolkenopleidingen en zelfs middelbare scholen (o.a. in West-Duitsland)’. Het laatste is voor ons, in de kringen van het Algemeen Nederlands Verbond, geen nieuws. Gaarne zouden wij er, voor de volledigheid aan willen toevoegen, dat het Nederlands ook wordt onderwezen in Wallonië, Frans-Vlaanderen, de Oost-Kantons en in Brussel.
Terecht stelt prof. Van den Toorn, dat de docenten-Nederlands die zich met deze taak bezighouden al jaren de behoefte gevoelen aan een substantieel naslagwerk op grammaticaal gebied, waarin ze een antwoord kunnen vinden op de vragen van hun leerlingen en van henzelf. Er zijn vele taalmethodes om het Nederlands te leren: voor Fransen, voor Spanjaarden, voor Engelsen e.a., maar een grote, volledige grammatica is er eigenlijk niet. Deze stelling van de Nijmeegse hoogleraar in zijn artikel is volkomen juist. Het is ook een klacht die meermalen wordt gehoord in de werkgroep leraren Nederlands (in West-Duitsland, Wallonië enz.) van het A.N.V. Het project zal dan ook in die kringen met belangstelling worden gevolgd.
Het was reeds geruime tijd een wens een algemene spraakkunst tot stand te brengen. Een verlangen dat ook onderwerp van gesprek uitmaakte, - aldus prof. Van den Toorn, - in de bijeenkomsten van het Belgisch-Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek. De opdracht werd vervolgens gegeven aan dr. J. de Rooy om voorbereidende en verkennende werkzaamheden te verrichten. De laatste bestudeerde daarvoor buitenlandse werken die als model zouden kunnen dienen. Tevens nam dr. De Rooy contacten op met personen en instellingen in Nederland, Vlaanderen en in Engeland, Frankrijk en Duitsland o.a. Het resultaat was een rapport van de opgedane bevindingen. Het eerder genoemde Centrum nam dit rapport in ontvangst. Daarna werd een hoofdredactie gevormd, bestaande uit prof. dr. G. Geerts, hoogleraar in de Nederlandse taalkunde te Leuven, dr. J. de Rooy, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde te Amsterdam, en prof. dr. M.C. van den Toorn van de universiteit van Nijmegen.
De hoofdredactie diende een aanvraag voor subsidie in. Het geld werd verschaft door het ‘Belgisch Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek (FKFO)’ en bij de ‘Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO)’. Hierdoor was het mogelijk twee Vlaamse en twee Nederlandse redacteuren aan te stellen die, begeleid door de hoofdredactie, in een periode van vier jaar de spraakkunst zullen moeten samenstellen. De twee Vlaamse taalkundigen zijn mej. M. Peeters (afgestudeerd te Leuven) en de heer W. Haeseryn (afgestudeerd te Gent). De Nederlandse medewerkers zijn de heren G.A.J. Hoppenbrouwers (afgestudeerd te Nijmegen) en G.L. Haket (afgestudeerd te Utrecht). De twee Vlaamse medewerkers hebben vanaf november 1976 voorbereidende werkzaamheden verricht. De twee Nederlanders zijn sedert 1 februari 1977 in dienst. De Katholieke universiteit van Nijmegen verleende belangeloze medewerking in de vorm van het beschikbaar stellen van werkruimte.
Er is inmiddels een werkplan opgesteld. Tevens is een leescommissie gevormd uit leden van het genoemde Centrum, dat kan worden ingeschakeld om commentaar te geven. Voorts is de medewerking toegezegd van een aantal instituten voor neerlandistiek en algemene taalwetenschap in de vorm van het inzage geven van materiaal als voorstudies, scripties e.d. Er wordt gestreefd naar het gereed hebben van de persklare kopij over vier jaar.