Omkeer
En toen kwam de omkeer.
Het langzaam doorgedrongen besef dat het profijtbeginsel ten grondslag ligt aan het alle leven verpestend milieubederf leidde eindelijk de aandacht naar de toenemende onleefbaarheid van de stad en de daarmee gepaard gaande afbraak van samenleving. Steden kregen hun voetgangersreservaten in het oude centrum. Bulldozer-divisies werden uit de frontlinie van de kaalslag teruggetrokken. De burgerij kreeg inspraak in de vernieuwbouw van buurten en wijken. Het overgebleven oude woningbezit werd weer met respect bekeken. De incidenteel begonnen stichtingen voor stadsherstel groeiden uit tot een nationale renaissance-beweging. Deventer en Groningen, Delft en Nijmegen, Brugge en Leuven wekten alom bewondering - en navolging - om hun hartverwarmende pogingen de burger zich weer in zijn stad te laten thuisvoelen.
Bevorderaars van deze omkeer waren figuren van wereldnaam. Zij verhieven hun stem tegen de hand over hand toenemende ontmenselijking van de stad. In zijn boek: ‘Thesen zur Stadt der Zukunft’ schrijft Alexander Mitscherlich: ‘Onze steden met hun plagen zijn geen natuurrampen maar katastrofen van maatschappelijk onvermogen... Geen burgemeester, geen gemeenteraad, geen architect of stedebouwer, geen planoloog of technicus, hoe bekwaam ook, is in staat op het drijfzand van dit maatschappelijk onvermogen steden te bouwen die voor mens en maatschappij deugen. Alleen de gemeenschap zelf, alleen de burgers kunnen die toestand overwinnen doordat ze moedig besluiten als de ware bouwmeesters van hun steden de humane en sociale prioriteiten te bepalen volgens welke deze steden ontwikkeld en gebouwd worden. Het bepalen van de prioriteiten is de beslissende daad van de stedelijke vormgeving. Om die daad te kunnen stellen zijn burgers nodig als die waarvan Perikles zegt: ‘wanneer we ook verschillend bezig zijn zo is toch in de zaken van de stad niemand zonder oordeel’.
En de befaamde Rotterdamse stedebouwer prof. ir. J.B. Bakema schreef bij gelegenheid van een tentoonstelling in het Bouwcentrum te Rotterdam: ‘als onze huidige steden onder puin bedolven zouden worden zoals eens Pompeï wat zouden de archeologen dan denken als zij in het jaar 2000 de eindeloze herhalingen van gelijke wooneenheden onder het puin ontdekten? Zouden zij daarin de uitdrukking zien van een levendige democratie of van een slavenstaat?’