Neerlands bloed’, dat ook later de Duitse bezetter als Ersatz-volkslied zou invoeren. Het was natuurlijk moeilijk voor de leraren om het onderwijs van het vak geschiedenis aan te passen aan onze omgeving; we leefden in een volledig katholiek dorp waar de enige twee protestanten de van boven de Moerdijk geimporteerde Rijksambtenaren (de bruggewachter en de belastingontvanger) waren.
In ieder geval werd ons niets geleerd omtrent de gebeurtenissen rond 8 november 1576 dan het naakte jaartal met de toevoeging van de Furie van Antwerpen die ons al evenmin werd toegelicht.
Wat ons evenmin werd verteld was dat we leefden in wat eertijds het hart der Nederlanden vormde, namelijk het Nederlandse deel van het vroegere Hertogdom Brabant. In dat verband kan ik met enige trots verwijzen naar de afbeelding op de eerste bladzijde van de Pacificatie-courant die u allen ontving als bijlage bij ons laatste tweemaandelijkse mededelingenblad; u kunt daar zien dat het wapen van Brabant (zij het dan op een met het wapen van Philips II gedeelde plaats) netjes in het midden staat afgebeeld met de wapens van de andere zestien provinciën als randversiering eromheen.
Later ontdekte ik België door beroepscontacten, en sedert meer dan tien jaar ben ik weer bewoner van Brabant maar dan van Belgisch Brabant, zolang ook dat weer niet wordt opgedeeld in een Vlaams en Waals deel met daarbinnen een stukje niemandsland dat Brussel heet.
Wat mij sedertdien opviel is dat geen enkele Belgische Brabander, evenmin overigens als een bewoner van Belgisch Limburg, zich als zodanig manifesteert; zij zijn allemaal Vlaming!
Wat mij betreft heb ik me al wel enkele keren op mijn status van Brabander beroepen en wel op het ogenblik dat men mij hier het etiket Hollander wenste op te plakken. Om terug te keren naar het onderwerp van mijn speech; het is natuurlijk onmogelijk om nu nog, na 400 jaar, te kunnen nagaan wat het zou hebben betekend indien de Pacificatie van Gent inderdaad de eerste stap op de weg naar de vereniging der Nederlanden zou zijn geweest.
Voor mij zou het hebben betekend dat ik geen vreemdeling in dit land zou zijn al moet ik daarbij meteen opmerken dat die status voor mij persoonlijk allerminst voelbaar is.
Mijn oudste zoon behoeft nu hier niet in militaire dienst en kan dus rustig blijven studeren; daartegenover heeft mijn oudste dochter als ze dit jaar afstudeert, waarschijnlijk moeite met het vinden van een job en wel bijkomende moeilijkheden omdat in haar specialiteit de baantjes voorbehouden zijn aan personen van Belgische nationaliteit.
Als rechtgeaard Nederlander heb ik ook even nagegaan wat de financiële gevolgen zijn van het niet-doorgaan van de vereniging der Nederlanden via de pacificatiepoging van 1576 en ik kan u tot uw geruststelling mededelen dat de opgemaakte balans met een voor mij belangrijk gunstig saldo sluit.
Aan de debetzijde staat bijvoorbeeld de weigering van reductiekaarten op het spoor hoewel ik al meer dan tien jaar lid ben van de Bond van Grote en Jonge gezinnen met een gezin dat het dubbele aantal kinderen telt wat nodig is om die reductie te kunnen genieten. Ook dreigt er een debetpost te ontstaan als ik er niet langer in slaag een aantal schooldirecteuren te overtuigen van het feit dat ik al jarenlang hier woon, hetgeen beslist over het al dan niet betalen van enorme sommen aan schoolgeld als gevolg van pogingen van Minister De Croo om de tekorten op Nationale Opvoeding aan te vullen op de zak van de vreemdelingen.
Daartegenover staat echter een belangrijker creditpost in de vorm van een extraatje dat mijn werkgever me als internationale organisatie elke maand toeschuift en waar mijn Belgische collega's naastgrijpen. Ik bedoel hier de zogenaamde ontheemdingstoelage die ons, buitenlanders, hier wordt gegeven als percentuele toeslag op ons salaris en die ik dankbaar incasseer al is het maar ter compensatie voor de bijna dagelijkse ergernis die de omgang met de ‘bruxellois’ oplevert.
BERT JOOSEN