De Duitse massa-emigratie is ouder dan die van de negentiende eeuwse landverhuizersstroom. Meestal scheepten zij in te Rotterdam of Amsterdam. Onveiligheid op zee heeft dit eens belet voor de Paltsers die in Pfalzdorf (Kleef) noodgedwongen hun koloniedorp hebben gesticht, zoals in een vorige aflevering is verteld.
De in de achttiende eeuw aanhoudende stroom van Duitsers doorheen de Nederlandse republiek bestond hoofdzakelijk uit transmigranten die in de Republiek slechts op doortocht waren, zonder aldaar enige jaren te verblijven. Toch komen op de scheepslijsten Nederlandse en vernederlandste namen voor als bijvoorbeeld Kerkhuis, Bartje, Vanden Booger, Kroeg, Dickhout; of een beroepsaanduiding met een Nederlands leenwoord in het Engels: ‘cooper’ (= kuiper). Vooral via de haven Philadelphia kwamen deze groepen Duitsers Amerika binnen, zodat Pennsylvania veel Duitse immigratie heeft gekend. Maar velen van hen trokken weldra weer verder: naar het westen (de Apalachen in en over) en de Carolina's. Zowel in Pennsylvania als in de Carolina's waren echter de Nederlanders de eerste kolonisten geweest. Hun afstammelingen waren er nog de grondbezitters en lokale bestuurders. Buiten New York bevond zich het grootste aantal Nederlanders juist in Pennsylvania.
Duitse kolonisten uit de Palts waren meest ‘Reformierte’. In 1730 werd vanuit Amerika bericht aan de Nederlands-hervormde kerksynode van Zuid-Holland, dat er 15.000 geloofsbroeders in Pennsylvania verbleven. Met de naam ‘Paltsers’, werden echter ook wel kolonisten aangeduid, die van elders waren gekomen: uit Württemberg, uit Frankenland en de Hessische gebieden, uit Westfalen, Bohemen (zij vestigden zich meer in Maryland) en uit Zwitserland. Honderden scheepslijsten met migrantennamen zijn overgeleverd. Ze werden om financiële en ambtelijke redenen nauwkeurig opgesteld, en bijgehouden (bij voorbeeld bij overlijden op zee). De Rotterdamse en Amsterdamse verschepingen vonden eerst naar Engeland plaats, vanwaar de oversteek naar Amerika volgde. Rechtstreeks werd de overtocht toen de dertien Amerikaanse kolonies officieel onafhankelijk waren geworden. In de haven van Philadelphia (Pennsylvania) liepen tussen 1727 en 1775, 319 migratieschepen binnen; 253 schepen kwamen uit Rotterdam, dat toen de belangrijkste inscheephaven voor Pennsylvania vormde. Het betrof hier vooral emigratie uit Midden- en Zuid-Duitse gebieden.
Door de aanwezigheid van Nederlandse afstammelingen in Pennsylvania ging de naam ‘Pennsylvanian Dutch’ over op latere immigranten, die zich bovendien via Nederlandse havens inscheepten. De naamgeving werd versterkt doordat zowel ‘Reformierte’ uit westelijk Duitse gebieden als de Nederlands-hervormden, de Nederlands-luthersen, de doopsgezinden e.a. het Nederlands als kerktaal gebruikten of kerkorganisatorisch op Nederlandse grondslag stonden (luthersen, mennonieten).
Het Nederlands en de Nederlandse invloed waren in Pennsylvania evenmin verdwenen als in andere Amerikaanse kolonies. Nog lang is vooral in kerkelijke kringen het Nederlands aanwezig gebleven.
Tegen 1850 trokken doopsgezinden uit oostelijk Nederland naar Michigan, gelegen achter Pennsylvania en tussen de Grote Meren. Zij namen Nederlandse devote lectuur mee: Jodocus van Lodensteyn's Uitspanningen, het Nederlandse psalter en het Martelarenboek. Zij troffen toen in de Verenigde Staten nog predikanten die het Nederlands verstonden. In de negentiende eeuw boden Amsterdamse kerkelijke centra nog steeds steun aan Amerikaanse calvinistische en lutherse kerkgemeenten.
In de achttiende eeuw was de Nederlandse invloed het grootst geweest in New York en omgeving (New Jersey en Delaware), waar toen nog 85.000 Nederlandse afstammelingen woonden. In Pennsylvania waren het er 7.500, en in andere gebieden steeds minder dan 1.500. Pennsylvania volgde dus direkt na New York als meest Nederlands beïnvloed gebied.
De in 1765 gehouden Pennsylvaanse lutherse synode hield zich aan de kerkordonnantie die uit Amsterdam stamde. Toch was toen al een derde deel van de inwoners van Pennsylvania van Duitse afstamming.
Dit betekent echter tevens dat tweederde deel van elders afkomstig is geweest, zodat er geen sprake kon zijn van een ‘Duitse kolonie’. Het aantal Duitse immigranten aldaar nam wel steeds toe. In 1775 (tegen het einde van het Engelse bewind) was de helft van de Pennsylvaanse bevolking van Duitse afkomst.
Het vermoeden bestaat, dat pas door de massale 19e-eeuwse landverhuizing uit het Duitse rijk - dat toen naar nationale eenheid streefde - de tendens is ontstaan om de term ‘Pennsylvanian Dutch’ uitsluitend te interpreteren als ‘Duitse Pennsylvaniërs’ en ‘Duits gegrondvest Pennsylvanië’.
In mijn jeugd heb ik een Vlaams loopgravenverhaal gelezen, dat als titel voerde: ‘De Belg en de Duts!