Natuurbehoud van 1973 expliciet voorzien werd.
Binnen de groep milieuhygiëne ontbrandden diskussies over tal van aktuele problemen. Betreffende reglementering stelde men vast dat er vaak een totaal gemis is aan normen en dat tal van normen bovendien internationaal ongelijk zijn. Men werd het erover eens dat in geval van akuut toxische lozingen, de biologisch toelaatbare grens zonder kompromis dient gehanteerd te worden; ook zaken als werkgelegenheid dienen dan op het tweede plan te komen.
Richtlijnen m.b.t. luchtverontreiniging behoren te worden afgestemd op immissie voor de algemene kontrole en op emissie voor de puntverontreinigingen.
Een tweede belangrijk punt betrof de mentaliteitsvorming. Milieulessen dienen verplicht te worden gesteld op alle onderwijsniveau's. Verder was binnen deze groep milieuhygiëne de roep om één efficiënt en gebundeld ministerie eveneens sterk te horen. De kostprijs van de milieuvervuiling dient vooraf bepaald te worden. De industrie moet dan voor de keuze gesteld worden: ofwel betalen, ofwel zelf zuiveren.
Een derde gespreksteam beraadde zich over de energiepolitiek. Uiteraard kwamen de kerncentrales als heet hangijzer eerst aan de orde. De uitspraak was kwasi unaniem en radikaal; hoewel de afbraak van de bestaande centrales niet werd geëist, stemde eenieder tegen verdere uitbreiding, met inbegrip van de zgn. ‘voorzichtige’ uitbreiding. In de klassieke centrales kan beter de vuile, maar aldaar kontroleerbare steenkool gestookt worden, terwijl voor huisverwarming liefst het schone aardgas kan aangewend worden. Voor wat betreft de alternatieve energiebronnen (wind, zon, enz.), dient het onderzoek gestimuleerd te worden en semi-industriële pilootinstallaties gebouwd en uitgetest. Bij dit alles horen energiebesparing en rekuperatie aangemoedigd te worden en moet langzaam maar zeker overgeschakeld worden van de zware basisindustrie naar niet-vervuilende vormen van hoog-technologische industrie.
In het kader van de planologie werd een grote onvrede geventileerd m.b.t. de zgn. ‘autoritaire planning’ zoals zij door de overheid over het algemeen bedreven wordt. Behalve dat een duidelijke inbreng van de basis hier noodzakelijk is, moeten in Nederland de mogelijkheden van de Rijksplanologische Dienst en van de Provinciale Planologische Diensten uitgebouwd worden. In België, waar deze overheidsinstanties niet eens bestaan, moeten ze opgericht worden. De lintbebouwing, kanker van het Vlaamse landschap, dient eindelijk effektief halt toegeroepen te worden, als onderdeel van een effektieve gebundelde dekoncentratie van de bestaande kleinere en grote woonkernen.
M.b.t. het beleid in de grensstreek is een betere koërdinatie gewenst. In een bredere kontekst moeten de Beneluxhavens streven naar een rationele taakverdeling, elk naar zijn mogelijkheden. Ook de luchtvaartproblemen dienen gezamenlijk aangepakt: fusie van de maatschappijen, een gemeenschappelijk Benelux-vliegveld in West-Noord-Brabant, als uitwijkmo-gelijkheid voor de overloop zowel van Schiphol als van Zaventem.
Tenslotte ontstond er ook een vinnige diskussie betreffende de mogelijke bouw van industrie-eilanden voor de kust. Terwijl er merkwaardigerwijs ongeveer evenveel voor- als tegenstanders aanwezig bleken, werd uiteindelijk door één van de inleiders het dilemma nog eens kernachtig geformuleerd: ‘Als het dan toch moet, wat is het meest wenselijk - of verwerpelijk - de hele ellende in ons nog gave polderland te situeren, of in vredesnaam dan maar een paar kilometers buitengaats?’
Vanzelfsprekend dient deze ganse inbreng van de workshop geïnterpreteerd te worden in nauwe samenhang met de inhoud van de bijdrage van de medewerkers Allaert en Bolk, waarin alle planologische inzichten en voorstellen van de werkgroep opgenomen zijn. Zoals de referaten van de andere inleiders op het symposium, wordt deze bijdrage integraal op-
De kleine Geul te Assenede.
(Foto J. Rammeloo)