Euregio Rijn-Maas: een perspektief voor samenwerking
De oprichting van een Europese Regio in het gebied, dat wordt gevormd door de Provincies Belgisch en Nederlands Limburg, Luik en het oude Regierungsprësidium Aken staat opnieuw in het middelpunt van de belangstelling.
Meermaals in het verleden werden voor ditzelfde gebied pogingen ondernomen om de grensoverschrijdende samenwerking in vastere vormen te gieten of zelfs te institutionaliseren. Iedere poging werd bekend onder een eigen naam. Refereren we even naar het ‘Land Zonder Grenzen’, een prestigieuze en contradictorische benaming voor die tijd, als we weten dat toen ook nog in Benelux-verband de grenzen een keiharde realiteit van fouilleren en paspoortkontrole waren en dat deze regio door drie nationale grenzen doorsneden werd. Vergeten we daarbij niet, dat deze regio drietalig is, met een eigen cultuur, socio-economische ontwikkeling, onderwijsmogelijkheden enz. Hoewel in tegenspraak met de realiteit, drukte deze naam de gevoelens van de bevolking uit ten opzichte van het verder bestaan van deze scheidende funkties van de grens. Deze benaming, die nog steeds weerklank vindt bij de bevolking, moet dan ook gezien worden als een uiting van de mentaliteitsverandering bij de bewoners van de grensregio's zelf, die het niet meer eens waren met de door het centrale gezag opgelegde funkties van de grens.
Een tweede stroom van samenwerkingsinitiatieven, ditmaal meer gericht op de ruimtelijke ontwikkeling van het hele gebied, werd gelanceerd onder de benaming HALMA-regio. (Hasselt-Aken-Luik-Maastricht). Dit gebeurde in een tijd van pas opgerichte of pas functionerende bi- en tri-laterale commissies voor de ruimtelijke ordening, op basis van de Benelux-accoorden en de verdragen tussen België en Duitsland enerzijds en Nederland en Duitsland anderzijds.
Ook regionaal wilde men inzake planning over de grenzen heen de vinger aan de pols houden, en wer-den de nodige contacten met de overburen gelegd. Zelfs de Europese Gemeenschappen bleven bij zoveel entoesiasme niet afzijdig en zij financierden in de jaren '67-'68 een studie voor deze regio, die het de bestuurders mogelijk moest maken te komen tot een op elkaar afgestelde politiek inzake infrastructuur, economische expansie, milieu enz. Deze ondersteuning vanwege de EEG-instanties had natuurlijk erg aantrekkelijke kanten, niet in de laatste plaats voor de Europese integratiepogingen zelf. Immers, indien dit experiment in het centraal gelegen deel van de Gemeenschappen, waarbij drie nationale lidstaten betrokken waren, op een succes zou uitdraaien, betekende dit een forse ondersteuning van de ook toen al gehavende Europese eenmakingsgedachte.
Men had echter ook ditmaal buiten de waard gerekend en onderlinge concurrentieverhoudingen verhinderden de publicatie van het rapport en vertroebelden de sfeer om tot een intensere verstandhouding en samenwerking te besluiten. De twee Provincies Belgisch Limburg en Nederlands Limburg besloten einde 1973 een nieuwe stoot te geven aan de grensoverschrijdende samenwerking door de aanstelling van een Interlimburgs Contactambtenaar. Deze ambtenaar kreeg als taak mee, de voorbereiding van de besprekingen tussen de beide dagelijkse besturen van deze Provincies, het stimuleren en bijstaan van alle vormen van grensoverschrijdende samenwerking en het nemen van eigen initiatieven op dit vlak. Deze ambtenaar werkt voor de gemeenschappelijke rekening van de twee Provincies en zetelt beurtelings drie maanden in Hasselt en drie maanden in Maastricht.
De goede ervaringen en resultaten van dit initiatief deden de hoop weer opflakkeren om samen met het aangrenzende Duitse en Luikse gebied te komen tot de oprichting van een gemeenschappelijk samenwerkingsverband.
Vanwaar komt die ijver, die drang van grensbewoners om die grenzen te doorprikken? Die drang kan men verklaren door het feit, dat grensgebieden per definitie verwaarloosde gebieden zijn. Verwaarloosde gebieden, omdat de centrale gezagscentra met een ervaring van eeuwenlange Europese burgeroorlogen, schrik hadden deze gebieden te aantrekkelijk te maken voor mogelijke begerige ogen aan de overkant van de grens. De resultaten van een dergelijke politiek zijn ook nu nog duidelijk te bespeuren in de grensregio's. Om deze mentaliteit te doorprikken vestigen deze gebieden overal in Europa de aandacht op het feit, dat een nationale grens, een meestal willekeurig getrokken lijn op een landkaart, niet het einde van de wereld is.
Vandaar ook de pogingen in dit ‘Land zonder Grenzen’ om de krachten te bundelen, om op die manier maximaal te kunnen profiteren van de enorm gunstige ligging, centraal tussen de Randstad Holland, de Stedendriehoek Brussel, Gent, Antwerpen en het Duitse Roergebied. Deze centrale ligging wordt eerst dan optimaal gunstig, als de nu nog bestaande concurrentieverhoudingen ophouden te bestaan en men met vereende krachten het laken naar zich toe kan halen.