Steunverlening aan projecten
In de zomer van het vorig jaar werd door het onderwijscomité van het stadje Ezashi (Hokkaido) een begin gemaakt met een onderwateronderzoek naar de resten van een schip dat in de winter van 1868 in de baai zonk. Het gaat hier om het wrak van het tussen 1863 en 1866 op de werf van C. Gips en Zonen gebouwde ‘schroefstoomoorlogschip’ Kaiyo-maru, geconstrueerd voor rekening van de Japanse regering. De Kaiyo-maru deed tijdens zijn korte leven dienst als vlaggeschip van de Shogunale Marine. Het Japan-Nederland Instituut slaagde er in met steun van de Koninklijke Marine en assistentie van particulieren de hand te leggen op copieën van de oorspronkelijke bouwtekeningen van het schip, die bij de duikwerkzaamheden een belangrijke rol spelen.
Het betrokken onderzoek vindt plaats met aanzienlijke financiële steun van de Japanse regering, die het betrokken zeegebied tot beschermd terrein heeft verklaard. De overblijfselen van het schip zullen in de komende vijf jaren worden geborgen en vervolgens worden tentoongesteld in een speciaal voor dat doel te construeren museum in Hokkaido. Het Japan-Nederland Instituut fungeert bij het onderzoek als een schakel tussen het onderzoekscomité en diverse archieven en musea in Nederland, die m.b.t. de bouw van het schip historisch materiaal bezitten. Voorts wordt via het Instituut advies ingewonnen bij Nederlandse experts op het gebied van ontzoutingstechnieken, voor Japanse archeologen terra incognita. Naar verwachting zal het Instituut in de loop van het jaar intensief worden betrokken bij een interessant project dat zich afspeelt in het uiterste zuiden van Japan, in Nagasaki.
Het betreft hier het verlenen van assistentie bij de restauratie van Deshima. Door inpolderingswerkzaamheden in de baai van Nagasaki is het eiland van weleer midden in de stad komen te liggen; slechts met veel fantasie is nog de oude waaiervorm te herkennen. Enige jaren geleden heeft het ‘Bureau voor Culturele Zaken’ van het Japanse Ministerie van Onderwijs aanzien-lijke sommen beschikbaar gesteld om van particuliere eigenaren grote gedeelten grond van Deshima terug te kopen. Inmiddels is een pakhuis (anno 1860) in oude glor;e hersteld terwijl plannen bestaan het gemeentemuseum van Nagasaki eveneens te Deshima te doen verrijzen.
Het heeft er alle schijn van dat zich i.v.m. deze ontwikkelingen voor Nederland een uitnemende gelegenheid zal voordoen om in samenwerking met de Japanse autoriteiten op bescheiden, doch waardige wijze (vooral in Japan een moeilijke combinatie) in Deshima een audio-visuele presentatie tot stand te brengen waarin de historische betrekkingen tussen beide landen centraal zouden komen te staan. Het spreekt vanzelf dat het Japan-Nederland Instituut bij het verzamelen van materiaal e.d. bij deze bilaterale samenwerking een sleutelrol zou kunnen gaan spelen.
Bovenstaand relaas heeft wellicht de indruk gewekt dat het zwaartepunt van de activiteiten van het J.N.I. ligt op de betrekkingen die Japan en Nederland in de oudheid met elkaar hebben onderhouden. Dit betekent echter niet dat het Instituut zijn radius bewust tot deze materie wenst te beperken, integendeel, het is gaarne bereid om andere disciplines en andere culture!e raakvlakken bij zijn activiteiten te betrekken. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de financiële en physieke mogelijkheden beperkt zijn: voor de exploitatie van het Instituut is men aangewezen op de rente van het stichtingskapitaal (ongeveer Dfl. 12.000,-) en een slinkend bedrag dat bij de oprichting van de Stichting bijeen werd gebracht door o.a. het Prins Bernhard Fonds, Rijksuniversiteit te Leiden, en het Nederlandse bedrijfsleven.
Ook werd van het Japanse bedrijfsleven een bedrag ontvangen bestaande uit eenmalige schenkingen. Voor verdere exploitatie is men vooralsnog aangewezen op de inkomsten uit contributies van leden.
Het personeelsbestand van het secretariaat is beperkt: naast waarnemend secretarisgeneraal Prof. M. Omori (halve dagen) zijn daar werkzaam ondergetekende (in principe halve dagen) en Mevr. M. Fukae, secretaresse.
In schril contrast met bijvoorbeeld de Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse Culturele Instituten ontvangt het Japan-Nederland Instituut van regeringszijde geen steun. Van de historische relaties tussen Nederland en Japan is men zich hier te lande nog steeds zeer bewust. Door de oude positie als ‘leermeester’ kan ons land in Japan nog immer rekenen op een aanzienlijke dosis good-will. De voor de hand liggende veronderstelling dat Nederland van dit natuurlijk voordeel listig gebruik zou hebben gemaakt om de bestaande culturele en wetenschappelijke contacten binnen het formele kader van een cultureel verdrag te plaatsen., is onjuist. De naam van Nederland schittert door afwezigheid op de lange lijst van landen die hun culturele contacten met Japan wèl hebben bevestigd (waaronder b.v. België).
Toegegeven, historie alleen moge een wat wankele basis zijn voor een cultureel accoord; uitdrukkelijk zij hier echter vermeld dat in het hedendaagse Japan ook belangstelling bestaat voor culturele en wetenschappelijke contacten met Nederland op meer algemeen terrein.
In een sterk op formaliteiten ingesteld land als Japan ligt het voor de hand dat de activiteiten en de naam van het Japan-Nederland Instituut gunstig beïnvloed zouden worden door het formele frame van een culturele overeenkomst. Dat van Nederlandse en Japanse zijde daarbij dan tevens garanties verstrekt zouden worden voor een financiering op langere termijn, zou in dat geval een plezierige bijkomstigheid zijn.
De ervaringen van het afgelopen jaar hebben uitgewezen dat een Nederlands pied à terre in de vorm van een cultureel instituut bestaansrecht bezit. De staf is gaarne bereid, voor zover mogelijk, assistentie te verlenen aan Nederlanders in de vorm van bemiddeling, tolkendiensten, verstrekken van inlichtingen e.d. Het houdt zich tevens aanbevolen voor suggesties.
drs. J. de VRIES secretaris wentenschappelijk medewerker R.U.L.
adres Japan-Nederland Instituut:
‘Elite Inn Yushima’, Yushima 3-28-1, Bunkyo-ku, TOKIO, Japan 113 tel. 836-0343