Neerlandia. Jaargang 80
(1976)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
SymbolenOnze tijd kent een vervlakking van vormen. Deze veronachtzaming van vormen leidt tot een niet - meer - verstaan van de betekenis van de symbolen. Voor een deel komt de veronachtzaming voort uit een zoeken van populariteit. Mensen, predikanten, politici, leraren enz., die - mede door hun waardevolle opvoeding - niet gewend zijn platte woorden te gebruiken of platvloers te spreken willen bij het ‘gewone’ volk in gevlei komen. Daarom vloeken zij voor de beeldbuis. Daarom zijn zij verliefd op het woord ‘bel...’ Zij kunnen geen artikel schrijven zonder te vertellen, dat zij niet ‘bes...’ willen woorden. Deze mensen hebben het maatschappelijk meestal goed. Zij genieten praktisch volop van de - gesmade - maatschappij van het verbruik. Doch om proletarisch te schijnen moet de spijkerbroek gerafeld zijn. Het liefst tonen zij een warrige open harige borst als zij voor de beeldbuis komen. Want ach zij zijn immers voor het werkende volk.
De arbeiders, het grootste deel van hetgeen men dan het werkende volk placht te noemen, staan echter sterk afkerig van deze schijnpopularisatie. Geen wonder dat de politieke, met name linkse, partijen wat de gewone man aangaat leeg lopen. Het bestanddeel arbeiders is in de Partij van de Arbeid zeer beperkt geworden. In de Pacifistisch-Socialistische Partij overheerst het deel doktorandussen. In de Politieke Partij Radikalen is het van hetzelfde laken een pak. Wanneer een polderwerker vloekt, of platte taal gebruikt kan men dit, hoewel het niet fraai is, verstaan. Als een ministeriële doktorandus het doet is het helemaal vals. En de arbeiders ervaren het als gewild populair. Het is precies als ik het vroeger in Vlaanderen ervoer. Wanneer een (Noord-) Nederlandse spreker vlaams poogde te klappen of zijn preek aanwendde echt gemeenzaak vlaams te doen kwamen de Vlamingen in verzet. Zij gevoelden de onechtheid. Zij kritiseerden deze ‘klappers’. Zij vroegen om het gewaardeerde Nederlands. Zoals het bij de spreker of de predikant paste. Het platte woord brengt een beschaafd mens niets nader tot de mens die de taal van de straat spreekt. Het socialisme van weleer wist dit. De leiding deed alles de arbeiders het algemene beschaafde Nederlands te leren. Dat socialisme vocht voor een zodanige maatschappelijke vooruitgang dat de arbeiders niet meer in hun werkersplunje naar de vergadering behoefden te komen. Het maatschappelijk zich kunnen veroorloven van een wat behoorlijk ander pak was een gewaardeerd en na te streven goed. Het streven van de beweging van de arbeiders, konfessioneel of niet-konfessioneel, was het voorwaarts doen gaan van de achteruit gezette laag van de bevolking. De gewone arbeidende jongen ziet duidelijk welk een voorrechten de student heeft. Als die student zich nu haveloos, of wat havelozer, kleden gaat zal deze arbeidende jongen niet zeggen: wat staan de studenten maatschappelijk toch lekker dicht bij ons doch zij zullen zeggen: U moet U niet zo aanstellen. Een predikant, die zo wil preken dat het gewone volk hem begrijpt behoeft het woord en de aanduiding ‘hoofd’ (van Jezus bijvoorbeeld) niet te veranderen in ‘kop’ (van Jezus) want die prediker blijft evenzeer ‘een prediker hoog in de lucht, hebbende geen woordje voor mij’. De profeten van weleer konden, blijkens het Oude Testament, krachtig van leer trekken. Doch hun kracht school voor een belangrijk deel ook - juist - in hun rijke en toch zo vlijmscherpe keuze van woorden. Een pamflettist van kracht zal scherp kunnen schrijven. Zal duidelijke beelden kunnen grijpen. Het heeft het niet nodig te schrijven of te zeggen ‘ben je bel... of ben je bes...’ Enz. Gepaard aan de verruwing van ons leven nemen wij vergroving van onze taal waar. Nemen wij ook waar een miskennen van de vormen. Wie alle vormen aanrandt zal moeten vaststellen dat hij het wezen der dingen heeft geschaad. Ook wel tot vernietigens toe. Zonder vormen kunnen wij niet. Een goed voorgedragen betoog doet in vele opzichten weldadig aan. Een slordige rede verstoort de hoorder. Hetgeen diep in ons woont zoekt zijn vormen tot uiting. Het leven der liefde kent zijn eigen vormen. Wie daar de vorm uitbant geeft de liefde geen mogelijkheid gehuwden ‘in liefde te doen bloeien’. Wie niet meer groet, geen enkel gebaar van herkenning wil maken, de waarde van de handdruk uit het oog verliest, verliest meer dan de groet, dan de handdruk enz. Uit de aard der zaak moeten vormen gedragen worden door het wezen. Vormen moeten openbaringen zijn van ons, liefst diepste, denken en gevoelen. Wij leven een gemeenschappelijk leven. Ons leven verloopt in samenhang. Volstrekt individueel leven is de dadelijke dood. Hetgeen wij van de geboorte af zijn, hetgeen wij groeiend zullen kunnen en weten, kunnen en weten wij doordat ons voorgeslacht, onze ouders, onze opvoeders, onze onderwijzers en leraren ons het kunnen en het weten hebben bijgebracht. Zo is er een bijzondere band met de ouders. Zo is er mogelijkheid tot een gewaardeerd kontakt met de onderwijzers en de leraren. Zo worden wij ons bewust midden in een volk - ons volk - te staan. Bewust worden wij ons deel te hebben, deel te zijn, van het (Nederlandse) nationale leven. Graag gewild of minder graag gewild doch wij worden gestrengeld door de band van de geschiedenis. Niemand in Nederland van 1976 staat los van 1926 of van 1826 enz. | |
[pagina 108]
| |
Of wij de vrede van Munster (1648) een zegen of een ramp vinden - voor mij is 1648 zeer gemengd te beoordelen en uit vlaams oogpunt een ramp geweest - niemand kan ons volk, onze natie, onze staat, onze instellingen, onze overleveringen en wat men al noemen wil losmaken, losdenken van 1568-1648. De verbondenheid met onze geschiedenis, met ons tot natie geworden volk, met onze (Noord-) Nederlandse Staat is een werkelijkheid. Oude Nederlandse socialisten, van allerlei schakering, mochten dat voor 1940 misschien minder kennen, ja ontkennen, de werkelijkheid bleef werkelijkheid.
Toch kent de geschiedenis van het (Noord-) Nederlandse socialisme mannen met sterk nationaal (Nederlands) bewustzijn. Wijlen Koos Vorrink kende het. Zo goed als wijlen dr. H.B. Wiardi Beckman en dr. H. Brugmans. Henri Polak had buitengewoon oog voor de schoonheid van het kleine land en hij verstond de geschiedenis van Nederland en Israël. Verbondenheid wordt dikwijls door leed als een zegenende werkelijkheid ervaren. Juist de onderdrukking door de Belgische Staat van Vlaanderen bracht ook vlaamse socialisten - en zeer zeker ook kommunisten - tot het belijden van het vlaamse ideaal. Nederland heeft van 1839 tot 1940 in volle vrede mogen levenGa naar eind*. Nederland was een macht in de wereld. Nederland genoot de staatkundige vrijheid als de gewoonste zaak van de wereld. In deze weelde verschrompelde het nederlandse nationale besef. Als het ging om de woorden vaderland, vlag, volkslied, vaandel enz. zeiden onderscheidene socialisten: ach kom toch. Vaderland, mijn vader heeft nauwelijks een bloempot aarde. Dan wees men op de werkloosheid. Op de armoede. Met één sneer schoof men deze kapitalistisch omschreven werkelijkheid van de rode tafel. In dezelfde tijd zongen socialisten en kommunisten geestdriftig de Internationale. Hoog hieven zij het te volgen rode vaandel. Rode vlaggen luisterden de vergaderingen en de optochten op. In de dagen van de strijd om het Plan van de Arbeid werden speciale vlaggen en wimpels ontworpen en in toepassing gebracht. Een vlag, een vaandel is de zaak zelf niet. Men kan vlag en vaandel vergoddelijken. Dan komt men in de sfeer van de afgoderij. Een vlag of een vaandel kan ook anders worden gezien en beleefd. Als bezettende Duitsers de vlag verbieden, als onderdrukkende nationaal-socialisten het vaandel bevuilen, als fascisten het joodse vaandel beledigen ervaren de Nederlanders van alle schakering hoe rijk, vertolkend nauwe verbondenheid en saamhorigheid, het vrij ontplooien van de vlag is en hoe geestdriftig het vrij hooggeheven vaandel maken kan. Een volkslied grijpt verleden als heden en bindt als het ware de toekomst. Wie het Nederlandse volkslied, heilig als een psalm en zeer terecht als lied 411 in zijn geheel in het Liedboek voor de Kerken opgenomen, leest en zingt zal als vanzelf bepaald worden bij de woorden in Spreuken 25 vers 11 te vinden, namelijk: ‘Een woord, in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen’. (St. Vertaling: ‘in zilveren gebeelde schalen’). Proefondervindelijk heb ik dat ervaren bij het zacht fluisterend zingen van het volkslied in het Amersfoortse koncentratiekamp op 31 augustus 1944. Zoals het ook ervaren werd op 31 oktober 1944 bij het in het verborgen samen zijn in hetzelfde kamp van mensen voor wie de hervorming van de kerk als een goed des geestes leefde. Een vlag, een vaandel, een (volks-) lied zijn allen symbolen. Symbolen zijn de zaak zelf niet. Zij verwijzen en getuigen. Zij bepalen ons bij waarden. Zij geven weer hetgeen ons beroert. Zij breken ook wel de spanning die ons, dikwerf bij zeer veel gemeenschappelijk en individueel leed, gespannen hield. Mijn vaderland is niet het schoonste land van de aarde. Mijn volk behoort niet tot de edelste der volkeren. Onze taal is wellicht niet de mooiste of de rijkste. Doch in Vlaanderens woord: ‘Mijn Vlaanderen heeft een eigen taal
God gaf elk land de zijne
En laat zij rijk zijn, laat zij kaal
Zij is Vlaams en zij is de mijne!’
ligt uitgedrukt hetgeen ik bedoel. De vormen zijn, precies als de symbolen, gestalten en uitdrukkingen en vertolkingen en weergaven van het wezen. Al mogen vormen wisselen en symbolen veranderingen ondergaan, zolang mensen de verbondenheid met hun eigen volk, de verwevenheid met de geschiedenis van hun volk, de verbondenheid met de taal van hun volk ervaren en aanvaarden zal de vlag blijven wapperen, het vaandel hoog geheven worden en het volkslied klinken. Door de vormen en de verklankingen verdiept zich ons besef van het wezen der dingen.
J.H. SCHEPS |
|